Uitspraak 202007147/1/R2


Volledige tekst

202007147/1/R2.
Datum uitspraak:10 november 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 26 november 2020 in zaak nr. 19/2930 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Venlo.

Procesverloop

Bij besluit van 11 juli 2019 heeft het college het college aan Next Level LocVenlo 3 B.V. (thans: LocVenlo 3) een omgevingsvergunning verleend voor het veranderen van het reeds opgerichte distributiecentrum aan de James Tobinstraat 4a en 4b te Venlo.

Bij besluit van 10 oktober 2019 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.

Bij uitspraak van 26 november 2020 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, de beslissing op bezwaar van 10 oktober 2019 vernietigd en het bezwaar ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 augustus 2021, waar het college, vertegenwoordigd door J.M.G. Vincken, is verschenen. Voorts is ter zitting LocVenlo 3 B.V., vertegenwoordigd door A.D. van der Veen, bijgestaan door mr. V.E. Versluis, advocaat te Amsterdam, als partij gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.       De vergunning gaat over een gevelwijziging, de aanbouw van een techniekruimte en een wijziging van de kantoorplattegrond op de eerste verdieping van het distributiecentrum van LocVenlo 3 aan de James Tobinstraat 4a en 4b. Voor de oprichting van het distributiecentrum was eerder, op 28 september 2018, een omgevingsvergunning verleend. [appellant] woont in de nabijheid van het distributiecentrum en verzet zich tegen de wijzigingsvergunning.

De aangevallen uitspraak

2.       De rechtbank heeft geoordeeld dat de betogen van [appellant] geen betrekking hebben op de wijzigingen die zijn vergund, maar op de eerder verleende omgevingsvergunning voor oprichting van het distributiecentrum. Daarom kunnen zijn bezwaren geen doel treffen. Dit is, volgens de rechtbank, de reden waarom het college het bezwaar ongegrond had moeten verklaren, in plaats van niet-ontvankelijk zoals het college heeft gedaan.

Beoordeling van het hoger beroep

3.       [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de oprichtingsvergunning van 28 september 2018 voor het distributiecentrum onherroepelijk is. Omdat dit besluit volgens hem niet op de juiste wijze bekend is gemaakt, volgt uit artikel 3.40 van de Algemene wet bestuursrecht dat deze niet in werking is getreden. Dit betekent dat de vergunning van 11 juli 2019 niet verleend had mogen worden, omdat die gebaseerd is op de vergunning van 28 september 2018. [appellant] vreest dat met de vergunning van 11 juli 2019 de overlast die hij ervaart door de hoogte van het distributiecentrum wordt gelegaliseerd.

3.1.    Het college stelt zich op het standpunt dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat het instellen van beroep tegen de wijzigingsvergunning van 11 juli 2019 niet kan leiden tot aantasting van de onherroepelijk geworden oprichtingsvergunning van 28 september 2018.

3.2.    De wijzigingsvergunning van 11 juli 2019 gaat over een gevelwijziging, de aanbouw van een techniekruimte en een wijziging van de kantoorplattegrond van de eerste verdieping van het bestaande en eerder vergunde distributiecentrum. Het bezwaar en de beroepsgronden van [appellant] hebben daarentegen betrekking op het aantal vergunde bouwlagen in de oprichtingsvergunning van 28 september 2018. De rechtbank is daarom terecht tot het oordeel gekomen dat de door [appellant] aangevoerde beroepsgronden niet gaan over de vergunning die in deze zaak aan de orde is.

De Afdeling merkt overigens op dat het besluit van 28 september 2018 onherroepelijk is. Het besluit is bekend gemaakt op de wettelijk voorgeschreven wijze en in werking getreden. Voor zover [appellant] zich tegen dit besluit richt en van mening is dat dit nog kan omdat hij destijds door een tekening bij die vergunning op het verkeerde been is gezet over de omvang van het gebouw, wijst de Afdeling op het volgende. Bij de bekendmaking van dat besluit waren diverse tekeningen gevoegd die, gezamenlijk bezien, de omvang van het distributiecentrum voldoende duidelijk maken. [appellant] had toen tegen dit besluit kunnen opkomen.

Het betoog slaagt niet.

Conclusie

4.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

5.       Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. G.M.H. Hoogvliet, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. Scheele, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 10 november 2021

723-980