Uitspraak 202004660/1/R2


Volledige tekst

202004660/1/R2.
Datum uitspraak: 17 november 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellante], gevestigd te Banholt (hierna: de maatschap), waarvan de maten zijn [maat A] en [maat B], beiden wonend te Banholt,

appellante,

en

de raad van de gemeente Eijsden-Margraten,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 26 mei 2020 heeft de raad het bestemmingsplan "[locatie] Sint Geertruid" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft de maatschap beroep ingesteld.

[partij] heeft, daartoe in de gelegenheid gesteld, een schriftelijke uiteenzetting ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 augustus 2021, waar de maatschap, vertegenwoordigd door [maat A], bijgestaan door mr. R.P.H. Sangers, advocaat te Beek, en de raad, vertegenwoordigd door mr. H.M.J.G. Neelis en A. Smeets zijn verschenen. Voorts zijn ter zitting [partij], vertegenwoordigd door mr. P.M.E.P.J. Joosten, en [gemachtigde] als partij gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.       Het plan maakt de uitbreiding van het [recreatiebedrijf] aan de [locatie] te Sint Geertruid mogelijk. De bestemming wordt voor een deel van de gronden gewijzigd van "Agrarisch-bedrijf" naar "Recreatie-verblijfsrecreatie". Het plan voorziet daarnaast onder meer in een toename van het toegestane aantal kampeerplaatsen, de aanleg van een beweegtuin en de bouw van acht kamers met logies. Een verzoek tot vaststelling van het plan is ingediend door [partij], de exploitant van het bedrijf.

De maatschap exploiteert een grondgebonden agrarisch bedrijf in de nabijheid van het recreatiebedrijf, onder meer op een perceel dat grenst aan het plangebied. De maatschap kan zich niet met het plan verenigen, omdat zij vreest dat haar bedrijfsvoering wordt belemmerd doordat meer recreatieactiviteiten kunnen plaatsvinden binnen de spuitzone van haar bedrijf.

Toetsingskader

2.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

De beroepsgronden

3.       De maatschap stelt dat op de plankaart een spuitvrije zone is ingetekend ten noordwesten, westen en zuidwesten van het bestemmingsvlak "Recreatie - Verblijfsrecreatie". Er is echter geen spuitvrije zone ingetekend aan de noord-/noordoost en oostelijke zijde, de zijde waar de maatschap agrarische bedrijfsgronden in gebruik heeft. Het plan maakt echter meer hindergevoelig gebruik mogelijk dan voorheen. De maatschap betoogt dat hier geen sprake kan zijn van een goed verblijfsklimaat, doordat een spuitvrije zone aan de zijde van haar bedrijfsgronden ontbreekt. Als de maatschap haar bedrijfsvoering op plaatsen waar zij open teelt uitoefent of wil gaan uitoefen hierdoor moet beperken, kan het plan tot gevolg hebben dat de maatschap onevenredig in haar bedrijfsvoering wordt belemmerd. De raad heeft hierbij onvoldoende gemotiveerd waarom hij is afgeweken van de geldende afstand van 50 meter uit de gemeentelijke Beleidsnotitie spuitzones.

3.1.    De raad stelt zich op het standpunt dat het plan niet uit hoefde te gaan van de richtafstand van 50 meter voor spuitvrije zones uit het gemeentelijke beleid. Voor zover het plan voorziet in nieuwe kampeerplaatsen, liggen deze op meer dan 50 meter afstand van de percelen van de maatschap. Binnen een afstand van 50 meter van deze percelen mocht al verbleven en gerecreëerd worden, wat overeenkomstig een goede ruimtelijke ordening werd geacht. Dit gebruik heeft het plan niet gewijzigd.

