Uitspraak 202101843/1/V6


Volledige tekst

202101843/1/V6.
Datum uitspraak: 17 november 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

1.       [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B], mede voor hun kinderen [kind 1] en [kind 2], wonend te [woonplaats],

2.       [appellant sub 2], wonend te [woonplaats],

(hierna samen: [appellanten]),

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 3 maart 2021 in zaken nrs. 20/1740, 20/1741 en 20/1742 in het geding tussen:

[appellanten]

en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.

Procesverloop

Bij besluiten van 31 oktober 2019 heeft de staatssecretaris de verzoeken van [appellanten] om hun het Nederlanderschap te verlenen afgewezen.

Bij besluiten van 21 januari 2020 heeft de staatssecretaris de door [appellanten] daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 3 maart 2021 heeft de rechtbank de door [appellanten] daartegen ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] hoger beroep ingesteld.

De staatssecretaris heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[appellanten] hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 oktober 2021, waar [gemachtigde], bijgestaan door mr. A.S. Sewman, advocaat te Velp, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. J.A.M. van der Klis, zijn verschenen.

Overwegingen

1.       Het wettelijk kader en het beleid is opgenomen in de bijlage en die bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.

2.       Aan [appellanten] zijn verblijfsvergunningen verleend in het kader van de Regeling afwikkeling nalatenschap oude Vreemdelingenwet (hierna: de Ranov). Zij stellen afkomstig te zijn uit Sierra Leone. De staatssecretaris heeft de verzoeken afgewezen, omdat er twijfel bestaat over de identiteit en nationaliteit van [appellanten]. De reden daarvoor is dat [appellanten] geen gelegaliseerde geboorteakten en buitenlandse reisdocumenten hebben overgelegd. Bovendien volgt uit twee rapporten taalanalyse van 9 augustus 2019 dat de beide ouders eenduidig te herleiden zijn tot de spraakgemeenschap binnen Guinee en dus niet Sierra Leone. Tot slot hebben [appellanten] volgens de staatssecretaris niet aannemelijk gemaakt dat zij in bewijsnood verkeren.

3.       [appellanten] betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hun identiteit en nationaliteit zoals in de basisregistratie personen (hierna: de brp) staat is gebaseerd op hun eigen verklaringen. [appellanten] voeren aan dat deze inschrijving is gebaseerd op een gelegaliseerde geboorteakte. Ter zitting voegen [appellanten] hieraan toe dat de gemeente de registratie van de nationaliteit in de brp vanwege een bericht van de IND heeft gewijzigd naar Sierra Leoonse, waaruit volgens hen volgt dat de staatssecretaris ervan uitgaat dat [appellanten] deze nationaliteit bezitten. Verder betogen zij dat de staatssecretaris hun identiteit en nationaliteit al heeft vastgesteld in de asielprocedure. Volgens [appellanten] hebben zij in de asielprocedure een gelegaliseerde geboorteakte overgelegd. Verder hebben [appellanten] de aanvragen voor de asielvergunningen voor onbepaalde tijd alleen beëindigd, omdat de staatssecretaris destijds aan hen Ranov-vergunningen heeft aangeboden. De staatssecretaris heeft [appellanten] toen niet geïnformeerd over de gevolgen hiervan voor de naturalisatieprocedure, waardoor het stopzetten van de asielprocedure niet voor hun risico mag komen, aldus [appellanten].

3.1.    Zoals volgt uit de Rijkswet op het Nederlanderschap en het Besluit verkrijging en verlies Nederlanderschap is het aan de verzoeker om zijn identiteit en nationaliteit aan te tonen en is het aan de staatssecretaris om te beoordelen of de identiteit en nationaliteit van de verzoeker met de door hem overgelegde stukken zijn komen vast te staan. De Afdeling verwijst ter vergelijking naar haar uitspraak van 24 juli 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:501). Zoals de Afdeling verder eerder heeft overwogen (uitspraak van 5 oktober 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BT6673) is de verlening van het Nederlanderschap, wegens de daaraan verbonden gevolgen, een zaak van groot gewicht en is de staatssecretaris dan ook bevoegd om op de daartoe geëigende wijze bewijs van de gestelde identiteit en nationaliteit van de verzoeker te verlangen. Gelet hierop is het in de naturalisatieprocedure primair aan de staatssecretaris om te beoordelen of de verzoeker met de door hem overgelegde documenten zijn identiteit en nationaliteit heeft aangetoond.

