Uitspraak 201907474/1/R2


Volledige tekst

201907474/1/R2.
Datum uitspraak: 27 oktober 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1.       Vereniging Groen en Heem Valkenswaard en omstreken, gevestigd te Valkenswaard,

2.       [appellant sub 2] en anderen, allen wonend te Valkenswaard,

appellanten,

en

de raad van de gemeente Valkenswaard,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 29 mei 2019 heeft de raad het bestemmingsplan "Partiële herziening bestemmingsplan Buitengebied t.h.v. Mgr. Smetsstraat 40" vastgesteld en besloten om geen exploitatieplan vast te stellen.

Tegen dit besluit hebben de Vereniging Groen en Heem Valkenswaard en omstreken (hierna: de vereniging) en [appellant sub 2] en anderen beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant sub 2] en anderen en de vereniging hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 januari 2021, waar de vereniging, vertegenwoordigd door [gemachtigde A], bijgestaan door mr. J.E. Dijk, advocaat te Haarlem, en [appellant sub 2] en anderen, vertegenwoordigd door [appellant sub 2], bijgestaan door [gemachtigde B], en de raad, vertegenwoordigd door T. Vermue, bijgestaan door mr. J. van Vulpen, advocaat te Nijmegen, zijn verschenen.

Ter zitting hebben partijen verklaard geen bezwaar te hebben tegen het toelaten van de nadere stukken van [appellant sub 2] en anderen, die zijn binnengekomen na de in artikel 8:58, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht gestelde termijn.

Overwegingen

Inleiding

1.       Het plan voorziet in een toe- en afrit tussen de N69 en Mgr. Smetsstraat ter hoogte van nummer 40. Het provinciaal inpassingsplan "Nieuwe Verbinding Grenscorridor N69" (hierna: het PIP) is vastgesteld op 31 oktober 2014 en voorziet in de realisatie van de N69 en een onderdoorgang onder die weg via de Mgr. Smetsstraat. Dit PIP is inmiddels onherroepelijk.

De vereniging verzet zich tegen het plan, voor zover onduidelijk is of de stikstofdepositie toeneemt als gevolg van het plan en bij het bodemonderzoek geen rekening is gehouden met verontreiniging van het grondwater ten gevolge van de voormalige vuilstort aan de Victoriedijk.

[appellant sub 2] en anderen verzetten zich onder andere tegen het plan, omdat zij vrezen voor hun woon- en leefklimaat en aantasting van de natuur.

Niet vaststellen exploitatieplan

2.       [appellant sub 2] en anderen betogen dat een exploitatieplan had moeten worden vastgesteld, zodat daarin kosten ten gevolge van schade aan het perceel […], in eigendom bij [appellant sub 2], hadden kunnen worden betrokken. Volgens [appellant sub 2] en anderen hebben [appellant sub 2] en [appellant sub 2A] schade geleden door het rooien van bomen op dat perceel. Verder vrezen zij voor schade door bodemverontreiniging ten gevolge van het plan en had daarom een exploitatieplan moeten worden vastgesteld, aldus [appellant sub 2] en anderen.

2.1.    Ingevolge artikel 6.12, eerste lid, van de Wro, stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen.

Ingevolge artikel 8.2, tweede lid, aanhef en onder f, van de Wro, voor zover hier van belang, kan een belanghebbende bij de Afdeling beroep instellen tegen een besluit omtrent vaststelling van een exploitatieplan voor gronden, begrepen in een gelijktijdig vastgesteld bestemmingsplan.

Ingevolge het vierde lid, voor zover hier van belang, wordt als belanghebbende bij een besluit als bedoeld in artikel 6.12, eerste en tweede lid, in elk geval aangemerkt degene die een grondexploitatieovereenkomst heeft gesloten met betrekking tot de in het desbetreffende besluit opgenomen gronden, of die eigenaar is van die gronden.

Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.

2.2.    De Afdeling overweegt dat het beroep van [appellant sub 2] en anderen in de eerste plaats is gericht tegen het niet vaststellen van het financiële deel van een exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, en artikel 6.18 van de Wro. Uit de uitspraak van de Afdeling van 18 augustus 2010 (ECLI:NL:RVS:2010:BN4290) volgt dat diegene die belanghebbende zou zijn indien de raad wel een exploitatieplan zou hebben vastgesteld, ook belanghebbende is bij het besluit om geen exploitatieplan vast te stellen.

[appellant sub 2] en anderen hebben geen gronden in eigendom in het plangebied. Perceel […] maakt geen onderdeel uit van het plangebied. Ook hebben zij geen grondexploitatieovereenkomst gesloten. Niet is gebleken van belangen van [appellant sub 2] en anderen die rechtstreeks betrokken zouden zijn bij de vaststelling van een exploitatieplan.

