Uitspraak 202004959/1/A2


Volledige tekst

202004959/1/A2.
Datum uitspraak: 8 december 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Leiden,

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 26 augustus 2020 in zaak nr. 19/5870 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Leiden.

Procesverloop

Bij verkeersbesluit van 22 augustus 2018 heeft het college besloten een fietspad in te stellen op de hoek van de 2e Binnenvestgracht en de Nieuwe Beestenmarkt in Leiden en het verkeer op de Nieuwe Beestenmarkt voorrang te laten hebben op dit fietspad door het plaatsen van verkeersborden en verkeerstekens.

Bij besluit van 30 juli 2019 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 26 augustus 2020 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

[appellant] heeft een nader stuk ingediend.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 september 2021, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. S.A. de Graaff, advocaat te Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door mr. A.M. van de Laar, advocaat te Leiden, en M.J. van Putten, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.       Begin maart 2018 is de hoek van de 2e Binnenvestgracht en de Nieuwe Beestenmarkt heringericht. Dit was onderdeel van de herinrichting van de Lammermarkt in Leiden die deels vooruitloopt op het Project Stationsomgeving. In het kader van dat project is het de bedoeling om, zoals bepaald in de gemeentelijke ‘Mobiliteitsnota 2015-2022’, geen bussen meer te laten rijden door de Steenstraat en de 2e Binnenvestgracht. Bij de herinrichting van de Lammermarkt is uitgegaan van de boogde eindsituatie zonder lijnbussen.

1.1.    Hierna heeft de gemeente meldingen ontvangen over de onveilige verkeerssituatie op de hoek van de 2e Binnenvestgracht en de Nieuwe Beestenmarkt. Fietsers komend vanaf de Steenstraat en de 2e Binnenvestgracht kwamen in de binnenbocht van de 2e Binnenvestgracht en de Nieuwe Beestenmarkt in de verdrukking door busverkeer dat de andere kant op reed. Hierna zijn vier varianten geschetst om de onveilige situatie weg te nemen. Het college heeft gekozen voor ‘variant 3’. Daarbij wordt de rijbaan niet verbreed maar een bypass, een fietspad over het trottoir in de binnenbocht van de 2e Binnenvestgracht en de Nieuwe Beestenmarkt,  aangelegd. Het college heeft eind juni/begin juli 2018 het fietspad aangelegd en haaientanden erop aangebracht.

1.2.    Hierna is het college begonnen met de voorbereiding van het verkeersbesluit. Op 7 augustus 2018 heeft de politie over het voorgenomen verkeersbesluit negatief geadviseerd. Het college is van dit advies afgeweken en heeft op 22 augustus 2018 het verkeersbesluit genomen. Bij besluit van 30 juli 2019 heeft het college het advies van de Regionale Commissie Bezwaarschriften van 26 juli 2019 gevolgd en het verkeersbesluit in bezwaar gehandhaafd.

1.3.    [appellant] is eigenaar van het pand aan de [locatie] dat op de hoek van de 2e Binnenvestgracht en de Nieuwe Beestenmarkt ligt. Hij is het niet eens met het verkeersbesluit, omdat hij in zijn pand een horecagelegenheid wil realiseren, met op het trottoir voor zijn pand, waar het fietspad is aangelegd, een terras. Daarom heeft hij tegen het besluit van 30 juli 2019 beroep ingesteld. Hij heeft onder meer aangevoerd dat het verkeersbesluit is genomen zonder dat belanghebbenden zijn geïnformeerd en er geen gelegenheid is geboden voor inspraak. Ook heeft hij aangevoerd dat op grond van artikel 24 van het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer (hierna: BABW) eerst overleg met de politie moet worden gevoerd, voordat een verkeersbesluit kan worden genomen en ook feitelijk kan worden uitgevoerd. Daarnaast stelt hij in zijn belangen te zijn geschaad.

