Uitspraak 202000162/1/V3


Volledige tekst

202000162/1/V3.
Datum uitspraak: 15 november 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 18 december 2019 in zaak nr. 19/3843 in het geding tussen:

[de vreemdeling]

en

de staatssecretaris.

Procesverloop

Bij besluit van 12 november 2018 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om afgifte van een document als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Vw 2000, waaruit rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan blijkt, afgewezen.

Bij besluit van 13 mei 2019 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 18 december 2019 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de staatssecretaris opgedragen een nieuw besluit te nemen.

Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.

De vreemdeling heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

Overwegingen

1.       De in de enige grief opgeworpen rechtsvraag over de toepassing van het arrest van het Hof van Justitie van 10 mei 2017, Chavez-Vilchez, ECLI:EU:C:2017:354, en de bewijslastverdeling bij een verblijfsrecht in een andere lidstaat heeft de Afdeling beantwoord in de uitspraak van 16 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:789. Uit de overwegingen van die uitspraak volgt dat als de vreemdeling betoogt dat het verblijfsrecht in een andere lidstaat niet meer bestaat of dat de burger van de Unie daar niet kan verblijven, het in eerste instantie aan de vreemdeling is om dat aannemelijk te maken. De rechtbank heeft daarom de staatssecretaris ten onrechte opgedragen nader onderzoek te doen of het verblijfsrecht van de vreemdeling in Spanje nog bestaat.

De grief slaagt.

2.       Het hoger beroep is gegrond. Het is niet nodig wat de staatssecretaris verder heeft aangevoerd te bespreken. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Omdat de rechtbank geen oordeel heeft gegeven over de overige door de vreemdeling aangevoerde beroepsgronden en om verlies van instantie te voorkomen, wijst de Afdeling de zaak naar de rechtbank terug om door haar te worden behandeld, waarbij zij het oordeel van de Afdeling in deze uitspraak in acht neemt (artikel 8:115, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb). De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart het hoger beroep gegrond;

II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 18 december 2019 in zaak nr. 19/3843;

III.      wijst de zaak naar de rechtbank terug.

Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, mr. C.J. Borman en

mr. A.J.C. de Moor-van Vugt, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.A. Verweij, griffier.

De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

w.g. Verweij
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 15 november 2021

722