Uitspraak 202003664/1/R3


Volledige tekst

202003664/1/R3.
Datum uitspraak: 27 oktober 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

Badkamerwinkel Rotterdam B.V., gevestigd te Geldermalsen, gemeente West Betuwe,

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 15 mei 2020 in zaak nr. 18/3976 in het geding tussen:

Badkamerwinkel Rotterdam B.V.

en

het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam.

Procesverloop

Bij besluit van 26 september 2017 heeft het college geweigerd om aan Badkamerwinkel Rotterdam B.V. een omgevingsvergunning te verlenen voor het plaatsen van twee LED-schermen op een bestaande reclamezuil op het dak van het pand aan de Stadionweg 37b te Rotterdam.

Bij besluit van 19 juni 2018 heeft het college het door Badkamerwinkel Rotterdam B.V. daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 15 mei 2020 heeft de rechtbank het door Badkamerwinkel Rotterdam B.V. daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft Badkamerwinkel Rotterdam B.V. hoger beroep ingesteld.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 september 2021, waar Badkamerwinkel Rotterdam B.V., vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. A. Schreijenberg, advocaat te Middelburg, en het college, vertegenwoordigd door mr. A.J.J. van der Vlist en V.C.M. Feber-van den Bern, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.       Badkamerwinkel Rotterdam B.V. is de eigenaar van het pand aan de Stadionweg 37b te Rotterdam. Op 7 juli 2017 heeft zij een omgevingsvergunning aangevraagd voor het vervangen van de reclame-uitingen op de bestaande reclamezuil op het dak van haar pand door twee LED-schermen van 5760 X 4080 mm. Het college heeft bij besluit van 26 september 2017 de vergunning geweigerd, omdat het bouwplan onder meer niet voldoet aan redelijke eisen van welstand. In het besluit van 19 juni 2018 heeft het college besloten het besluit van 26 september 2017 in stand te laten. De rechtbank heeft het beroep van Badkamerwinkel Rotterdam B.V. tegen het besluit van 19 juni 2018 ongegrond verklaard.

Bijlage

2.       De relevante regelgeving die ten grondslag ligt aan de volgende rechtsoverwegingen, is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.

Het hoger beroep

3.       Badkamerwinkel Rotterdam B.V. betoogt dat de rechtbank ten onrechte niet is ingegaan op haar betoog in het nader stuk van 17 oktober 2019 en de door het college opgestelde notitie van 16 december 2019. Volgens haar heeft de rechtbank ten onrechte niet beoordeeld of met het vervangen van de reclame-uitingen op de reclamezuil door de LED-schermen ten opzichte van de in 1987 vergunde situatie sprake is van een verandering van een bouwwerk, als bedoeld in artikel 3, aanhef en onder 8, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (hierna: het Bor), waarvoor geen omgevingsvergunning is vereist. Haar situatie is vergelijkbaar met de situatie in de uitspraak van de Afdeling van 8 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2015:2107, omdat ook in haar geval aan alle in deze bepaling genoemde voorwaarden is voldaan. Er vindt onder meer geen uitbreiding van het bouwvolume plaats, nu de omvang van de te plaatsen LED-schermen gelijk is aan die van de bestaande projectievlakken op de reclamezuil.

3.1.    In de notitie van 16 december 2019 heeft het college zich naar aanleiding van de door Badkamerwinkel Rotterdam B.V. aangeleverde maten en constructiegegevens op het standpunt gesteld dat voor het vervangen van de reclame-uitingen op de reclamezuil door de LED-schermen geen omgevingsvergunning is vereist op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) in samenhang met artikel 3, aanhef en onder 8, van bijlage II bij het Bor. Volgens het college dient wel een omgevingsvergunning te worden aangevraagd voor het op of aan een onroerende zaak maken of voeren van handelsreclame, als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder h, van de Wabo in samenhang met artikel 4:15, eerste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening Rotterdam 2012 (hierna: de APV). Een dergelijke omgevingsvergunning kan gelet op artikel 4:15, eerste lid, onder d, van de APV niet worden verleend, omdat op 10 augustus 2017 en 18 april 2018 een negatief welstandsadvies is gegeven, zo staat in de notitie.

3.2.    De rechtbank heeft het betoog van Badkamerwinkel Rotterdam B.V. dat geen omgevingsvergunning is vereist voor het vervangen van de reclame-uitingen op de reclamezuil door de LED-schermen buiten bespreking gelaten. De Afdeling gaat er van uit dat de rechtbank heeft verondersteld dat het niet-vergunningplichtig zijn van de vervanging van de reclame-uitingen door de LED-schermen verband houdt met omstandigheden van na het bestreden besluit van 19 juni 2018. Dat is gelet op het voorgaande niet het geval. De rechtbank heeft daarom het betoog van Badkamerwinkel Rotterdam B.V. en de notitie van 16 december 2019 ten onrechte buiten bespreking gelaten.