Oordeel van de rechtbank

2.       De rechtbank heeft, samengevat weergegeven, overwogen dat er geen grond bestaat voor het oordeel dat het verkeersbesluit niet houdbaar moet worden geacht, alleen al door het niet informeren van belanghebbenden voorafgaand aan het nemen van het besluit. Vervolgens heeft de rechtbank vastgesteld dat niet in geschil is dat de politie een advies heeft uitgebracht voorafgaand aan het verkeersbesluit. Een positief advies is volgens de rechtbank geen vereiste voor het nemen van een verkeersbesluit of voor de feitelijke uitvoering daarvan. Dat advies is ook niet bindend. Er is volgens de rechtbank niet gehandeld in strijd met artikel 24 van het BABW. Daarna heeft de rechtbank overwogen dat het college voldoende inzichtelijk heeft gemaakt waarom, in afwijking van het advies van de politie, is gekozen voor variant 3. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij nadelige gevolgen ondervindt van het verkeersbesluit. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het college de relevante belangen heeft meegewogen en dat voldoende evenwichtig heeft gedaan.

Wettelijk kader en toetsingskader

3.       Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage. De bijlage maakt onderdeel uit van deze uitspraak.

4.       Zoals de rechtbank onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 6 november 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3761, terecht heeft overwogen, komt een bestuursorgaan bij het nemen van een verkeersbesluit beoordelingsruimte toe bij de uitleg van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: Wvw 1994)  genoemde begrippen. De rechter toetst of het bestuursorgaan geen onredelijk gebruik heeft gemaakt van die beoordelingsruimte. Nadat het bestuursorgaan heeft vastgesteld welke verkeersbelangen in welke mate naar zijn oordeel bij het besluit dienen te worden betrokken, dient het die belangen tegen elkaar af te wegen. Daarbij komt het bestuursorgaan beleidsruimte toe. De bestuursrechter toetst of de voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van het verkeersbesluit niet onevenredig zijn in verhouding tot de met dat besluit te dienen doelen. Daarbij geldt dat het bestuursorgaan niet de absolute noodzaak van een verkeersbesluit hoeft aan te tonen. Voldoende is dat met het verkeersbesluit de eraan ten grondslag gelegde belangen, bedoeld in artikel 2, eerste en tweede lid, van de Wvw 1994, worden gediend en dat inzichtelijk is gemaakt op welke wijze deze belangen tegen elkaar zijn afgewogen.

Hoger beroep en beoordeling ervan

Onzorgvuldige voorbereiding van het verkeersbesluit?

5.       [appellant] betoogt dat de voorbereiding van het verkeersbesluit onzorgvuldig is geweest. Hij is al geruime tijd in overleg met het college en de gemeente Leiden over de renovatie van zijn pand dat is aangewezen als gemeentelijk monument. Tijdens de besprekingen ter voorbereiding van de herontwikkeling van de Lammermarkt en over de gevolgen daarvan voor de Nieuwe Beestenmarkt, is aan hem toegezegd dat voor zijn pand alleen een breed voetpad zou komen met daarop een fietsenrek. Daar heeft hij op vertrouwd. De toegezegde situatie is uitgebeeld op een definitieve inrichtingstekening voor de herontwikkeling van het gebied, die [appellant] heeft overgelegd. Het alsnog aanleggen van het fietspad is niet met hem gecommuniceerd. De maatregel was al gerealiseerd voordat het verkeersbesluit was genomen. [appellant] heeft zich pas maanden nadat de feitelijke situatie al was voltrokken kunnen uitlaten over het verkeersbesluit.

Daarnaast voert [appellant] aan dat de verkeerssituatie in de bocht van de 2e Binnenvestgracht en de Nieuwe Beestenmarkt al veertig jaar bestaat met een onderbreking ten tijde van de herontwikkeling van de Lammermarkt toen de bocht tijdelijk werd afgesloten. De verkeerssituatie is dus niet gewijzigd. [appellant] kan daarom niet inzien waarom er opeens sprake was van een spoedeisende verkeersonveilige situatie.

Verder voert hij aan dat het college de politie niet heeft gehoord, voordat de nieuwe feitelijke situatie is verwezenlijkt. De rechtbank gaat voorbij aan het belang van het advies van de politie en de verplichting die op het college rust op grond van artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht om alle betrokken belangen in acht te nemen. Door een zuiver grammaticale interpretatie van artikel 24 van het BABW te hanteren, gaat de rechtbank voorbij aan de bedoeling van de wetgever dat een gedegen verkeersbesluit wordt genomen, waarbij alle relevante belangen worden betrokken. [appellant] verwijst naar wat in de nota van toelichting bij het Besluit van 26 juli 1990, houdende vaststelling van het BABW, (hierna: de nota van toelichting) over artikel 24 van het BABW staat.