3.2.    De rechtbank heeft terecht overwogen dat de staatssecretaris in de asielprocedures de identiteit en nationaliteit van [appellanten] niet heeft vastgesteld. Uit het proces-verbaal van de Koninklijke marechaussee van 17 december 2000 volgt dat de door [appellanten] overgelegde geboorteakte niet is getekend of gestempeld door de bevoegde instantie en daarom vals zou kunnen zijn. Verder kan het betoog dat de inschrijving in de brp wel op een gelegaliseerde geboorteakte zou zijn gebaseerd alleen al niet slagen, omdat [appellanten] deze stelling niet hebben onderbouwd. Zij hebben een gelegaliseerde geboorteakte in de naturalisatieprocedure ook niet ingebracht. Daarnaast heeft de staatssecretaris op de zitting aangevoerd dat voorafgaand aan het bericht van de IND aan de gemeente geen nationaliteitsvaststelling heeft plaatsgevonden, maar dat het bericht ingevolge artikel 2.17 van de Wet brp is afgegeven en is gebaseerd op de verklaringen van [appellanten]. Anders dan [appellanten] menen, is het bericht dus geen reden om te vooronderstellen dat de staatssecretaris vindt dat zij de Sierra Leoonse nationaliteit bezitten. Ook heeft de rechtbank terecht overwogen dat [appellanten] zelf de keuze hebben gemaakt om aan de Ranov-regeling deel te nemen en dat dit voor hun risico komt. Het stond hun vrij de asielprocedures af te wachten in plaats van het aanbod te aanvaarden. Hoewel het begrijpelijk is dat [appellanten] destijds voor de Ranov-vergunningen hebben gekozen, betekent dit niet dat de staatssecretaris geen eisen mag stellen aan het verkrijgen van zekerheid over hun identiteit en nationaliteit voordat zij het Nederlanderschap kunnen verkrijgen.

Het betoog faalt.

4.       [appellanten] betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat er geen aanknopingspunten zijn dat de taalanalyses niet zorgvuldig hebben plaatsgevonden. [appellanten] voeren aan dat de inhoud van de rapporten taalanalyse niet juist is en dat zij zuiver Fulah hebben gesproken tijdens het gesprek met de taalanalist. [appellanten] zouden graag een contra-expertise willen verrichten, maar hebben hier onvoldoende tijd voor gekregen van de staatssecretaris.

4.1.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 22 januari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:197) is een advies van Team Onderzoek en Expertise Land en Taal (hierna: TOELT) een deskundigenadvies aan de staatssecretaris ten behoeve van de uitvoering van zijn bevoegdheden. Het bestuursorgaan mag op het advies van een deskundige afgaan, nadat het is nagegaan of dit advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Deze verplichting is neergelegd in artikel 3:9 van de Awb voor de wettelijke adviseur en volgt uit artikel 3:2 van de Awb voor andere adviseurs.

Als een partij concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop naar voren heeft gebracht, mag het bestuursorgaan niet zonder nadere motivering op het advies afgaan. Zo nodig vraagt het orgaan de adviseur een reactie op wat over het advies is aangevoerd.

