Uitspraak 202100216/1/R1


Volledige tekst

202100216/1/R1.
Datum uitspraak: 17 november 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Kudelstaart, gemeente Aalsmeer,

tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 9 december 2020 in zaak nr. 19/6727 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Aalsmeer.

Procesverloop

Bij besluit van 30 augustus 2019 heeft het college een aanvraag van [appellant] om een omgevingsvergunning te verlenen buiten behandeling gelaten.

Bij besluit van 5 december 2019 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 9 december 2020 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 september 2021, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door mr. J.P. Foppe, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.       [appellant] heeft op 15 juli 2019 een omgevingsvergunning aangevraagd voor het aanbrengen van oeverbescherming met stortstenen langs de oostelijke strekdam van zijn perceel [locatie] te Kudelstaart.

Bij brief van 25 juli 2019 heeft het college de ontvangst van de aanvraag voor de activiteit bouwen bevestigd en meegedeeld dat de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag. In de brief is vermeld welke gegevens nog nodig zijn. [appellant] is daarbij in de gelegenheid gesteld om deze gegevens alsnog binnen 28 dagen aan te leveren. Vervolgens heeft [appellant] aanvullende gegevens ingediend.

2.       Het college heeft de aanvraag buiten behandeling gelaten en dat besluit in bezwaar gehandhaafd, omdat de overgelegde stukken volgens het college onvoldoende zijn om de aanvraag te beoordelen en niet is voldaan aan de indieningsvereisten van de Regeling omgevingsrecht.

3.       De rechtbank heeft geconcludeerd dat het college bevoegd was om de aanvraag van [appellant] met toepassing van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) buiten behandeling te stellen. Volgens de rechtbank zijn er geen redenen waarom het college in dit geval in redelijkheid niet van die bevoegdheid gebruik heeft mogen maken.

4.       De relevante regelgeving is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.

Omvang van het geding

5.       De Afdeling stelt voorop dat in dit geding uitsluitend het ter beoordeling aan de rechtbank voorgelegde besluit op bezwaar van 5 december 2019 aan de orde is. Wat [appellant] heeft aangevoerd over het buiten behandeling laten van een in 2017 ingediende aanvraag om omgevingsvergunning, de verwijdering van meerpalen met toepassing van bestuursdwang in 2011, de eigendomsverhoudingen en het bestemmingsplan Nieuw Calslagen 2016, kan in deze procedure geen rol spelen. Voor zover [appellant] verwijst naar gegevens uit procedures over die onderwerpen, heeft de Afdeling dat in haar beoordeling betrokken.

Volledigheid van de aanvraag

6.       [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de aanvraag beoordeeld kon worden. Volgens hem waren al de door het college gevraagde gegevens bij de gemeente bekend. Hij wijst erop dat het gaat om de derde aanvraag voor oeverbescherming. Daarbij heeft de rechtbank ten onrechte aangenomen dat de tweede aanvraag was afgewezen wegens het ontbreken van gegevens. De situatie was volgens hem verder bij de gemeente bekend door een op 15 februari 2011 door het hoogheemraadschap van Rijnland verleende vergunning voor het aanbrengen van meerpalen langs de strekdam. Volgens [appellant] heeft hij bovendien de in de brief van 25 juli 2019 gevraagde stukken alsnog aangeleverd. Wat de door hem overgelegde quickscan betreft, gaat de rechtbank er volgens hem ten onrechte vanuit dat deze geen betrekking heeft op de strekdam.

6.1.    De rechtbank heeft overwogen dat [appellant] bij zijn aanvraag in eerste instantie heeft volstaan met het overleggen van een foto. Nadien heeft hij een kaartje overgelegd met de titel "te plaatsen steiger 20 m l". Dit kaartje bevat echter geen maatvoering. Er staan tien met de hand ingetekende bolletjes op met de omschrijving "stortstenen met vlonder". De aanvraag ziet echter niet op een vlonder. Het college heeft volgens de rechtbank verder onder andere toegelicht dat uit de tekening niet blijkt hoe diep de stortstenen het water ingaan. Ten aanzien van de vereiste quickscan natuurbescherming heeft het college volgens de rechtbank toegelicht dat de door [appellant] overgelegde quickscan ziet op het project Nieuw Calslagen. Gelet hierop heeft het college volgens de rechtbank terecht geconcludeerd dat [appellant] niet alle benodigde stukken heeft overgelegd.