5.1.    De aanleg van het fietspad is een feitelijke handeling. Tegen feitelijke handelingen kan geen bezwaar worden gemaakt en geen beroep en hoger beroep bij de bestuursrechter worden ingesteld. Daartegen kan worden opgekomen bij de burgerlijke rechter. Dat wat [appellant] heeft aangevoerd over de aanleg van het fietspad kan dan ook niet aan de orde komen in deze procedure. Aan de orde is alleen de rechtmatigheid van het verkeersbesluit dat de bestaande feitelijke situatie legaliseert. Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 12 juli 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1871.

5.2.    Gelet op de gesprekken die het college en [appellant] hebben gevoerd, is het onzorgvuldig dat [appellant] voorafgaand aan het nemen van het verkeersbesluit niet is geïnformeerd en gehoord. Dit leidt echter niet tot de conclusie dat het verkeersbesluit niet in stand kan blijven. [appellant] is in bezwaar en beroep gehoord en uit het besluit van 30 juli 2019 blijkt dat het college zijn belangen in de afweging heeft betrokken. Op de zitting heeft [appellant] ook niet aannemelijk gemaakt dat hij door de onzorgvuldigheid van het college in zijn belangen is geschaad.

5.3.    Dat de verkeerssituatie niet is gewijzigd, zoals [appellant] heeft aangevoerd, kan niet worden gevolgd. Het college heeft immers met een verwijzing naar een foto van de verkeerssituatie van vóór de herinrichting van de Lammermarkt aangetoond dat de verkeerssituatie wel is gewijzigd. Op die foto is te zien dat er, anders dan in de huidige situatie, vluchtheuvels aanwezig waren in de bocht. Daardoor werd volgens het college voorkomen dat fietsers in de verdrukking kwamen door lijnbussen. Daarnaast heeft het college aangetoond dat er meldingen zijn ontvangen over de onveilige situatie in de bocht. Ook is aangetoond dat een verkeerskundige van de gemeente de situatie heeft bekeken en op 19 maart 2018 heeft aangegeven dat inderdaad sprake is van een gevaarlijke situatie. Hij heeft direct aandacht gevraagd voor deze situatie. Anders dan [appellant] heeft aangevoerd, heeft het college zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat er sprake is van een verkeersonveilige situatie die met spoed moet worden verholpen.

5.4.    Verder worden, gelet op artikel 24, aanhef en onder a, van het BABW, verkeersbesluiten genomen na overleg met de korpschef. In de nota van toelichting op p. 33-34, waarnaar [appellant] heeft verwezen, staat het volgende:

"In artikel 24 wordt nu formeel de betrokkenheid geregeld bij de totstandkoming van verkeersbesluiten van de direct bij de handhaving van verkeersvoorschriften betrokken instantie. Door in het overleg voorafgaand aan de totstandkoming van een verkeersbesluit de politie te betrekken wordt bewerkstelligd, dat het aspect van de handhaving van verkeersvoorschriften - hier met name de handhaving van de door verkeerstekens aangeduide ge- en verboden - ook op lokaal niveau voldoende tot zijn recht komt. Op deze wijze zal de handhaafbaarheid van verkeerstekens naar verwachting meer dan thans het geval is een aspect worden, dat meeweegt in de besluitvorming. Tevens mag worden verwacht, dat met betrekking tot de aldus tot stand gekomen verkeersbesluiten de handhaving in voldoende mate is gewaarborgd.

Langs deze weg wordt een belangrijke bijdrage geleverd aan het streven naar een zorgvuldiger en terughoudender gebruik van verkeerstekens."

5.5.    Zoals de rechtbank onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 26 juli 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1921, terecht heeft overwogen, stelt artikel 24 van het BABW geen vereisten aan de wijze waarop het overleg met de korpschef van de politie plaatsvindt en aan wat in dat overleg aan de orde komt en worden ook overigens daaromtrent in de relevante regelgeving geen vereisten gesteld. Wat in de nota van toelichting over artikel 24 van het BABW staat, leidt niet tot een ander oordeel.

5.6.    Niet in geschil is dat het college voorafgaand aan het verkeersbesluit van 22 augustus 2018 advies heeft gevraagd aan de politie. Dat advies is op 7 augustus 2018 uitgebracht en is door het college betrokken bij het verkeersbesluit. De rechtbank heeft daarom terecht overwogen dat het college niet heeft gehandeld in strijd met artikel 24, aanhef en onder a, van het BABW.

