Uitspraak 202102009/1/R4


Volledige tekst

202102009/1/R4.
Datum uitspraak: 15 december 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant A] en [appellant B], wonend te Werkhoven, gemeente Bunnik,

appellanten,

tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Midden­Nederland (hierna: de rechtbank) van 12 februari 2021 in zaak nr. 20/4573, 20/1359, 20/1360 en 20/1362 in het geding tussen onder meer:

[appellanten]

en

het college van burgemeester en wethouders van Bunnik.

Procesverloop

Bij besluit van 30 augustus 2019 heeft het college aan [vergunninghoudster] een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een bedrijfshal ten behoeve van fruitverwerking op het perceel [locatie] in Werkhoven (hierna: het perceel).

Bij besluit van 27 februari 2020 heeft het college het door, onder meer, [appellanten] daartegen gemaakte bezwaar deels gegrond en deels ongegrond verklaard en het besluit van 30 augustus 2019 in stand gelaten.

Bij uitspraak van 12 februari 2021 heeft de rechtbank het door onder meer [appellanten] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] hoger beroep ingesteld.

Het college en [vergunninghoudster] hebben een schriftelijke uiteenzetting ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 november 2021, waar [appellanten], bijgestaan door mr. J.W.M. Hagelaars, advocaat in Nijmegen, het college, vertegenwoordigd door mr. B.M. Kocken, advocaat in Oegstgeest, en [vergunninghoudster], vertegenwoordigd door mr. R.J. Lievaart, rechtsbijstandsverlener in Culemborg, en [gemachtigde], zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.       [vergunninghoudster] is eigenaar van het perceel. Op het perceel wordt een fruitteeltbedrijf geëxploiteerd, in het bijzonder een perenteeltbedrijf. [vergunninghoudster] heeft een omgevingsvergunning aangevraagd en gekregen voor het bouwen van een nieuwe bedrijfshal op het perceel. In de bedrijfshal is er onder meer ruimte voor het sorteren, verpakken, opslaan en koelen van fruit. In totaal komen er in de bedrijfshal 22 koelcellen, waarvan 14 bestemd voor langdurige koeling.

2.       [appellanten] wonen nabij het perceel. Zij zijn bang dat het gebruik van de bedrijfshal tot hinder voor de omgeving zal leiden, onder meer door een toename van het verkeer.

Wettelijk kader

3.       Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.

[vergunninghoudster] geen reëel agrarisch bedrijf

4.       [appellanten] betogen dat de rechtbank heeft miskend dat [vergunninghoudster] geen reëel agrarisch bedrijf is als bedoeld in het bestemmingsplan "Buitengebied Bunnik 2011". Uit de inschrijving bij de Kamer van Koophandel blijkt dat [vergunninghoudster] een transportbedrijf is. Het bouwen van de bedrijfshal ten behoeve van [vergunninghoudster] is dan ook in strijd met het bestemmingsplan. Volgens [appellanten] is de rechtbank hier ten onrechte aan voorbij gegaan door het college te volgen in zijn standpunt dat mocht worden gekeken naar de feitelijke bedrijfsactiviteiten die op het perceel plaatsvinden. Als de bedrijfsactiviteiten door een ander bedrijf dan [vergunninghoudster] worden verricht, moet op grond van het bestemmingsplan duidelijk zijn welk bedrijf dat is. Daarbij wijzen [appellanten] erop dat er op grond van het bestemmingsplan slechts ten behoeve van één agrarisch bedrijf mag worden gebouwd en niet ten behoeve van verschillende bedrijven. Gelet hierop mag niet buiten beschouwing blijven welk bedrijf de activiteiten gaat uitvoeren en of dit bedrijf een agrarisch bedrijf is, aldus [appellanten].

4.1.    Het perceel heeft de bestemming "Agrarisch met waarden - Landschap". Gronden met die bestemming zijn op grond van artikel 4.1, aanhef en onder a, van de planregels bestemd voor grondgebonden agrarische bedrijvigheid in een reëel agrarisch bedrijf. Op grond van artikel 4.2.1, onder a en c, zijn binnen het bouwvlak uitsluitend bouwwerken ten behoeve van één reëel agrarisch bedrijf toegestaan.