De raad merkt daarnaast op dat de maatschap de gronden gebruikt voor akkerbouw en deze op het moment als grasland in gebruik heeft. Voor dergelijke gronden wordt neerwaartse bespuiting gebruikt. De drift hiervan reikt beduidend minder ver dan 50 meter, de richtafstand die in beginsel wordt gebruikt voor fruitplantages. De drift wordt verder gereduceerd door het gebruik van driftreducerende doppen en spuittechnieken. Ook staat er op de grens van het bedrijfsperceel van de maatschap en het perceel van het recreatiebedrijf een volwassen meidoornhaag die bijdraagt aan de driftreductie.

Verder merkt de raad op dat de uitbreiding van het kampeerterrein die het plan toestaat al op 16 mei 2019 is vergund. De maatschap heeft tegen die vergunning geen rechtsmiddelen aangewend.

3.2.    De gronden in het plangebied die grenzen aan de bedrijfspercelen van de maatschap hadden in het vorige plan "Buitengebied Margraten 2009" een agrarische bedrijfsbestemming. Vanaf een afstand van ruim 16 meter van deze grens mocht hier worden gekampeerd. Het plan dat nu voorligt, kent aan deze gronden de bestemming "Recreatie-verblijfsrecreatie" toe. Het bestemmingsvlak voor kampeerplaatsen is daarbij uitgebreid naar de perceelsgrens. Verder is op dit vlak langs het perceel van de maatschap geen gebiedsaanduiding "milieuzone - spuitvrije zone" ingetekend. Dit is wel gebeurd rondom de westelijke hoek van dit vlak, tussen het kampeerterrein en de boomgaard van het recreatiebedrijf.

Het aangrenzende perceel van de maatschap aan de noord- en noord-oostzijde van het plangebied valt binnen de reikwijdte van het plan "Buitengebied Margraten 2009". De gronden hebben de bestemming "Agrarisch met waarden". Op deze gronden is open teelt toegestaan.

3.3.    Artikel 14.2 (Milieuzone - spuitvrije zone) van de planregels luidt:

"Binnen de ‘milieuzone - spuitvrije zone’ is het gebruik maken van chemische gewasbeschermingsen (ter zitting heeft de raad gesteld dat bedoeld is: gewasbeschermende; waarschijnlijker lijkt dat is bedoeld: gewasbeschermings- en bestrijdingsmiddelen) bestrijdingsmiddelen en/of andere verspuitbare middelen die leiden tot schadelijke effecten op het goed woon- en leefklimaat niet toegestaan."

Artikel 8 van de Beleidsnotitie spuitzones luidt:

"[…]

B. Kijk of het bestemmingsplan aanknopingspunten biedt voor gebruiksbeperkingen van een agrarisch terrein, gelegen binnen een straal van 50 m van het terrein waar een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling met een gevoelige functie is gepland. Doorgaans is zulks niet het geval.

C. Uitgangspunt is 50 m tussen gevoelige objecten, zoals (recreatie)woning, tuin, terras, camping) en waar het planologisch mogelijk is om open teelten te realiseren, hetgeen planologisch verankerd wordt.

[…]"

3.4.    Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad beoordelen of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. Dat geldt niet alleen voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen die het plan mogelijk maakt, maar voor het plan als geheel. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, onder meer in haar uitspraak van 27 mei 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:1698), wordt een planologische keuze die ziet op een afstand van 50 meter tussen gevoelige objecten en agrarische bedrijvigheid waarbij gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt in het algemeen niet onredelijk geacht. Dit neemt niet weg dat de raad een kortere afstand in een bepaalde situatie toereikend kan achten om een aanvaardbaar woon- en leefklimaat te garanderen. Een kleinere afstand kan aanvaardbaar zijn indien (bijvoorbeeld) driftreducerende maatregelen worden getroffen.

