Uitspraak 202007070/1/R2


Volledige tekst

202007070/1/R2.
Datum uitspraak: 17 november 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Heeze, gemeente Heeze-Leende,

tegen de uitspraak van de rechtbank Oost­-Brabant van 23 november 2020 in zaak nr. 20/1183 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Heeze-Leende.

Procesverloop

Bij e-mail van 7 april 2020 heeft het college [appellant] op de hoogte gesteld van een wijziging van de wijze van communicatie tussen de gemeente Heeze-Leende en [appellant].

Bij uitspraak van 23 november 2020 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting aan de orde gesteld op 22 september 2021. Partijen zijn, met bericht, niet verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.       Het college heeft [appellant] bij e-mail van 7 april 2020 op de hoogte gesteld van een wijziging van de wijze van communicatie tussen de gemeente en [appellant]. De reden hiervoor is dat de gemeente heeft gemerkt dat de toonzetting van [appellant] door de jaren heen grimmiger is geworden. Het lukt hierdoor niet meer om respectvol en werkbaar contact in stand te houden. In de e-mail is te kennen gegeven dat het college [appellant] niet in zijn rechtsbeschermingsmogelijkheden zal beperken.

De aangevallen uitspraak

2.       De rechtbank is van oordeel dat de e-mail van het college over de wijziging van communicatie met [appellant], niet kan worden aangemerkt als een besluit als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), waartegen bezwaar en beroep open staat. Het college heeft geen beslissing op bezwaar genomen, als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb, omdat [appellant] volgens de rechtbank voorafgaand aan het beroep geen bezwaar heeft gemaakt, zoals artikel 8:1, gelezen in verbinding met artikel 7:1 van de Awb, wel voorschrijft. Er kan geen rechtstreeks beroep worden ingesteld tegen de e-mail van het college, aldus de rechtbank.

Hoger beroep

3.       [appellant] betoogt dat de rechtbank zijn beroep ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Daartoe voert hij aan dat het door hem ingediende bezwaarschrift zich richt tegen de brief (lees: e-mail) van 7 april 2020 en als zodanig moet worden aangemerkt. Het college heeft niet binnen een termijn van zes weken op dit bezwaar beslist. Tegen het niet tijdig nemen van een besluit heeft hij vervolgens beroep ingesteld als bedoeld in artikel 6:2, onder b, van de Awb, welk beroep ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard, aldus [appellant].

3.1.    De Afdeling overweegt dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat de e-mail van het college van 7 april 2020 niet kan worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Tegen deze e-mail staat dus geen bezwaar en beroep open. De rechtbank heeft dan ook terecht daarin aanleiding gezien het beroep van [appellant] niet-ontvankelijk te verklaren.

Het betoog slaagt niet.

Conclusie

4.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.

5.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. H.C.P. Venema, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Graaff-Haasnoot, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 17 november 2021

531