4.2.    [vergunninghoudster] heeft de omgevingsvergunning als eigenaar van het perceel aangevraagd, maar gaat niet zelf de bedrijfsactiviteiten op het perceel verrichten. De aangevraagde bedrijfshal wordt daarom niet ten behoeve van de bedrijfsactiviteiten van [vergunninghoudster] gebouwd. In zoverre doet het er niet toe dat [vergunninghoudster] geen reëel agrarisch bedrijf is. Dat laat onverlet dat [appellanten] er terecht op wijzen dat het bestemmingsplan de bedrijfshal op grond van artikel 4.1, aanhef en onder a, en 4.2.1, onder a en c, alleen toelaat als die wordt gebouwd ten behoeve van één reëel agrarisch bedrijf. Om te kunnen beoordelen of de aanvraag om omgevingsvergunning voldoet aan het bestemmingsplan, zal daarom duidelijk moeten zijn of de bedrijfsactiviteiten op het perceel worden verricht door één bedrijf en of dat bedrijf een reëel agrarisch bedrijf is.

4.3.    Gedurende de procedure is onduidelijkheid ontstaan over welk bedrijf de activiteiten op het perceel gaat verrichten. In beroep heeft [vergunninghoudster] gesteld dat de activiteiten worden verricht door Het Katteveld B.V. Op de zitting in hoger beroep heeft [vergunninghoudster] toegelicht dat de activiteiten op het perceel niet worden verricht door Het Katteveld B.V., maar door [bedrijf]. Volgens [vergunninghoudster] wordt dat laatste bedrijf in de volksmond Katteveld genoemd en is daarover in beroep verwarring ontstaan.

De Afdeling acht het ongelukkig dat pas op de zitting in hoger beroep de onduidelijkheid is weggenomen welk bedrijf de activiteiten op het perceel verricht en de nieuwe bedrijfshal zal gaan gebruiken. Dat laat onverlet dat de Agrarische beoordelingscommissie (hierna: de ABC) en het college voor de beoordeling of sprake is van één reëel agrarisch bedrijf zijn uitgegaan van het juiste bedrijf. De ABC heeft op verzoek van het college de activiteiten die feitelijk plaatsvinden op het perceel beoordeeld en heeft in dat kader op pagina 2 van haar advies van 29 maart 2019 en op pagina 3 van haar advies van 27 augustus 2019 vermeld dat op het perceel het fruitteeltbedrijf [bedrijf] wordt geëxploiteerd. Er bestaat geen grond voor het oordeel dat [bedrijf] niet een reëel agrarisch bedrijf is. Het college heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat de activiteiten op het perceel worden verricht door één reëel agrarisch bedrijf.

Het betoog slaagt niet.

Bedrijfshal voor een grondgebonden agrarisch bedrijf?

5.       [appellanten] betogen dat de rechtbank heeft miskend dat de bedrijfshal in strijd met het bestemmingsplan niet wordt gebruikt ten behoeve van een grondgebonden agrarisch bedrijf. Daartoe voeren zij aan dat uit de toelichting bij de aanvraag blijkt dat [gemachtigde] alle schakels in eigen hand wil houden en dat dit volgens hem 'teelt, koeling, sortering, transport, en verkoop' betreft, waarbij het fruit wordt geteeld voor export. Volgens [appellanten] blijkt hieruit dat de productie niet de geteelde peer is, maar een gesorteerde, verpakte en vervoerde peer. De productie van het product 'vervoerde peer’ of 'verpakte peer’ is niet in hoofdzaak afhankelijk van het voortbrengend vermogen van onbebouwde grond in de omgeving en dus geen grondgebonden agrarisch bedrijf. De bedrijfshal is niet nodig voor de grondgebonden productie, maar juist voor het niet grondgebonden deel van de productie, namelijk het langdurig opslaan en verpakken van peren.