Gelet hierop kunnen [appellant sub 2] en anderen niet als belanghebbenden bij het niet vaststellen van een exploitatieplan worden aangemerkt.

Het beroep is in zoverre niet-ontvankelijk.

Bestemmingsplan

Belanghebbendheid [appellant sub 2] en anderen

3.       De raad stelt zich op het standpunt dat geen van de appellanten, met uitzondering van de vereniging, als belanghebbende kan worden aangemerkt. [appellant sub 2] en anderen, met uitzondering van [appellant sub 2] en [appellant sub 2A], wonen op een te grote afstand, aldus de raad. Weliswaar ligt het perceel [...] van de gebroeders [appellant sub 2] op een korte afstand van het plangebied, maar het plan heeft volgens de raad geen rechtstreekse feitelijke gevolgen voor [appellant sub 2] en [appellant sub 2A].

3.1.    Bij uitspraak van 4 mei 2021, ECLI:NL:RVS:2021:953 onder 4.3 tot en met 4.8, heeft de Afdeling - tegen de achtergrond van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 14 januari 2021, Stichting Varkens in Nood, ECLI:EU:C:2021:7 - overwogen dat aan degene die bij een besluit geen belanghebbende is, maar die wel een zienswijze heeft ingediend tegen het ontwerpbesluit op basis van de in het nationale omgevingsrecht gegeven mogelijkheid daartoe, in beroep niet zal worden tegengeworpen dat hij geen belanghebbende is.

3.2.    De Afdeling stelt vast dat de mogelijkheid is geboden om tegen het ontwerpbestemmingsplan zienswijzen in te dienen. [appellant sub 2] en anderen hebben een zienswijze ingediend tegen het ontwerpbestemmingsplan. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, ziet de Afdeling aanleiding om het beroep van [appellant sub 2] en anderen ontvankelijk te achten.

Toetsingskader

4.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Intrekking beroepsgrond [appellant sub 2] en anderen

5.       Ter zitting hebben [appellant sub 2] en anderen hun beroepsgrond over de onvolledigheid van de waterparagraaf ingetrokken.

Goede procesorde

6.       De vereniging heeft betoogd dat de "Memo Stikstofdepositie", uitgevoerd door AGEL adviseurs op 7 december 2020, die deel uitmaakt van de nadere stukken van de raad die zijn binnengekomen op 9 december 2020, buiten beschouwing moet worden gelaten wegens strijd met de goede procesorde. Volgens de vereniging is zij benadeeld, omdat zij het stuk niet meer heeft kunnen voorleggen aan een deskundige.

Ter zitting is besproken dat de vereniging na inhoudelijke bespreking van de stukken waarop het betoog inzake de goede procesorde zag expliciet aan zou geven indien zij zich nog steeds in haar belang geschaad zou voelen. Dat heeft de vereniging niet gedaan, zodat de Afdeling ervan uitgaat dat zij niet zo in haar belangen is geschaad dat er aanleiding is het stuk wegens strijd met de goede procesorde buiten beschouwing te laten.

Verkeersbesluiten

7.       De vereniging betoogt dat de mogelijkheid tot het verlenen van ontheffingen voor het gebruik van de toe- en afrit had moeten worden vastgelegd in het plan en niet in de verkeersbesluiten van 26 mei 2020. In die verkeerbesluiten is bepaald dat de onderdoorgang aan de Mgr. Smetsstraat alleen toegankelijk is voor fiets- en bromverkeer en dat de toe- en afrit, uit het voorliggende plan, alleen toegankelijk is voor ontheffingshouders. De vereniging vreest dat de toe- en afrit mogelijkheden kan bieden voor een toename aan evenementen op onder andere het Eurocircuit en dat daardoor een toename van verkeer ontstaat. Het vastleggen van de beperkingen aan het gebruik van de toe- en afrit in een bestemmingsplan geeft een betere waarborg dan diezelfde maatregelen vastleggen in verkeersbesluiten, aldus de vereniging.

7.1.    De Afdeling stelt voorop dat de onderdoorgang aan de Mgr. Smetsstraat geen deel uitmaakt van dit plan en het betoog voor zover dat ziet op het verkeersbesluit ten behoeve van die onderdoorgang niet kan worden behandeld in deze procedure.

Wat betreft het verkeersbesluit dat ziet op de toe- en afrit, overweegt de Afdeling als volgt. Uit de uitspraak van de Afdeling van 13 februari 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:BZ1266) volgt dat verkeersmaatregelen een uitvoeringsaspect van een bestemmingsplan betreffen en dat verkeersmaatregelen niet kunnen worden opgenomen in een bestemmingsplan. Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling in hetgeen door de vereniging is betoogd, geen grond voor het oordeel dat de raad de verkeersmaatregelen had moeten vastleggen in het plan.

Het betoog slaagt niet.