5.7.    Gelet op het voorgaande faalt het betoog van [appellant] dat de voorbereiding van het verkeersbesluit op dit punt onzorgvuldig is geweest.

Verkeersveiligheid

6.       [appellant] betoogt dat zelfs als sprake zou zijn geweest van een verkeersonveilige situatie deze niet met het verkeersbesluit is opgelost. De fietsers in de binnenbocht delen tot vlak voor en na de bocht de rijbaan nog altijd met de bussen. Zij hebben nu ook te maken met overstekende voetgangers. De fietsers in de buitenbocht delen ook nog altijd de rijbaan met het busverkeer. [appellant] wijst er verder op dat de politie negatief heeft geadviseerd over het voorgenomen verkeersbesluit. In dat advies staat onder meer dat de inrichting van de binnenbocht niet voldoet aan de

CROW-richtlijnen. [appellant] voert onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 15 juni 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1684, aan dat afwijking van de CROW-richtlijnen mogelijk is, maar dat het bestuursorgaan wel voldoende moet motiveren waarom in redelijkheid van die richtlijnen kan worden afgeweken. De politie waarschuwt volgens [appellant] zelfs dat het bewust afwijken van de CROW-normen en zeker het afwijken van wetgeving kan worden aangemerkt als een gebrek aan de weg als bedoeld in artikel 6:174 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Dit zou op zichzelf gezien al aanleiding moeten zijn voor het oordeel dat het verkeersbesluit niet deugt. [appellant] heeft een rapport van ‘de Verkeersdeskundige’ van 2 november 2020 overgelegd waarin wordt geconcludeerd dat het college de situatie alleen maar onduidelijker en daardoor onveiliger heeft gemaakt. Hij voert aan dat de bevindingen van de deskundige zijn stellingen en de bevindingen van de politie bevestigen.

6.1.    In het advies van de politie van 7 augustus 2018 staat dat de politie negatief adviseert over het voorgenomen verkeersbesluit. Het  aanleggen van een vrijliggend fietspad binnen het gebied is niet handhaafbaar en past niet binnen de principes van "Duurzaam veilig". De voorgestelde inrichting van de 2e Binnenvestgracht voldoet niet aan de CROW-richtlijnen en kan niet worden aangemerkt als "Duurzaam Veilig". De politie deelt de mening dat in de huidige situatie fietsers en bromfietsers in de verdrukking komen bij het passeren van een lijnbus. Echter met het realiseren van een bypass worden alleen fietsen en snorfietsen gefaciliteerd. Voor bromfietsen blijft de verkeerssituatie onveilig. Ook ontstaat er een gedragsconflict door het aanbrengen van een voorrangssituatie op een ongeregelde kruising. De politie adviseert voor fietsers, komende uit de richting van de Valkbrug, een uitritconstructie aan te leggen op het kruisingsvlak met de Nieuwe Beestenmarkt. Daardoor wordt het volgens de politie voor de gebruiker duidelijk dat hij al het overige verkeer voor moet laten gaan. De politie adviseert ook om de bocht in de 2e Binnenvestgracht ruimer te maken en kantstroken (markering) aan te brengen waardoor het onveiligheidsgevoel van fietsers en bromfietsers wordt weggenomen.

Ook staat in het advies van de politie dat het bewust afwijken van de CROW-richtlijnen en zeker het afwijken van wetgeving mogelijk kan worden aangemerkt als een gebrek aan de weg als bedoeld in artikel 6:174 van het BW. Bij een ernstig ongeval kan in deze situatie dan sprake zijn van een omgekeerde bewijslast.

In het rapport van 2 november 2020 dat [appellant] heeft overgelegd, is herhaald wat in het politieadvies is vermeld. Verder is het fietspad komende uit de richting Steenstraat volgens de verkeersdeskundige niet voldoende zichtbaar. Ook is het fietspad als zodanig niet herkenbaar. Daardoor zullen fietsers nog steeds op de rijbaan blijven rijden. Bovendien zullen fietsers die naar het Kiekpad willen van de rijbaan gebruik blijven maken. De inrichting op het "voorplein" leidt volgens de verkeersdeskundige tot misverstanden tussen fietsers en voetgangers. Bezoekers die het pand van [appellant] willen verlaten komen in conflict met die fietsers. De verkeersdeskundige heeft ook gesteld dat de gemeente de mogelijkheid had om een verkeersveiligere oplossing te realiseren door het fietspad langs de rijbaan op het "voorplein" aan te leggen.