5.1.    Dat bepaalde activiteiten op zichzelf bezien niet grondgebonden zijn of kunnen worden uitbesteed aan een ander, niet grondgebonden bedrijf, betekent nog niet dat die activiteiten geen onderdeel kunnen uitmaken van een grondgebonden agrarisch bedrijf. Op grond van artikel 1.49 van de planregels is het voldoende als de productie van het bedrijf hoofdzakelijk afhankelijk is van het voortbrengend vermogen van onbebouwde grond in de directe omgeving van het bedrijf. In dit geval worden in de omgeving van het perceel op ruim 31 hectare grond peren geteeld. De bedoeling is om de eigen peren in de nieuwe bedrijfshal op te slaan, te koelen, te sorteren en te verpakken. Die activiteiten vloeien rechtstreeks voort uit de eigen perenteelt en zijn ondergeschikt aan die teelt. Gelet hierop heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de bedrijfshal wordt gebruikt ten behoeve van een grondgebonden agrarisch bedrijf als bedoeld in artikel 1.49 van de planregels.

De verwijzing door [appellanten] naar artikel 4.5.2 van de planregels leidt niet tot een ander oordeel, alleen al omdat dat artikel is ingetrokken bij het bestemmingsplan Parapluherziening Buitengebied Bunnik. Daarnaast gaat de vergelijking die [appellanten] nog hebben gemaakt met een bedrijf dat smoothies of stroop maakt niet op, omdat de peren in dit geval niet worden verwerkt tot andere producten.

Het betoog slaagt niet.

Adviezen ABC

6.       [appellanten] betogen dat de rechtbank heeft miskend dat de adviezen van de ABC van 29 maart 2019 en 27 augustus 2019 die het college aan zijn besluitvorming ten grondslag heeft gelegd, ondeugdelijk zijn en niet voldoende zijn gemotiveerd. Daartoe voeren zij aan dat de adviezen uitsluitend zijn gebaseerd op informatie die is verstrekt door [vergunninghoudster] en dat de juistheid van die informatie niet is gecontroleerd. [appellanten] wijzen er als voorbeeld op dat de koelcellen volgens [vergunninghoudster] een opslagcapaciteit van 120 ton peren per stuk hebben, maar dat op de website van [vergunninghoudster] staat dat in 28 koelcellen ruim 5.000 ton fruit opgeslagen kan worden, oftewel 180 ton per koelcel.

6.1.    Het bestuursorgaan mag op het advies van een deskundige afgaan, nadat het is nagegaan of dit advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Deze verplichting is neergelegd in artikel 3:9 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) voor de wettelijke adviseur en volgt uit artikel 3:2 van de Awb voor andere adviseurs. Als een partij concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop naar voren heeft gebracht, mag het bestuursorgaan niet zonder nadere motivering op het advies afgaan. Zo nodig vraagt het orgaan de adviseur een reactie op wat die partij over het advies heeft aangevoerd.

6.2.    Dat de ABC haar oordeel heeft gebaseerd op gegevens die afkomstig zijn van [vergunninghoudster], ligt voor de hand, aangezien [vergunninghoudster] over de voor de beoordeling benodigde gegevens beschikt. Er bestaat geen grond voor het oordeel dat de ABC bij alle gegevens die afkomstig zijn van [vergunninghoudster] uitdrukkelijk had moeten toelichten waarom zij ervan uitgaat dat die gegevens juist zijn. Niet in geschil is dat de ABC deskundig is wat de beoordeling van agrarische activiteiten betreft. Vanuit die deskundigheid heeft zij de gegevens beoordeeld en geen aanleiding gezien aan de juistheid daarvan te twijfelen. [appellanten] hebben geen concrete aanknopingspunten naar voren gebracht voor twijfel aan de juistheid van de gegevens die de ABC voor haar beoordeling heeft gebruikt. De verwijzing naar de koelcapaciteit op de website van [vergunninghoudster] geeft daarvoor geen aanleiding, aangezien die website geen betrekking heeft op dit bedrijf, maar op het bedrijf van [vergunninghoudster] in Vleuten.