De rechtbank heeft verder overwogen dat het standpunt van [appellant] dat bij de gemeente bekende stukken niet nogmaals hoeven te worden verstrekt, op zichzelf juist is, maar dat die stukken wel voldoende moeten zijn voor beoordeling van deze aanvraag. De stukken die [appellant] al eerder bij de aanvraag voor de in 2012 verleende vergunning heeft ingediend, zagen volgens de rechtbank op een andere vergunning en zijn verouderd. Stukken die eerder bij een vergunningaanvraag in 2017 zijn ingediend, zijn volgens de rechtbank destijds ook als onvoldoende beoordeeld om op de aanvraag te kunnen beslissen.

6.2.    Tot de in de brief van 25 juli 2019 vermelde gegevens die volgens het college voor de beoordeling van de aanvraag voor de activiteit bouwen nog nodig zijn, behoren onder meer een omschrijving van de aard en omvang van het project, de aanduiding van de locatie van de aangevraagde activiteit, een duidelijke maatvoering en schaalaanduiding en een quickscan natuurbescherming.

6.3.    Uit artikel 4.4, tweede lid, van het Besluit omgevingsrecht volgt dat [appellant] gegevens en bescheiden die nodig zijn voor het nemen van een beslissing op zijn aanvraag niet hoeft te verstrekken als het college al over die gegevens en bescheiden beschikt. De Afdeling concludeert echter op basis van bestudering van de door [appellant] genoemde stukken dat het college niet over alle gevraagde gegevens beschikte. In de stukken die het college volgens [appellant] al heeft, staat weliswaar enige informatie over het gebied waarin [appellant] zijn project wil realiseren. Over de aard en de omvang van dat project of de precieze locatie gaan die stukken echter niet. De aanvraag van 6 juni 2017 had betrekking op een ander project, namelijk het aanbrengen van stortstenen met een vlonder. Bovendien had het college die aanvraag bij besluit van 1 augustus 2017 buiten behandeling gelaten, omdat onvoldoende gegevens over onder meer de locatie en de afmetingen waren aangeleverd. De overweging van de rechtbank over een vergunningaanvraag in 2017 betreft deze aanvraag van 6 juni 2017. In hoger beroep stelt [appellant] dat hij op 12 december 2017 opnieuw vergunning voor dat project had aangevraagd. Deze tweede aanvraag was, zoals hij ter zitting heeft toegelicht, niet door het college in behandeling genomen, maar in 2018 ingetrokken. De door het waterschap en het college in respectievelijk 2011 en 2012 verleende vergunningen voor het aanbrengen van steigers en meerpalen, gaan ook niet over het project waarvoor [appellant] op 15 juli 2019 vergunning heeft gevraagd.

6.4.    De stukken die [appellant] alsnog heeft ingediend geven ook onvoldoende duidelijkheid over het project dat hij wil realiseren. Anders dan in de aanvraag, is op het ingediende kaartje een vlonder vermeld. Ter zitting heeft [appellant] toegelicht dat zijn aanvraag ook betrekking heeft op de bouw van een vlonder. Uit de ingediende stukken blijkt niet wat de afmetingen van de vlonder en de constructie met stortstenen zijn en waar deze precies worden aangebracht. Op het kaartje is bij de ingetekende bolletjes vermeld "stortstenen met vlonder" en "± 30 m lang". Duidelijke tekeningen met een duidelijke maatvoering ontbreken. De door [appellant] overgelegde briefrapportage van BTL Advies van 28 april 2017, waarin de resultaten van een quickscan zijn neergelegd, heeft betrekking op het plangebied Nieuw Calslagen. Anders dan [appellant] stelt, valt de strekdam waar hij de oeverbescherming wil aanbrengen buiten dit plangebied.