4.2.    De conclusies uit de rapporten luiden dat [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B], de beide ouders, niet eenduidig zijn te herleiden tot de spraakgemeenschap binnen Sierra Leone, maar wel tot de spraakgemeenschap binnen Guinee. De rapporten zijn afgenomen door een taalanalist die afkomstig is uit Sierra Leone. Zijn moedertaal is Pular en hij beheerst onder meer het Krio, de gemeenschappelijke taal van Sierra Leone. [appellanten] beheersen geen Krio, terwijl zij spontaan Franse leenwoorden in het Pular gebruiken zoals dat gangbaar is in Guinee en niet gangbaar is in Sierra Leone. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de rapporten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, dat de redeneringen begrijpelijk zijn en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Daarbij heeft de rechtbank terecht betrokken dat TOELT bij reactie van 14 oktober 2019 gemotiveerd is ingegaan op de kritiek van [appellanten] op de rapporten. In deze reactie van TOELT is [appellanten] ook gewezen op de mogelijkheid om een contra-expertise te laten uitvoeren bij de firma Taalstudio. Niet is gebleken dat [appellanten] hierop een contra-expertise hebben gevraagd, waardoor het betoog dat zij onvoldoende tijd hebben gehad voor een contra-expertise alleen hierom al niet kan slagen.

Het betoog faalt.

5.       [appellanten] betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat zij niet in bewijsnood verkeren. Zij voeren aan dat zij vluchtelingen zijn en niets hebben kunnen meenemen uit Sierra Leone. Volgens [appellanten] kunnen zij nu niet meer aan officiële documenten komen. In de brief van 26 april 2021 (Kamerstukken II, 2020/21, 19 637, nr. 2725) heeft de staatssecretaris een beleidswijziging aangekondigd voor Ranov-vergunninghouders die als minderjarige een Ranov-vergunning hebben gekregen en nu meerderjarig zijn. Bij brief van 7 juli 2021 (Kamerstukken II, 2020/21, 19 637, nr. 2757, blz. 6 en 7) heeft de staatssecretaris laten weten dat uit onderzoek van juli 2021 van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum volgt dat Ranov-vergunninghouders worden belemmerd in het naturalisatieproces door het documentvereiste. De staatssecretaris heeft in deze brief een beleidswijziging aangekondigd per 1 november 2021 waardoor ook vreemdelingen die als meerderjarige een Ranov-vergunning hebben ontvangen vrijstelling van het documentvereiste kunnen krijgen. Hiermee is volgens [appellanten] vast komen te staan dat zij als houders van een Ranov-vergunning in bewijsnood verkeren. Dat het beleid pas per 1 november 2021 wordt gewijzigd doet hier niet aan af, omdat dit alleen is om uitvoerende instanties de gelegenheid te geven hun werkprocessen aan te passen, aldus [appellanten].

5.1.    Uit vaste rechtspraak van de Afdeling (uitspraak van 1 februari 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BV2474) volgt dat de verzoeker die betoogt dat hij in bewijsnood verkeert, moet aantonen dat hij al het mogelijke heeft gedaan om in het bezit te komen van de gevraagde documenten. Verder volgt uit vaste rechtspraak van de Afdeling (uitspraak van 30 juli 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2884) dat, indien aan degene die een verzoek om hem het Nederlanderschap te verlenen een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd is verleend, het uitgangspunt is dat zich geen asielgerelateerde gronden voordoen die meebrengen dat van hem niet kan worden gevergd naar zijn land van herkomst te reizen om daar een paspoort te verkrijgen. [appellanten] zijn in het bezit een verblijfsvergunning regulier in het kader van de Ranov. Eventuele asielmotieven die zij destijds aan hun aanvragen om verlening van een verblijfsvergunning asiel ten grondslag hebben gelegd, kunnen in de naturalisatieprocedure niet alsnog worden beoordeeld. Dat betekent echter niet dat persoonlijke omstandigheden geen rol kunnen spelen bij de beoordeling van een beroep op bewijsnood. [appellanten] hebben evenwel hun stelling, dat zij niet aan officiële documenten uit Sierra Leone kunnen komen, niet met bewijsstukken gestaafd. De rechtbank heeft dus terecht overwogen dat zij zich niet succesvol op bewijsnood kunnen beroepen.