De conclusie is dan ook dat er geen concrete aanknopingspunten bestaan voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van de adviezen van de ABC. Het college mocht die adviezen dan ook aan zijn besluiten ten grondslag leggen.

Het betoog slaagt niet.

Noodzaak bedrijfshal voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering

7.       [appellanten] betogen dat de rechtbank heeft miskend dat de noodzaak van de bedrijfshal voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering als bedoeld in artikel 4.2.1, onder a, van de planregels niet is aangetoond. Daartoe voeren zij aan dat het sorteren en verpakken van het fruit geen grondgebonden activiteit is. Dat [vergunninghoudster] bepaalde bedrijvigheid wil gaan uitvoeren, betekent niet dat bebouwing ten behoeve daarvan ook noodzakelijk is voor een doelmatige, grondgebonden agrarische bedrijfsvoering, in de zin van het bestemmingsplan. Daarnaast wijzen [appellanten] erop dat de gemiddelde opbrengst Conference peren per hectare per jaar in Nederland 40.730 kilo is. Dit betekent dat het bedrijf van [vergunninghoudster] ongeveer 1.262 ton peren per jaar produceert, maar dat er, gelet op de door [vergunninghoudster] opgegeven capaciteit, in de koelcellen ruimte is voor 2.640 ton. De opmerking van de ABC dat het logisch is dat [vergunninghoudster] meer bouwt dan noodzakelijk is, omdat een ondernemer rekening houdt met groei, is niet onderbouwd, zodat die commissie de noodzaak van de bebouwing niet op begrijpelijke wijze heeft beoordeeld.

7.1.    De ABC heeft in haar adviezen van 29 maart 2019 en van 27 augustus 2019 en in een aanvullende brief van 3 juli 2020 toegelicht waarom de nieuwe bedrijfshal noodzakelijk is voor een doelmatige bedrijfsvoering. De hoeveelheid peren die ter plaatse geoogst wordt, komt volgens de ABC overeen met de koelcapaciteit waarin in het bouwplan is voorzien. Daarbij zullen twee koelcellen al snel na de oogst leeg raken. Voor deze koelcellen geldt, dat er kortstondige opslag van fruit van derden kan plaatsvinden, ter voorkoming van leegstand. De grootte van de ruimtes voor sorteren en verpakken komen volgens de ABC overeen met de bedrijfsvoering zoals die thans plaatsvindt en ook in de toekomst zal plaatsvinden. De peren van eigen teelt worden ter plaatse gesorteerd en verpakt, om ze gereed te maken voor verkoop aan de detailhandel. De ruimtes moeten groter zijn dan gebruikelijk omdat het bedrijf niet aan de veiling levert maar rechtstreeks aan de detailhandel. Volgens de ABC komen de ruimtes die in het bouwplan zijn opgenomen voor sorteren en verpakken overeen met deze wijze van bedrijfsvoering en met de hoeveelheid peren die ter plaatse geteeld worden en is er geen sprake van overcapaciteit.

7.2.    Zoals de Afdeling hiervoor heeft overwogen, maken het opslaan, koelen, sorteren en verpakken van peren onderdeel uit van het grondgebonden agrarisch bedrijf. De ABC heeft die activiteiten dan ook terecht betrokken bij de beoordeling van de noodzaak van de bedrijfshal voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering. De rechtbank heeft terecht overwogen dat met de door de ABC gegeven toelichting voldoende inzichtelijk is gemotiveerd dat de bedrijfshal noodzakelijk is voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering. Daarbij heeft de rechtbank terecht overwogen dat de uitleg die [appellanten] geven aan de planregels te restrictief is en zij daarmee de doelmatigheid uit het oog verliezen, die expliciet is vermeld in de planregels.