6.2.    De Afdeling is met de rechtbank van oordeel dat het college voldoende heeft gemotiveerd waarom het is afgeweken van het advies van de politie. Het college heeft toegelicht dat het fietspad niet voldoet aan de principes van "Duurzaam Veilig", omdat in gebieden met een maximumsnelheid van 30 kilometer per uur geen voorrangsmaatregelen aangebracht mogen worden. Als niet wordt voldaan aan de principes van "Duurzaam Veilig" zal de politie niet positief adviseren. Omdat de verkeersveiligheid in dit geval niet is gediend met het volgen van die principes is het college afgeweken van het advies. Het college wil niet ten koste van de verkeersveiligheid een onveilige situatie in stand houden vanwege mogelijke risicoaansprakelijkheid. Verder is het door de politie voorgestelde alternatief waarbij de bocht ruimer wordt gemaakt, volgens het college beoordeeld en terzijde geschoven, omdat het gemotoriseerd verkeer de kans zou bieden om harder door de bocht te rijden waarmee de onveiligheid zou blijven bestaan. Daarnaast heeft het college verwezen naar de reactie van de verkeersdeskundige van het college M.J. van Putten van 15 januari 2021 op het rapport van de verkeersdeskundige, die [appellant] heeft ingeschakeld. Daarin staat over het politieadvies dat het noodzakelijk was de fietser een eigen en veilige plek te geven, vrij van de rijbaan voor autoverkeer. Dat is hier beschouwd als de enige veilige oplossing om verdrukking van de fietsers tegen te gaan. De door de politie voorgestelde uitritconstructie is als te ingrijpend beoordeeld, ook gelet op het feit dat, zoals vermeld in het verkeersbesluit, het fietspad weer wordt opgeheven als er geen bussen meer door de 2e Binnenvestgracht zullen rijden.

6.3.    Verder heeft de deskundige van het college aangevoerd dat de kans op een conflict tussen fietsers en voetgangers weliswaar beperkt toeneemt, maar dat hierbij relevant is dat de afstand van het fietspad tot de gevel van [appellant] ruim drie meter bedraagt. Voetgangers zullen daardoor niet heel snel op het fietspad gaan lopen. Het fietspad is ook duidelijk van het trottoir onderscheiden door een dubbele lijn van contrasterende natuurstenen keien en er liggen twee tegels met een herkenbaar fietssymbool. Ook is het fietspad voorzien van verkeersbord G11 en een inleidende markering. Het kleurverschil tussen de witte belijning van het fietspad en de grijze laag in het asfalt is ook voldoende groot om verwarring met de verkeersbelijning te voorkomen. Gelet op deze motivering, kan [appellant] niet worden gevolgd in zijn stellingen dat het fietspad als zodanig niet herkenbaar is en dat het verkeersbesluit heeft geleid tot een onveilige situatie voor voetgangers.

6.4.    De Afdeling is ook van oordeel dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de door [appellant] gestelde omstandigheid dat er fietsers zijn die nog altijd op de rijbaan rijden, niet betekent dat er geen verbetering is van de verkeersveiligheid voor fietsers die komen vanaf de Steenstraat en de 2e Binnenvestgracht. Het college erkent dat het fietspad niet voor iedere fietser in iedere richting een uitkomst biedt, maar het biedt wel uitkomst voor fietsers vanaf de 2e Binnenvestgracht richting de Langegracht of Nieuwe Beestenmarkt. Dit is de grootste groep fietsers. Zij kwamen ernstig in de verdrukking door tegemoetkomend verkeer in de bocht.

6.5.    Gelet op het voorgaande heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het verkeersbesluit de verkeersveiligheid dient van de fietsers die komen vanaf de Steenstraat en de 2e Binnenvestgracht. Het college heeft hierbij in redelijkheid van belang kunnen achten dat de verkeerssituatie weliswaar suboptimaal, maar ook tijdelijk is. Het fietspad wordt weer opgeheven als de bussen niet meer van de route over de 2e Binnenvestgracht gebruik hoeven te maken. Overigens heeft het college aangevoerd dat in de praktijk is gebleken dat fietsers die komen vanaf de 2e Binnenvestgracht en rijden richting de Langegracht of de Nieuwe Beestenmarkt in groten getale gebruik maken van het fietspad en dat sinds de openstelling ervan zich geen ongevallen hebben voorgedaan met voetgangers.