De gronden van de maatschap die grenzen aan het plangebied kunnen op grond van de regels van het plan "Buitengebied Margraten 2009" gebruikt worden voor open teelt waarbij gebruik van bestrijdingsmiddelen mogelijk is. De raad heeft niet beoordeeld wat de gevolgen zullen zijn voor de gevoelige (recreatie)functies die het plan mogelijk maakt van een eventuele omschakeling door de maatschap naar open teelt waarbij bestrijdingsmiddelen worden gebruikt. Weliswaar zijn deze gronden momenteel in gebruik als grasland, maar een omschakeling naar andere teelt is mogelijk. Zoals ter zitting is aangevoerd, vindt dit ook zo nu en dan plaats in het kader van de vruchtwisseling. Dat de maatschap gebruik maakt van een subsidieregeling om een hoog percentage grasland in stand te houden, zoals de raad ter zitting heeft aangevoerd, verhindert niet het gebruik voor open teelt, omdat deze regeling niet uitgaat van volledig gebruik als grasland en de regeling ook kan eindigen. Het standpunt van de raad dat aan de noord-/noordoost en oostelijke zijde van het plangebied geen rekening hoeft te worden gehouden met gevolgen van gewasbestrijdingsmiddelen is dan ook onjuist.

Voor zover het plan nieuwe gevoelige functies, zoals kampeerplaatsen, dichterbij de gronden van de maatschap mogelijk maakt, is bovendien niet gemotiveerd waarom afgeweken is van het uitgangspunt in artikel 8, onder C, van de Beleidsnotitie spuitzones dat een afstand van 50 meter tot gevoelige functies wordt verankerd in de planregels. Voor zover de raad heeft aangedragen dat er op de grens van de percelen een volwassen meidoornhaag staat, die bijdraagt aan de driftreductie, overweegt de Afdeling dat ter zitting naar voren gekomen is dat deze haag een beperkte hoogte heeft en niet langs alle gronden met de bestemming "Recreatie-verblijfsrecreatie" loopt.

Gelet op het bovenstaande is de Afdeling van oordeel dat de raad het plan in strijd met de vereiste zorgvuldigheid heeft voorbereid. Daarnaast is de raad ten aanzien van de nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen voor recreatie ten opzichte van het vorige plan ongemotiveerd afgeweken van zijn eigen beleid.

Het betoog slaagt.

Conclusie

4.       Het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht voor zover dit betreft de gronden met de bestemming "Recreatie - Verblijfsrecreatie". Het beroep is gegrond, zodat het bestreden besluit in zoverre moet worden vernietigd. De raad heeft de Afdeling verzocht om een bestuurlijke lus toe te passen voor het geval de Afdeling het besluit van 26 mei 2020 gebrekkig zou vinden. De Afdeling ziet, gelet op het onderzoek dat gedaan moet worden naar de invloed van het ontbreken van de spuitvrije zone aan de noord- noordoostelijke kant van het perceel en de nog onbekende invloed hiervan op het plan geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen.

Omdat de exploitant van het recreatiebedrijf evenwel belang heeft bij voortgang van de besluitvorming over zijn plan, ziet de Afdeling aanleiding om de raad opdracht te geven binnen 9 maanden een nieuw besluit te nemen met in achtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.

5.       De raad moet de proceskosten van de maatschap vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

I.        verklaart het beroep gegrond;

II.       vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Eijsden-Margraten van 26 mei 2020, waarbij het bestemmingsplan "[locatie] Sint Geertruid" is vastgesteld, voor zover dit betreft de gronden met de bestemming "Recreatie - Verblijfsrecreatie";

III.      draagt de raad van de gemeente Eijsden-Margraten op om binnen 9 maanden na de verzending van deze uitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen een nieuw besluit te nemen en dit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken;

IV.      veroordeelt de raad van de gemeente Eijsden-Margraten tot vergoeding van bij de maatschap in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van €1.556,47, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatige verleende rechtsbijstand;

V.       gelast dat de raad van de gemeente Eijsden-Margraten aan de maatschap het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van €354,00 vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. G.M.H. Hoogvliet, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. Scheele, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 17 november 2021

723