Wat de door [appellanten] berekende opbrengst en daarbij behorende opslagruimte betreft, heeft [vergunninghoudster] in haar schriftelijke uiteenzetting toegelicht dat de door [appellanten] aangehaalde cijfers van het CBS over de gemiddelde perenproductie in 2020 niet representatief zijn voor het bedrijf. Daarnaast heeft de ABC in de brief van 3 juli 2020 toegelicht waarom het theoretisch exact vaststellen van de benodigde koelruimte niet mogelijk is en dat altijd een marge ingebouwd moet worden. [appellanten] hebben geen concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid van deze toelichting naar voren gebracht. Verder is het naar het oordeel van de Afdeling doelmatig dat een bedrijf met het oog op de toekomst enige ruimte voor uitbreiding van de activiteiten realiseert. Niet valt in te zien waarom de ABC dat nog nader had moeten motiveren. Gelet hierop bestaat geen grond voor het oordeel dat de aangevraagde koelruimte zodanig afwijkt van de benodigde koelruimte, dat een deel van de koelruimte niet noodzakelijk is voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering.

Het betoog slaagt niet.

Sloop bestaande bouwwerken

8.       [appellanten] betogen dat de ABC er ten onrechte van uit is gegaan dat bestaande bouwwerken gesloopt zullen worden, omdat de sloop van die bouwwerken niet gewaarborgd is in een voorschrift. [appellanten] hebben deze grond voor het eerst in hoger beroep aangevoerd. Dit betoog moet buiten beschouwing blijven, omdat het hoger beroep is gericht tegen de uitspraak van de rechtbank en er geen reden is waarom het betoog niet al bij de rechtbank kon worden gehouden. [appellanten] hadden dit uit het oogpunt van een zorgvuldig en doelmatig gebruik van rechtsmiddelen wel moeten doen.

Agrarisch verwante nevenactiviteiten

9.       [appellanten] betogen dat de rechtbank heeft miskend dat het bouwplan niet voldoet aan de eis in artikel 4.4.2, aanhef en onder f, van de planregels, te weten, dat de nevenactiviteiten niet mogen leiden tot een onevenredig grotere verkeersbelasting op aangrenzende wegen en paden, in vergelijking met het agrarische gebruik. Op de zitting hebben [appellanten] nader toegelicht dat zij vrezen dat de bedrijfshal zal worden gebruikt als een distributiecentrum en dat dit tot een grote toename van het aantal verkeersbewegingen zal leiden.

9.1.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, bijvoorbeeld in de uitspraak van 26 juli 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2019, dient bij toetsing van een bouwplan aan een bestemmingsplan niet slechts te worden bezien of het bouwwerk overeenkomstig de bestemming kan worden gebruikt, maar dient mede te worden beoordeeld of het bouwwerk ook met het oog op zodanig gebruik wordt gebouwd. Dit houdt in dat een bouwwerk in strijd met de bestemming moet worden geoordeeld indien redelijkerwijs valt aan te nemen dat het bouwwerk uitsluitend of mede zal worden gebruikt voor andere doeleinden dan die waarin de bestemming voorziet.

9.2.    De omgevingsvergunning voor de bedrijfshal is alleen gevraagd en verleend voor de activiteit bouwen als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo. Er is geen vergunning gevraagd en verleend voor het afwijken van het bestemmingsplan ten behoeve van een distributiecentrum. Verder valt op basis van de stukken in het dossier redelijkerwijs niet aan te nemen dat de bedrijfshal als distributiecentrum zal worden gebruikt. Dit betekent dat voor de beoordeling van de aanvraag alleen moet worden gekeken naar de nevenactiviteit die volgens de aanvraag in de bedrijfshal zal plaatsvinden, namelijk de ondergeschikte opslag van fruit van derden. De oppervlakte daarvan is maximaal 500 m2. Er bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat die nevenactiviteit in vergelijking met de andere activiteiten van het bedrijf, namelijk het zelf kweken van peren en het opslaan, koelen, sorteren en verpakken daarvan, tot een onevenredig grotere verkeersbelasting voor de omgeving zal leiden. Als in de praktijk mocht blijken dat er gedurende het jaar zoveel fruit van derden wordt af- en aangereden dat de bedrijfshal feitelijk als distributiecentrum wordt gebruikt, is geen sprake meer van een nevenactiviteit die ondergeschikt is aan de agrarische activiteiten als bedoeld in artikel 4.4.2 van de planregels. Het college kan daar dan handhavend tegen optreden.

