Uitspraak 202106240/1/V1


Volledige tekst

202106240/1/V1.
Datum uitspraak: 26 november 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

[de vreemdeling],

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 24 september 2021 in zaak nr. NL21.13790 in het geding tussen:

de vreemdeling

en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.

Procesverloop

Bij besluit van 26 augustus 2021 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, niet in behandeling genomen.

Bij uitspraak van 24 september 2021 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. C.G. Matze, advocaat te Breda, hoger beroep ingesteld.

Overwegingen

1.       Het hoger beroep gaat onder meer over een rechtsvraag die eerder door de Afdeling is beantwoord (uitspraak van 19 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:881, over de situatie in Italië voor Dublinclaimanten). Het hoger beroep biedt geen reden hierover in dit geval anders te oordelen. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat het door de vreemdeling aangehaalde AIDA-rapport "Country Report: Italy 2020 Update" van de European Council on Refugees and Exiles (ECRE) van 3 juni 2021 geen wezenlijk ander beeld schetst van de situatie in Italië voor Dublinclaimanten dan uit de landeninformatie volgt die al bij voornoemde uitspraak van 19 april 2021 is betrokken.

2.       Voor het overige leidt het hoger beroep evenmin tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).

3.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, voorzitter, en mr. A. Kuijer en

mr. C.C.W. Lange, leden, in tegenwoordigheid van mr. B.G.M. Laarhoven, griffier.

De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

w.g. Laarhoven
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 26 november 2021

392