Het college heeft zich ook naar het oordeel van de Afdeling op het standpunt kunnen stellen dat de alsnog ingediende stukken onvoldoende zijn om de aanvraag te kunnen beoordelen en dat [appellant] dus niet alle daarvoor benodigde stukken heeft overgelegd.

6.5.    Het betoog faalt.

Gewoon onderhoud

7.       [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het aanbrengen van de stortstenen normaal onderhoud van de strekdam is en dat daarvoor geen omgevingsvergunning nodig is. Hij wijst erop dat het hoogheemraadschap van Rijnland het gevraagde heeft aangemerkt als vergunningvrij onderhoud. Bovendien zijn de werkzaamheden in de ontvangstbevestiging van het omgevingsloket omschreven als het uitvoeren van normaal onderhoud.

7.1.    Dat voor het aanbrengen van stortstenen als oeverbescherming geen watervergunning nodig is, betekent niet dat voor de aangevraagde activiteit geen omgevingsvergunning vereist is. Ook de ontvangstbevestiging van het omgevingsloket is niet bepalend voor beantwoording van de vraag of de vergunningaanvraag betrekking heeft op een activiteit waarvoor een omgevingsvergunning vereist is.

[appellant] heeft een aanvraag voor de activiteit bouwen ingediend. De aanvraag, zoals door [appellant] aangevuld, bevat onvoldoende informatie om te kunnen vaststellen dat deze betrekking heeft op een activiteit waarvoor geen omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen nodig is. De rechtbank heeft daarom terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel dat het college de aanvraag om deze reden moest afwijzen.

7.2.    Het betoog faalt.

Vooringenomenheid

8.       [appellant] betoogt ten slotte dat het college met vooringenomenheid heeft gehandeld. Hij wijst in dat verband op gesprekken die hij op 15 januari 2020 met de burgemeester en op 7 december 2020 met een wethouder heeft gehad. Verder wijst hij erop dat de gemachtigde van het college deel uitmaakte van de ambtelijke commissie die over het bezwaar adviseerde en nu verwijst naar zijn eigen advies. Deze gemachtigde heeft volgens hem een persoonlijk belang, omdat de gemeente zijn salaris betaalt.

8.1.    De rechtbank heeft overwogen dat het niet in strijd met de wet is dat de gemachtigde van het college als secretaris heeft deelgenomen aan de bezwaarschriftencommissie. De rechtbank heeft verder overwogen dat zij geen enkele aanleiding ziet om te veronderstellen dat het college in strijd met het beginsel van fair play of het gelijkheidsbeginsel heeft gehandeld, zoals door [appellant] is gesteld. Al wat [appellant] overigens heeft aangevoerd, over de belangenverstrengeling van het college en het plan Calslagen en het handelen van het college ten aanzien van zijn perceel, leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel.

8.2.    Wat [appellant] aanvoert geeft de Afdeling geen aanleiding voor een ander oordeel. De stukken die [appellant] over de gesprekken heeft ingediend, zijn door hemzelf geschreven en geven zijn visie weer over de gang van zaken in de afgelopen jaren. Daaruit kan niet worden afgeleid dat het college met vooringenomenheid heeft besloten om zijn aanvraag om een omgevingsvergunning buiten behandeling te laten. De enkele omstandigheid dat het college hem in een aantal andere procedures ongelijk heeft gegeven, is onvoldoende voor het oordeel dat het college vooringenomen is. Dat een medewerker van de gemeente betrokken is bij de beslissing op bezwaar en als gemachtigde van het college optreedt in beroep en hoger beroep, betekent ook niet dat die medewerker een persoonlijk belang heeft als bedoeld in artikel 2:4, tweede lid, van de Awb.