Het betoog slaagt niet.

10.     [appellanten] betogen dat de rechtbank heeft miskend dat het college ten onrechte het advies van de ABC niet heeft gevolgd om een voorschrift aan de omgevingsvergunning te verbinden dat maximaal 10% fruit van derden mag worden aangevoerd. Het door het college wel opgenomen voorschrift dat maximaal 500 m2 mag worden gebruikt ten behoeve van opslag voor derden is volgens [appellanten] niet handhaafbaar, omdat er geen administratie is waaruit blijkt hoeveel vierkante meter voor fruit van derden wordt gebruikt.

10.1.  In het besluit van 30 augustus 2019 staat in voorschrift 4 onder het kopje "Voorschriften activiteit Bouwen" dat het college opslag van agrarische producten van derden tot 500 m2 toestaat en dat meer dan 500 m2 opslag door derden dus is verboden. Dit voorschrift sluit aan bij artikel 4.4.2 van de planregels, waarin is bepaald dat bewerking en verwerking van agrarische producten die op het eigen bedrijf of in de directe omgeving daarvan gelegen agrarische bedrijven zijn geproduceerd is toegestaan tot een vloeroppervlakte van maximaal 500 m2. De rechtbank heeft terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel dat dit voorschrift niet handhaafbaar is. Niet valt in te zien waarom het niet mogelijk is om aan de hand van de administratie en eventueel een controle van de koelcellen vast te stellen of de vloeroppervlakte die wordt gebruikt voor de opslag van fruit dat afkomstig is van derden, groter is dan 500 m2.

Het betoog slaagt niet.

Conclusie

11.     Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

12.     Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. P.H.A. Knol, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 15 december 2021

457-991

BIJLAGE - wettelijk kader

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

Artikel 2.1

1 Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:

a. het bouwen van een bouwwerk,

[…]

c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan […],

[…]

Bestemmingsplan Buitengebied Bunnik 2011

Artikel 1

1.7 agrarisch bedrijf:

een bedrijf dat geheel of overwegend is gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen van agrarische producten door het telen van gewassen (waaronder begrepen sedumteelt) en/of het houden van dieren, met dien verstande dat onder een agrarisch bedrijf geen productiegerichte of gebruiksgerichte paardenhouderij wordt begrepen.

1.49 grondgebonden agrarisch bedrijf:

een agrarisch bedrijf waarvan de productie geheel of hoofdzakelijk afhankelijk is van het voortbrengend vermogen van onbebouwde grond in de directe omgeving van het bedrijf. Grondgebonden bedrijven zijn in ieder geval: grondgebonden veehouderijen, akkerbouw-, fruitteelt- en vollegrondstuinbouwbedrijven, sedumteeltbedrijven en boomteeltbedrijven, waarvan de bomen rechtstreeks in de grond zijn geplant.

1.81 reëel agrarisch bedrijf:

een agrarisch bedrijf waarbij het hoofdberoep agrarisch is, de arbeidsbehoefte minimaal een halve arbeidskracht (0,5 fte) bedraagt en de continuïteit op langere termijn verzekerd is.

1.94 volwaardig agrarisch bedrijf:

een agrarisch bedrijf waarbij het hoofdberoep agrarisch is, dat volledige werkgelegenheid biedt voor tenminste één arbeidskracht (1 fte) met een aanvaardbaar inkomen en de continuïteit op langere termijn verzekerd is.