Het betoog faalt.

Belangenafweging

7.       [appellant] betoogt dat de belangenafweging van het college onvolledig is geweest, omdat zijn belangen niet zijn meegewogen. Hij voert al geruime tijd overleg met de gemeente. Hij heeft zelfs een bedrijf gespecialiseerd in bouwmanagement en -advies in de arm genomen. Er zijn uitgebreide en concrete plannen ingediend en het gesprek met de gemeente spitst zich nu alleen nog toe op de invulling van de tweede verdieping van het pand. De gegevens over het ontwikkelplan van [appellant], waaronder een rapport van Van Manen van 16 oktober 2018, heeft hij overgelegd. Volgens hem is in een collegiaal overleg van de gemeente al besproken dat de vernieuwing van de serre met luifel en de overige interne werkzaamheden akkoord zijn. Het verslag hiervan van 19 december 2018 heeft hij overgelegd. Ook is door een medewerker van het team vergunningen, de heer M. Geltink, toegezegd dat de invulling van de begane grond en de eerste verdieping akkoord zijn. Deze toezegging wordt bevestigd in een e-mail van Geltink van 27 augustus 2020. Daarin geeft hij ook aan dat er in de actuele concept-horecavisie ruimte wordt geboden om de plannen ook voor de tweede verdieping te verwezenlijken. [appellant] brengt naar voren dat het verkeersbesluit zijn ontwikkelmogelijkheden limiteert, doordat de ruimte voor een terras significant is verkleind. Bovendien is de veiligheid van bezoekers van het herontwikkelde pand in het geding. Verder had het college rekening moeten houden met het belang van de verkeersdeelnemers van de nieuwe verkeersonveilige situatie, waaronder [appellant].

Vervolgens voert [appellant] aan dat het college heeft gesteld dat het verkeersbesluit voor korte duur geldt, namelijk tot de nieuwe concessieovereenkomst met de aanbieder van het openbaar vervoer is afgerond. Dit volgt echter niet uit het verkeersbesluit en is te onzeker om te betrekken in de belangenafweging van een concreet verkeersbesluit. Het college kon in beroep ook niet aangeven hoe lang deze situatie dan precies zou voortduren noch toezeggen dat er na het bereiken van een akkoord met een nieuwe concessiehouder een nieuw verkeersbesluit genomen zou worden. Bovendien is ‘een paar jaar’ niet dusdanig kort dat daarmee de belangen van [appellant] en het verkeer in zijn algemeenheid weggewuifd kan worden. Daarnaast is volgens hem niet meegewogen dat de verkeerssituatie in de bocht al veertig jaar bestond.

7.1.    De Afdeling is van oordeel dat het college in redelijkheid het algemene belang van de verkeersveiligheid zwaarder heeft kunnen laten wegen dan de individuele belangen van [appellant]. Weliswaar heeft hij overleg gevoerd met het college, maar uit de overgelegde stukken blijkt niet dat hij ten tijde van het besluit van 30 juli 2019 een aanvraag voor een omgevingsvergunning had ingediend of dat het mogelijk was om het hele pand tot horeca te bestemmen. Uit de e-mail van Geltink van 27 augustus 2020 blijkt dat evenmin. Onder deze omstandigheden heeft het college in redelijkheid in de belangenafweging kunnen betrekken dat de verkeersmaatregel ongedaan wordt gemaakt als er geen bussen meer zullen gaan rijden door de 2e Binnenvestgracht. Het college kan niet duiden wanneer dat precies zal zijn, maar het is ook nog niet duidelijk of en wanneer de plannen van [appellant] gerealiseerd kunnen worden. Voor zover hij heeft aangevoerd dat met zijn belangen als verkeersdeelnemer rekening had moeten worden gehouden, heeft het college terecht aangevoerd dat hij dit niet eerder naar voren heeft gebracht. Het kan het college dan ook niet worden verweten dat het dit argument niet heeft betrokken in de belangenafweging.

Het betoog faalt.