8.3.    Ook dit betoog slaagt niet.

Conclusie

9.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

10.     Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. R. Uylenburg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. Y.C. Visser, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 17 november 2021

BIJLAGE

Algemene wet bestuursrecht

Artikel 2:4

1. Het bestuursorgaan vervult zijn taak zonder vooringenomenheid.

2. Het bestuursorgaan waakt ertegen dat tot het bestuursorgaan behorende of daarvoor werkzame personen die een persoonlijk belang bij een besluit hebben, de besluitvorming beïnvloeden.

Artikel 4:2

1. De aanvraag wordt ondertekend en bevat ten minste:

a. de naam en het adres van de aanvrager;

b. de dagtekening;

c. een aanduiding van de beschikking die wordt gevraagd.

2. De aanvrager verschaft voorts de gegevens en bescheiden die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.

Artikel 4:5

1. Het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien:

a. de aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag, of

b. de aanvraag geheel of gedeeltelijk is geweigerd op grond van artikel 2:15, of

c. de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking,

mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen.

[…].

Besluit omgevingsrecht

Artikel 2.3

[…]

2. In afwijking van artikel 2.1, eerste lid aanhef en onder a of c, van de wet is geen omgevingsvergunning vereist voor de categorieën gevallen in artikel 2 in samenhang met artikel 5 en 8 van bijlage II.

Artikel 4.4

1. Onverminderd artikel 4:2, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht en voor zover dat naar het oordeel van het bevoegd gezag nodig is voor het nemen van de beslissing op de aanvraag, verstrekt de aanvrager bij de aanvraag de bij ministeriële regeling aangewezen gegevens en bescheiden ten aanzien van de activiteiten binnen het project waarop de aanvraag betrekking heeft.

2. De in het eerste lid bedoelde gegevens en bescheiden behoeven niet te worden verstrekt voor zover het bevoegd gezag reeds over die gegevens of bescheiden beschikt.

[…].

Bijlage II

Artikel 2

Een omgevingsvergunning voor activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a of c, van de wet is niet vereist, indien deze activiteiten betrekking hebben op:

1. gewoon onderhoud van een bouwwerk, voor zover detaillering, profilering en vormgeving van dat bouwwerk niet wijzigen;

[…].

Regeling omgevingsrecht

Artikel 1.3

1. In de aanvraag vermeldt de aanvrager:

a. de naam, het adres en de woonplaats van de aanvrager, alsmede het elektronisch adres van de aanvrager, indien de aanvraag met een elektronisch formulier wordt ingediend;

b. het adres, de kadastrale aanduiding dan wel de ligging van het project;

c. een omschrijving van de aard en omvang van het project;

d. indien de aanvraag wordt ingediend door een gemachtigde: zijn naam, adres en woonplaats, alsmede het elektronisch adres van de gemachtigde, indien de aanvraag met een elektronisch formulier wordt ingediend;

e. indien het project wordt uitgevoerd door een ander dan de aanvrager: zijn naam, adres en woonplaats.

2. De aanvrager voorziet de aanvraag van een aanduiding van de locatie van de aangevraagde activiteit of activiteiten. Deze aanduiding geschiedt met behulp van een situatietekening, kaart, foto’s of andere geschikte middelen.

3. De aanvrager doet bij de aanvraag een opgave van de kosten van de te verrichten werkzaamheden.

Artikel 2.8

1. De aanvrager voorziet de tekeningen bij de aanvraag om een vergunning voor een bouwactiviteit van een duidelijke maatvoering en schaalaanduiding.

2. Tenzij artikel 5.8 van toepassing is, geldt voor de volgende tekeningen de daarbij genoemde maximaal toe te passen schaal:

a. situatietekeningen: 1:1000;

b. geveltekeningen, plattegronden en doorsneden:

1°. bouwwerken kleiner dan 10.000 m2 bruto vloeroppervlakte: 1:100;

2°. bouwwerken 10.000 m2 of groter bruto vloeroppervlakte: 1:200;

c. detailtekeningen: 1:5 of 1:10 of 1:20.

3. Uit de situatietekening blijkt de oriëntatie van het bouwwerk op het perceel en ten opzichte van omliggende bebouwing en wegen (noordpijl).