Uitspraak 202100033/1/A3


Volledige tekst

202100033/1/A3.
Datum uitspraak: 17 november 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante], wonend te Rotterdam,

appellante,

tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 22 december 2020 in zaak nr. 20/1789 in het geding tussen:

[appellante]

en

de Stichting Urgentiebepaling Woningzoekenden Rijnmond (hierna: de SUWR).

Procesverloop

Bij besluit van 9 oktober 2019 heeft de SUWR de aan [appellante] verleende urgentieverklaring ingetrokken.

Bij besluit van 21 februari 2020 heeft de SUWR het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 22 december 2020 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.

De SUWR heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 oktober 2021, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. A. El Idrissi, advocaat te Rotterdam, is verschenen.

Overwegingen

1.       De relevante wetgeving is opgenomen in de bijlage. De bijlage maakt deel uit van de uitspraak.

2.       Ingevolge artikel 4.2 uit bijlage I van de Verordening woonruimtebemiddeling regio Rotterdam 2015 (hierna: de Verordening) is de duur van de urgentieverklaring in twee fasen verdeeld. In de eerste fase, die drie maanden duurt, moet de houder ten minste drie keer reageren op een woning die past binnen het zoekprofiel. Na de eerste fase start automatisch de tweede fase. In de tweede fase wordt de houder van de urgentieverklaring door de woningcorporaties een directe aanbieding gedaan van een passende woning. Als in de eerste fase niet ten minste drie keer is gereageerd, wordt een urgentieverklaring ingevolge artikel 2.4, eerste lid, onder a, uit bijlage I van de Verordening ingetrokken.

3.       [appellante] heeft van de SUWR een urgentieverklaring gekregen op basis van de urgentiegrond medische noodzaak. De eerste fase liep van 5 juli 2019 tot 5 oktober 2019. [appellante] heeft in deze periode nul keer gereageerd op een woning, terwijl er in die periode acht of negen woningen zijn aangeboden die pasten binnen het zoekprofiel. Daarom heeft de SUWR de urgentieverklaring ingetrokken. Dit besluit heeft ze in bezwaar gehandhaafd. Hoewel ze begrip heeft voor de omstandigheden waarin [appellante] verkeerde, namelijk twee overlijdensgevallen in die periode in de familie en niet met een computer overweg kunnen, is ze van mening dat niet kan worden aangenomen dat zij de gehele urgentieperiode niet in staat was om op de juiste wijze gebruik te maken van de urgentieverklaring of hulp van derden in te roepen. De SUWR heeft geen aanleiding gezien om toepassing te geven aan de hardheidsclausule. De rechtbank heeft geoordeeld dat ze in redelijkheid het besluit heeft kunnen handhaven.

4.       [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte tot dat oordeel is gekomen. Er zijn slechts acht woningen aangeboden geweest die voor haar passend waren. De woning die de rechtbank als negende woning aanmerkt, werd aangeboden van 4 juli 2019 tot en met 7 juli 2019. Toen had ze haar urgentieverklaring pas zo kort in bezit dat haar niet kan worden verweten dat ze daar niet op heeft gereageerd. De andere acht woningen zijn aangeboden geweest in een kort tijdsbestek, namelijk de periode van 14 augustus tot en met 1 oktober 2019. Een deel van die periode, van 19 juli tot 23 augustus 2019, was ze in Marokko vanwege het overlijden van haar beide ouders. Daardoor stond haar hoofd er ook niet naar om tijd te besteden aan het reageren op woningen. Ze wist niet dat het niet reageren zou kunnen leiden tot het intrekken van de urgentieverklaring. Bovendien is ze niet handig met computers. Het lukte haar niet om in te loggen om te reageren. Ze was van plan om haar zus om hulp te vragen, maar die had ook net haar ouders verloren. De medische noodzaak bestaat nog steeds. De SUWR had daarom op grond van de hardheidsclausule moeten besluiten de urgentieverklaring niet in te trekken, aldus [appellante].