Artikel 4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch met waarden - Landschap' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. grondgebonden agrarische bedrijvigheid in een reëel agrarisch bedrijf;

[…]

Artikel 4.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

4.2.1 Algemeen:

a. agrarische bedrijfsgebouwen en bedrijfswoningen mogen uitsluitend worden gebouwd, indien de noodzaak voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering is aangetoond en de bouw plaatsvindt ten behoeve van een reëel of volwaardig agrarisch bedrijf (dan wel een bedrijf dat naar verwachting binnen redelijke termijn zal uitgroeien tot een reëel of volwaardig bedrijf); het bevoegd gezag kan daaromtrent het advies van een agrarisch deskundige inwinnen;

[…]

c. binnen het bouwvlak zijn uitsluitend bouwwerken ten behoeve van één agrarisch bedrijf toegestaan.

Artikel 4.2.3 Agrarische bedrijfsgebouwen:

a. de oppervlakte van enig gebouw mag niet meer dan 4000 m² bedragen;

b. de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen ten behoeve van het als neventak uitoefenen van een niet-grondgebonden agrarisch bedrijf, mag binnen elk bouwvlak niet meer dan 1000 m² bedragen;

c. de goothoogte van bedrijfsgebouwen mag niet meer dan 6 meter bedragen en de bouwhoogte niet meer dan 11 meter;

d. de dakhelling van bedrijfsgebouwen mag niet minder dan 15 graden en niet meer dan 50 graden bedragen;

e. kassen zijn uitsluitend in de vorm van teeltondersteunende kassen toegestaan en hiervoor gelden de regels die zijn opgenomen in lid 4.2.4.

Artikel 4.3.3 Extra bebouwing voor ondergeschikte nevenactiviteiten

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.2 voor het toestaan van extra bebouwing binnen het bouwvlak ten behoeve van ondergeschikte nevenactiviteiten zoals genoemd in 4.5.2 bij het agrarische bedrijf, mits:

a. er sprake is van een reëel agrarisch bedrijf en een agrarisch deskundige hieromtrent heeft geadviseerd;

b. de bestaande agrarische bedrijfsgebouwen ongeschikt zijn voor de ondergeschikte nevenactiviteiten waarvoor een omgevingsvergunning wordt gevraagd;

c. het extra bebouwing betreft ten behoeve van de uitoefening van groen-blauwe diensten;

d. de extra bebouwing blijkens een daartoe opgesteld, deugdelijk bedrijfsplan noodzakelijk is voor de uitoefening van de niet-agrarische activiteiten waarvoor een omgevingsvergunning wordt gevraagd;

e. de extra bebouwing blijkens een daartoe opgesteld, deugdelijk beeldkwaliteitsplan leidt tot verbetering van de ruimtelijke kwaliteit, waarbij de bebouwing landschappelijk wordt ingepast met beplanting die eigen is aan het landschapstype ter plaatse;

f. de oppervlakte van de extra bebouwing niet meer dan 300 m² bedraagt;

g. de goothoogte van de extra bebouwing niet meer dan 3 meter bedraagt en de bouwhoogte niet meer dan 6 meter;

h. de dakhelling van de extra bebouwing niet minder dan 15 en niet meer dan 50 graden bedraagt.

Artikel 4.4.2 Ondergeschikte nevenactiviteiten:

Bij een agrarisch bedrijf zijn ondergeschikte nevenactiviteiten uitsluitend met een afwijking toegestaan.

Artikel 4.5.2 Ondergeschikte nevenactiviteiten:

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.1 voor het gebruiken en verbouwen van bestaande agrarische bedrijfsgebouwen binnen een bouwvlak bij een agrarisch bedrijf voor de volgende ondergeschikte nevenactiviteiten, tot ten hoogste de daarbij aangegeven vloeroppervlakte:

a. veehandelsbedrijf, agrarisch loonwerkbedrijf, bewerking en verwerking van agrarische producten, die op het eigen bedrijf of in de directe omgeving daarvan gelegen agrarische bedrijven zijn geproduceerd, tot 500 m²;

[…]

Bestemmingsplan Parapluherziening Buitengebied Bunnik

Artikel 4 Agrarisch met waarden - Landschap

(Buitengebied Bunnik 2011)

In lid 4.1 wordt een sub b tussengevoegd (waarna lid 4.1 wordt vernummerd), dat als volgt luidt:

b. het medegebruik van het agrarische bouwvlak en de agrarische bedrijfsgebouwen (inclusief de bedrijfswoning) van een reëel agrarisch bedrijf, voor:

•        agrarisch verwante nevenactiviteiten;

•        recreatieve nevenactiviteiten;

•        zorg-nevenactiviteiten;

•        opslag en stalling in de bestaande gebouwen als nevenactiviteit.