Verder kan de beleidswijziging die vanaf 1 november 2021 is ingegaan [appellanten] in deze procedure niet baten. Zoals de staatssecretaris op de zitting heeft aangevoerd volgt uit de brief van 7 juli 2021 dat, afgezien van het documentvereiste, de overige vereisten voor naturalisatie onverkort blijven gelden, waaronder de bestaande regel dat indien de staatssecretaris twijfelt aan de gestelde nationaliteit, het verzoek wordt afgewezen (Kamerstukken II, 2020/21, 19 637, nr. 2757, blz. 6 en 7). De staatssecretaris betoogt terecht dat de rapporten taalanalyse twijfel hebben gewekt over de nationaliteit van [appellanten]. Zoals onder 4.2 overwogen hebben [appellanten] geen contra-expertise tegenover de rapporten gesteld.

Het betoog faalt.

6.       Waar [appellanten] hebben verzocht om vrijstelling van het betalen van legesgelden bij eventuele nieuwe verzoeken om het Nederlanderschap kan dit verzoek om ontheffing niet worden beoordeeld in deze procedure. [appellanten] kunnen bij de nieuwe naturalisatieverzoeken een verzoek om ontheffing van de betaling van naturalisatiegelden indienen.

7.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. D.A. Verburg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. G. Kamminga, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

w.g. Kamminga
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 17 november 2021

876

BIJLAGE

Rijkswet op het Nederlanderschap

Artikel 7

1. Met inachtneming van de bepalingen van dit Hoofdstuk verlenen Wij op voordracht van Onze Minister het Nederlanderschap aan vreemdelingen die daarom verzoeken.

[…]

Besluit verkrijging en verlies Nederlanderschap

Artikel 31

Bij de indiening van een naturalisatieverzoek verstrekt de verzoeker betreffende zichzelf, voorzoveel mogelijk, gegevens met betrekking tot:

[…]

e. nationaliteit of nationaliteiten;

[…]

Handleiding Rijkswet op het Nederlanderschap

Paragraaf 3.5 van de toelichting bij artikel 7

[…]

Naast het zo goed mogelijk toepassen van de nationaliteitsbepalingen vloeit uit art. 3:2 Awb voort dat het naturalisatiebesluit zo zorgvuldig mogelijk is voorbereid en genomen. Er bestaat bovendien een rechtsbelang bij het zoveel mogelijk zorgen dat naturalisatie tot Nederlander plaatsvindt op juiste persoonsgegevens en juiste nationaliteit. Mocht binnen twaalf jaar na de naturalisatie blijken dat sprake is geweest van valse verklaringen, bedrog of het verzwijgen van enig voor de verkrijging van het Nederlanderschap relevant feit dan dient te worden onderzocht of de verkrijging van het Nederlanderschap moet worden ingetrokken.

Om zekerheid te verkrijgen over de identiteit en nationaliteit van de vreemdeling die door naturalisatie het Nederlanderschap wil verkrijgen, overlegt de vreemdeling nationaliteit en -identiteit vaststellende documenten (zie onder meer artikel 31 BvvN en paragraaf 3.5.1 en 3.5.3 bij artikel 7 RWN). Dit geldt ook voor de vreemdeling aan wie een regulier verblijfsrecht is verstrekt, waarbij hij, al dan niet ambtshalve, is vrijgesteld van het ‘paspoortvereiste’.

[…]

Paragraaf 3.5.5. van de toelichting bij artikel 7

De houder van een reguliere verblijfsvergunning is op grond van artikel 7 van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN) en de lagere regelgeving, als hoofdregel verplicht om bij het indienen van een naturalisatieverzoek zijn identiteit en nationaliteit aan te tonen. Dit moet hij doen met een gelegaliseerde of van een apostillestempel voorziene geboorteakte alsmede met een geldig buitenlands paspoort. Van deze hoofdregel wordt afgeweken als sprake is van bewijsnood dan wel als het in het individuele geval het onevenredig zou zijn om vast te houden aan de hoofdregel.