Conclusie

8.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

9.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.S. Sanchit-Premchand, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 8 december 2021

BIJLAGE - Wettelijk kader

Algemene wet bestuursrecht

Artikel 3:2

Bij de voorbereiding van een besluit vergaart het bestuursorgaan de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen.

Artikel 3:4

1. Het bestuursorgaan weegt de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen af, voor zover niet uit een wettelijk voorschrift of uit de aard van de uit te oefenen bevoegdheid een beperking voortvloeit.

2. De voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van een besluit mogen niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.

Artikel 3:46

Een besluit dient te berusten op een deugdelijke motivering.

Wegenverkeerswet 1994

Artikel 2

1. De krachtens deze wet vastgestelde regels kunnen strekken tot:

a. het verzekeren van de veiligheid op de weg;

b. het beschermen van weggebruikers en passagiers;

c. het in stand houden van de weg en het waarborgen van de bruikbaarheid daarvan;

d. het zoveel mogelijk waarborgen van de vrijheid van het verkeer.

2. De krachtens deze wet vastgestelde regels kunnen voorts strekken tot:

a. het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte overlast, hinder of schade alsmede de gevolgen voor het milieu, bedoeld in de Wet milieubeheer;

b. het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte aantasting van het karakter of van de functie van objecten of gebieden.

[…]

Artikel 14

1. Bij algemene maatregel van bestuur worden regels vastgesteld omtrent:

a. het toepassen van verkeerstekens en onderborden;

b. het treffen van maatregelen op of aan de weg tot wijziging van de inrichting van de weg;

c. het aanbrengen of verwijderen van voorzieningen ter regeling van het verkeer;

[…]

2. Bij ministeriële regeling worden nadere regels vastgesteld betreffende het toepassen van verkeerstekens en onderborden.

3. Bij ministeriële regeling worden voorschriften vastgesteld betreffende de inrichting, de plaatsing, de kleur, de afmeting en het materiaal van verkeerstekens en onderborden […].

Artikel 15

1. De plaatsing of verwijdering van de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen verkeerstekens, en onderborden voor zover daardoor een gebod of verbod ontstaat of wordt gewijzigd, geschiedt krachtens een verkeersbesluit.

2. Maatregelen op of aan de weg tot wijziging van de inrichting van de weg of tot het aanbrengen of verwijderen van voorzieningen ter regeling van het verkeer geschieden krachtens een verkeersbesluit, indien de maatregelen leiden tot een beperking of uitbreiding van het aantal categorieën weggebruikers dat van een weg of weggedeelte gebruik kan maken.

Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer (BABW)

Artikel 12

De plaatsing of verwijdering van de hierna genoemde verkeerstekens moet geschieden krachtens een verkeersbesluit:

a. de volgende borden:

I.        de borden die zijn opgenomen in de hoofdstukken A tot en met G van bijlage I, behorende bij het RVV 1990, uitgezonderd de borden C22 en E9, alsmede de borden E4, E12 en E13 tenzij onder deze verkeersborden een onderbord als bedoeld in artikel 8, tweede lid, onderdeel d, wordt aangebracht, dan wel toepassing wordt gegeven aan artikel 8, derde lid;

[…]

b. de volgende verkeerstekens op het wegdek:

[…]

VII.     haaietanden.

Artikel 21

De motivering van het verkeersbesluit vermeldt in ieder geval welke doelstelling of doelstellingen met het verkeersbesluit worden beoogd. Daarbij wordt aangegeven welke van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de wet genoemde belangen ten grondslag liggen aan het verkeersbesluit. Indien tevens andere van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de wet genoemde belangen in het geding zijn, wordt voorts aangegeven op welke wijze de belangen tegen elkaar zijn afgewogen

Artikel 24

Verkeersbesluiten worden genomen na overleg met:

a. de korpschef,

[…]

Artikel 26

De bekendmaking van verkeersbesluiten geschiedt door plaatsing van het besluit in de Staatscourant.

Artikel 27

Verkeersbesluiten als bedoeld in artikel 15, tweede lid, van de wet treden in werking met ingang van de dag, nadat een termijn van zes weken na de dag waarop het besluit is bekend gemaakt, is verstreken.

Uitvoeringsvoorschriften BABW

Hoofdstuk IV, paragraaf 2, onderdeel 7 bevat voorschriften voor de afzonderlijke tekens op het wegdek, in dit geval haaientanden.