•        een combinatie van nevenactiviteiten onder a t/m d.

één en ander zoals nader beschreven in sublid 4.4.2 van deze regels.

In sublid 4.2.1, wordt een sub d toegevoegd, dat als volgt luidt:

d. ten behoeve van het medegebruik van de agrarische bedrijfsgebouwen (inclusief de bedrijfswoning) voor de in 4.1 onder b genoemde nevenactiviteiten mag de bestaande bebouwing worden uitgebreid onder de volgende voorwaarden:

•        de grondoppervlakte van de uitbreiding en/of nieuwbouw in totaal maximaal 300 m² bedraagt;

•        de bouwregels voor de agrarische bestemming worden in acht genomen;

•        de gebruiksregels voor nevenactiviteiten worden in acht genomen;

•        de uitbreiding en/of nieuwbouw wordt landschappelijk ingepast volgens een uitgewerkte inrichtingstekening die door burgemeester en wethouders is goedgekeurd;

•        de uitbreiding en/of nieuwbouw wordt stedenbouwkundig en architectonisch ingepast volgens een uitgewerkte beeldkwaliteittekening die door burgemeester en wethouders is goedgekeurd.

In lid 4.3 wordt sublid 4.3.3 geschrapt (en vervangen door het bepaalde hiervoor in sublid 4.2.1, sub d).

In lid 4.4 wordt sublid 4.4.2 geschrapt en vervangen door een nieuw sublid 4.4.2, dat als volgt luidt:

4.4.2 medegebruik voor nevenactiviteiten

Bij het medegebruik van het agrarische bouwvlak en de agrarische bedrijfsgebouwen (inclusief de bedrijfwoning) voor de in 3.1, onder b, genoemde nevenactiviteiten gelden de volgende algemene gebruiksregels:

a. de nevenactiviteiten dienen te allen tijde ondergeschikt te blijven aan de agrarische activiteiten;

b. de nevenactiviteiten dienen te allen tijde een onderdeel te vormen van de bedrijfsvoering van het volwaardige agrarische bedrijf en uitsluitend of mede uitgevoerd te worden door de agrarier zelf of een andere bewoner van de agrarische bedrijfswoning ter plaatse;

c. de bedrijfsvoering van de omliggende agrarische bedrijven mag daardoor niet worden belemmerd;

d. het parkeren ten behoeve van de nevenactiviteiten dient op het agrarische bouwvlak plaats te vinden;

e. op het agrarische bouwvlak is geen opslag of stalling in de open lucht toegestaan ten behoeve van de nevenactiviteiten;

f. de nevenactiviteiten mogen niet leiden tot een onevenredig grotere verkeersbelasting op aangrenzende wegen en paden, in vergelijking met het agrarische gebruik.

Waarbij voor de hierna genoemde nevenactiviteiten nog de

volgende specifieke gebruiksregels gelden:

1. Agrarisch verwante nevenactiviteiten:

•        voor een veehandelsbedrijf, agrarisch loonwerkbedrijf, bewerking en verwerking van agrarische producten die op het eigen bedrijf of in de directe omgeving daarvan gelegen agrarische bedrijven zijn geproduceerd (met uitzondering van het slachten van dieren), tot een vloeroppervlakte van maximaal 500 m²;

•        voor een paardenpension, tot een vloeroppervlakte van maximaal 500 m².

In lid 4.5 wordt sublid 4.5.2 in zijn geheel geschrapt (is vervangen door sublid 4.4.2).