3.3.    Gelet op de hiervoor genoemde notitie van het college en wat op de zitting is besproken, staat vast dat met de vervanging van de reclame-uitingen op de reclamezuil door de LED-schermen de al bestaande constructie en de brandcompartimentering niet worden gewijzigd en dat de bebouwde oppervlakte en het bouwvolume niet zullen worden uitgebreid, als bedoeld in artikel 3, aanhef en onder 8, van bijlage II bij het Bor. Daarom is de Afdeling van oordeel dat voor het vervangen van de reclame-uitingen op de reclamezuil door de LED-schermen geen omgevingsvergunning is vereist als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo. De rechtbank heeft dat niet onderkend. Het betoog slaagt.

4.       Voor zover Badkamerwinkel Rotterdam B.V. betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het bouwplan moet worden getoetst aan de specifieke welstandscriteria van de Koepelnota Welstand, zij geen tegenadvies heeft overgelegd en dat het college het beroep op het gelijkheidsbeginsel voldoende heeft weerlegd, komt de Afdeling in het licht van het voorgaande tot het oordeel dat deze hogerberoepsgronden geen bespreking meer behoeven.

5.       Badkamerwinkel Rotterdam B.V. betoogt tot slot dat de rechtbank gelet op het verloop van de procedure ten onrechte niet is ingegaan op het door het college ingenomen standpunt dat voor het maken of voeren van handelsreclame op de reclamezuil een omgevingsvergunning is vereist als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, onder h, van de Wabo in samenhang met artikel 4:15 van de APV.

5.1.    Voorop staat dat het college moet beslissen op de aanvraag zoals deze is ingediend. De door Badkamerwinkel Rotterdam B.V. ingediende aanvraag heeft alleen betrekking op de activiteit bouwen en niet ook op het maken of voeren van handelsreclame als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, onder h, van de Wabo in samenhang met artikel 4:15 van de APV. Deze bepalingen liggen ook niet aan het besluit van 19 juni 2018 ten grondslag. Er was daarom geen reden voor de rechtbank om hierop in te gaan.

Overigens wijst de Afdeling erop dat op grond van artikel 4:15, eerste lid, van de APV het weliswaar verboden is op of aan een onroerende zaak handelsreclame te maken of te voeren die vanaf de weg zichtbaar is als sprake is van een van de gevallen genoemd onder a tot en met f, maar  volgens het zevende lid van artikel 4:15 van de APV gelden de in het eerste lid onder b en d genoemde verboden niet voor bouwwerken. Het gaat in dit geval om een bouwwerk, zodat de twee genoemde verboden in ieder geval niet van toepassing zijn. Of en hoe de andere verboden in artikel 4:15, eerste lid, in dit geval moeten worden toegepast, zal moeten blijken als Badkamerwinkel Rotterdam B.V. een aanvraag zou doen die daarop betrekking heeft of als het college zou besluiten handhavend op te treden tegen een gestelde overtreding.

Het betoog slaagt niet.

Conclusie

6.       Gelet op wat is overwogen onder 3.2 en 3.3, is het hoger beroep gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 19 juni 2018 alsnog gegrond verklaren. Dat besluit komt voor vernietiging in aanmerking. De Afdeling ziet aanleiding met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), zelf in de zaak te voorzien door het besluit van 26 september 2017 te herroepen en de aanvraag alsnog af te wijzen omdat geen omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen was vereist.

7.       Het college moet de proceskosten van Badkamerwinkel Rotterdam B.V. vergoeden. Voor vergoeding van de proceskosten van de bestuurlijke voorprocedure bestaat geen aanleiding. Niet is gebleken dat ten aanzien van deze kosten een verzoek is ingediend voordat het college op het bezwaar heeft beslist. Dit is ingevolge artikel 7:15, derde lid, van de Awb wel vereist.

Redelijke termijn

8.       Badkamerwinkel Rotterdam B.V. verzoekt om schadevergoeding in verband met de overschrijding van de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.

8.1.    De redelijke termijn is voor een procedure in drie instanties (bezwaar, beroep en hoger beroep) in zaken zoals deze in beginsel niet overschreden als die procedure in haar geheel niet langer dan vier jaar heeft geduurd. Zie de uitspraak van de Afdeling van 29 januari 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:188).

Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling (onder meer uitspraak van 28 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2562) vangt de redelijke termijn in beginsel aan op het moment waarop het bestuursorgaan het bezwaarschrift heeft ontvangen. De behandeling van het bezwaar mag ten hoogste een half jaar, de behandeling van het beroep ten hoogste anderhalf jaar en de behandeling van het hoger beroep ten hoogste twee jaar duren, terwijl doorgaans geen sprake is van een te lange behandelingsduur in de rechterlijke fase in haar geheel, indien deze niet meer dan drie en een half jaar heeft geduurd.