5.       Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat de SUWR in redelijkheid de urgentieverklaring heeft kunnen intrekken. Zij heeft niet minimaal drie keer gereageerd op aangeboden woningen die voldeden aan haar zoekprofiel. Dit is een vereiste dat geldt voor iedereen die een urgentieverklaring krijgt. Deze regel staat in een folder waar in het besluit tot verlening van de urgentieverklaring naar is verwezen. [appellante] had dus van deze regel kunnen weten. Als daar niet aan wordt voldaan, is de SUWR verplicht om de urgentieverklaring in te trekken, tenzij dat zou leiden tot een schrijnende situatie. Deze uitzondering volgt uit de hardheidsclausule van artikel 2.5 uit bijlage I van de Verordening. Deze hardheidsclausule is strikt genomen alleen geschreven voor het verlenen van een urgentieverklaring, niet voor het intrekken daarvan. Het intrekken heeft echter tot gevolg dat twee jaar lang een aanvraag om een urgentieverklaring in beginsel zal worden afgewezen. De SUWR kan met toepassing van de hardheidsclausule besluiten om een dergelijke aanvraag niet af te wijzen. Dit brengt mee dat zij zich niet door de Verordening belemmerd hoeft te voelen om een verleende urgentieverklaring niet in te trekken als zich een situatie voordoet waarin zij de hardheidsclausule had willen toepassen als het ging om het inwilligen van een aanvraag om een urgentieverklaring. De SUWR heeft zich echter in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de hardheidsclausule in het onderhavige geval niet hoefde te worden toegepast. [appellante] had al voordat de urgentieverklaring was verleend, op 26 juni 2019, aan de gemeente laten weten dat zij 19 juli tot 23 augustus 2019 in Marokko zou zijn voor vakantie. Ze is dus niet onverwacht vertrokken. Hoewel haar ouders daar zijn overleden, waardoor zij begrijpelijkerwijs op dat moment haar aandacht niet bij de urgentieverklaring had, werd zij bij terugkomst in Nederland weer geconfronteerd met de ongeschiktheid van haar woning en mocht de SUWR verwachten dat zij gebruik zou maken van de urgentieverklaring. In de periode na haar terugkomst zijn zes passende woningen aangeboden geweest, waarvan vier in de periode vanaf 16 september 2019. [appellante] heeft verklaard dat zij niet kon reageren omdat zij slecht is met computers. De SUWR mocht echter van haar verwachten dat zij daarvoor hulp inschakelde.

Het betoog slaagt niet.

6.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.

7.       De SUWR hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E.R. Fernandez, griffier.

w.g. Borman
lid van de enkelvoudige kamer

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 17 november 2021

BIJLAGE

Verordening woonruimtebemiddeling regio Rotterdam 2015

Artikel 2.3.8

1. Een huishouden dat wegens een persoonlijke noodsituatie of wegens sloop of ingrijpende verbetering van zijn woonruimte een (andere) woonruimte nodig heeft en geen gebruik kan maken van een voorliggende voorziening, kan in aanmerking komen voor een urgentieverklaring, dan wel een herhuisvestingsverklaring.

2. In Bijlage I bij deze verordening is aangegeven:

a. door wie, bij wie en de wijze waarop de in het vorige lid bedoelde verklaringen kunnen worden aangevraagd,

b. door wie en de gronden waarop deze verklaringen worden verstrekt,

c. de inhoud van deze verklaringen en

d. de gevolgen die deze verklaringen hebben voor de positie op de woningmarkt van de bezitter ervan.

Bijlage I

Artikel 2.4

1. Het bestuursorgaan dat de urgentieverklaring heeft verleend, trekt de urgentieverklaring in, indien zich tenminste één van de volgende omstandigheden voordoet:

a. nadat de houder van de urgentieverklaring gedurende de eerste fase van de urgentie twee aanbiedingen van woonruimte, gedaan naar      aanleiding van een reactie van de houder van de urgentieverklaring op via het regionaal aanbodinstrument aangeboden woonruimte, welke tenminste voldeden aan het voor de eerste fase geldende kamertal en woonruimtetype, heeft afgewezen; of, indien na afloop van de eerste fase van de urgentie is vastgesteld dat de houder van de urgentieverklaring niet tenminste drie maal gereageerd heeft op drie verschillende, via het aanbodinstrument aangeboden woonruimten,   welke voldoen aan het voor de eerste fase geldende kamertal en woonruimtetype en gelegen zijn in de voorkeurssubregio, genoemd in de urgentieverklaring;

[…].

Artikel 2.5

1. Het bestuursorgaan dat belast is met het beslissen op aanvragen om een urgentieverklaring is, indien strikte toepassing van deze zou leiden tot weigering van een urgentieverklaring, bevoegd om toch een urgentieverklaring toe te kennen indien:

a. weigering van een urgentieverklaring leidt tot een schrijnende situatie; en,

b. sprake is van bijzondere, bij het vaststellen van de verordening onvoorziene, omstandigheden die gelet op het doel van de verordening redelijkerwijs toch tot een grond voor de verlening van    een urgentieverklaring zouden kunnen zijn.

[…].

Artikel 4.2

1. De eerste fase van de urgentie begint op het moment dat de urgentieverklaring verleend is en duurt drie maanden.

2. De tweede fase van de urgentie begint op het moment dat de eerste fase eindigt.

Artikel 4.3

1. De houder van de urgentieverklaring doet al hetgeen redelijkerwijs van hem gevergd kan worden om het aan de verlening van de urgentieverklaring ten grondslagliggende huisvestingsprobleem op te lossen.

2. Gedurende de eerste fase van de urgentie moet de houder van de urgentieverklaring zelf via het aanbodinstrument zoeken naar woonruimte.

3. Gedurende de tweede fase dragen de corporaties in gezamenlijkheid verantwoordelijkheid voor het aanbieden van woonruimte aan van de houder van de urgentieverklaring. Hiertoe doen zij de houder één directe aanbieding van een in de voorkeurssubregio, genoemd in de huisvestingsverklaring, gelegen woonruimte, welke past binnen het voor de tweede fase van de urgentie geldende kamertal en woonruimtetype.

[…].