8.2.    Indien pas bij de Afdeling een beroep op schending van de redelijke termijn wordt gedaan, wordt de vraag of de redelijke termijn is overschreden beoordeeld naar de stand van de zaak op het moment van de uitspraak van de Afdeling, waarbij de duur van de totale procedure in ogenschouw wordt genomen.

8.3.    Het college heeft het door Badkamerwinkel Rotterdam B.V. ingediende bezwaarschrift op 20 november 2017 ontvangen. Tot aan de uitspraak van de Afdeling van vandaag heeft de procedure drie jaren en ruim elf maanden geduurd. Dat betekent dat sinds de ontvangst van het bezwaarschrift tot aan de uitspraak van de Afdeling nog geen vier jaren zijn verstreken. Daarom is de redelijke termijn niet overschreden.

8.4.    Het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn wordt afgewezen.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart het hoger beroep gegrond;

II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 15 mei 2020 in zaak nr. 18/3976;

III.      verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;

IV.     vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam van 19 juni 2018, kenmerk A.B.2017.2.13762/KB;

V.      herroept het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam van 26 september 2017, kenmerk 3055211/OMV.17.07.00133;

VI.     wijst de aanvraag van Badkamerwinkel Rotterdam B.V. om een omgevingsvergunning voor het bouwen van twee LED-schermen op een bestaande reclamezuil op het dak van het pand aan de Stadionweg 37b te Rotterdam af;

VII.     bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam van 19 juni 2018, kenmerk A.B.2017.2.13762/KB;

VIII.    wijst het verzoek van Badkamerwinkel Rotterdam B.V. om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn af;

IX.     veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam tot vergoeding van bij Badkamerwinkel Rotterdam B.V. in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.992,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

X.      gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam aan Badkamerwinkel Rotterdam B.V. het door haar voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 692,00 vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. F.C.M.A. Michiels, voorzitter, en mr. B.J. van Ettekoven en mr. G.T.J.M. Jurgens, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.R. Jacobs, griffier.

De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.       De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 27 oktober 2021

717-926

BIJLAGE

Algemene wet bestuursrecht

Artikel 7:15

[…]

3. Het verzoek wordt gedaan voordat het bestuursorgaan op het bezwaar heeft beslist. Het bestuursorgaan beslist op het verzoek bij de beslissing op het bezwaar.

[…].

Artikel 8:72

[…]

3. De bestuursrechter kan bepalen dat:

[…]

b. zijn uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit of het vernietigde gedeelte daarvan.

[…].

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

Artikel 2.1

1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:

a. het bouwen van een bouwwerk,

[…]

3. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat met betrekking tot daarbij aangewezen activiteiten als bedoeld in het eerste lid in daarbij aangegeven categorieën gevallen, het in dat lid gestelde verbod niet geldt.

Artikel 2.2

1. Voor zover ingevolge een bepaling in een provinciale of gemeentelijke verordening een vergunning of ontheffing is vereist om:

[…]

h. op of aan een onroerende zaak handelsreclame te maken of te voeren met behulp van een opschrift, aankondiging of afbeelding in welke vorm dan ook, die zichtbaar is vanaf een voor het publiek toegankelijke plaats,

[…]

geldt een zodanige bepaling als een verbod om een project voor zover dat geheel of gedeeltelijk uit die activiteiten bestaat, uit te voeren zonder omgevingsvergunning.

[…].

Besluit omgevingsrecht

Artikel 3

Een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de wet is niet vereist, indien deze activiteit betrekking heeft op:

[…]

8. een verandering van een bouwwerk, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:

a. geen verandering van de draagconstructie,

b. geen verandering van de brandcompartimentering of beschermde subbrandcompartimentering,

c. geen uitbreiding van de bebouwde oppervlakte, en

d. geen uitbreiding van het bouwvolume.

[…].

Algemene plaatselijke verordening Rotterdam 2012

Artikel 4:15

1. Het is verboden op of aan een onroerende zaak handelsreclame te maken of te voeren met behulp van een opschrift, aankondiging of afbeelding in welke vorm dan ook, die vanaf de weg zichtbaar is, indien:

a. de veiligheid van het verkeer in gevaar wordt gebracht;

b. de constructieve - of brandveiligheid in gevaar wordt gebracht;

c. hinder, overlast of gevaar voor de omgeving wordt veroorzaakt;

d. de handelsreclame, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving in strijd is met redelijke eisen van welstand;

e. overlast voor gebruikers van een in de nabijheid gelegen onroerende zaak ontstaat; of

f. de handelsreclame in strijd is met de openbare orde of de goede zeden.

[…]

4. Het bevoegde bestuursorgaan kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

[…]

7. De in het eerste lid, onder b en d, gestelde verboden gelden niet voor bouwwerken.

[…].