Natuurnetwerk Brabant

8.       [appellant sub 2] en anderen vrezen dat de gronden van [appellant sub 2] en [appellant sub 2A] ten gevolge van het plan zullen worden aangewezen als Natuurnetwerk Brabant (hierna: NNB). Hiertoe voeren zij aan dat de gronden in het plangebied niet meer zijn aangewezen als NNB en dat hun gronden wellicht ter compensatie zullen worden aangewezen, door de nabijheid bij het plan.

De Afdeling stelt vast dat het voorliggende plan niet ziet op gronden in het NNB. Weliswaar is niet uitgesloten dat de gronden van [appellant sub 2] en anderen zullen worden aangewezen als NNB, maar dit is geen direct gevolg van het voorliggende plan. Het betoog slaagt niet.

Perceel [...]

9.       [appellant sub 2] en anderen betogen dat het perceel [...], gelegen tegenover het plangebied, minder goed bereikbaar is ten gevolge van het plan. Hiertoe voeren zij aan dat [appellant sub 2] en [appellant sub 2A], door het afsluiten van de onderdoorgang aan de Mgr. Smetsstraat voor alle verkeer, behalve fiets- en bromverkeer, zullen moeten omrijden.

[appellant sub 2] en anderen betogen ook dat op het perceel [...] met de bestemming "Verkeer" in het plan ten onrechte bomen zijn gerooid.

9.1.    De Afdeling heeft in overweging 7.1 vastgesteld dat de onderdoorgang aan de Mgr. Smetsstraat en de toegankelijkheid van die onderdoorgang geen onderdeel uitmaakt van het bestemmingsplan. De gestelde verminderde bereikbaarheid van perceel [...] ten gevolge van de onderdoorgang is dan ook geen gevolg van dit plan.

Het betoog faalt.

9.2.    Wat betreft het betoog dat ten onrechte bomen zijn gerooid op het perceel [...], waaraan in het plan de bestemming "Verkeer" zou zijn toegekend, overweegt de Afdeling dat perceel [...] geen deel uitmaakt van het plangebied, zodat het betoog reeds daarom niet slaagt.

Beekprik

10.     [appellant sub 2] en anderen betogen dat de beekprik wordt aangetast door de geplande werkzaamheden. Het Natura 2000-gebied de "Leenderbos, Groote Heide & Plateaux" (hierna: het Leenderbos) is aangewezen als speciale beschermingszone voor deze vissoort. Deze aantasting is in strijd met artikel 2.8 van de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb), aldus [appellant sub 2] en anderen.

[appellant sub 2] en anderen hebben deze beroepsgrond niet nader onderbouwd. De Afdeling ziet, in de enkele stelling dat de beekprik wordt aangetast door geplande werkzaamheden, geen grond voor het oordeel dat het besluit in strijd is met artikel 2.8 van de Wnb. Het betoog slaagt niet.

Bodemonderzoek

11.     [appellant sub 2] en anderen en de vereniging betogen dat bij het "Vooronderzoek Mgr. Smetsstraat te Valkenswaard" van AGEL adviseurs van 26 juli 2018 (hierna: het vooronderzoek bodem) ten onrechte geen onderzoek is gedaan naar verontreinigingen in het grondwater ten gevolge van de gesloten vuilnisstort aan de Victoriedijk, zodat het bodemonderzoek daardoor onvolledig is.

Hierdoor is volgens [appellant sub 2] en anderen niet uitgesloten dat ter plaatse van de gronden van [appellant sub 2] en anderen ten gevolge van kweldruk en kwelsloten verontreiniging aan de oppervlakte komt.

Daarnaast is volgens de vereniging en [appellant sub 2] en anderen niet uitgesloten dat er mogelijk significante gevolgen zijn voor de instandhoudingsdoelstellingen van het Leenderbos door grondverontreinigingen die ten gevolge van het plan in de Keersop en Keersopperbeemden terecht kan komen. Ter onderbouwing verwijzen de vereniging en [appellant sub 2] en anderen naar de "Notitie herinrichting Keersopperbeemden Analyse stortlocatie Victoriedijk i.r.t. peilopzet Keersop" (hierna: de notitie) van 7 januari 2020 opgesteld door RoyalHaskoningDHV ten behoeve van het "Natura 2000 beheerplan Leenderbos, Groote Heide & Plateaux". Volgens de vereniging en [appellant sub 2] en anderen blijkt uit die notitie dat de grondwaterstroming met verontreinigingen terecht kunnen komen ten oosten en ten westen van de Keersop. Het plangebied ligt in dat gebied, aldus de vereniging en [appellant sub 2]. Weliswaar wordt in de notitie geconcludeerd dat de stroombanen niet komen tot aan de locatie waar de projecten in het kader van het beheerplan zullen plaatsvinden, maar het plangebied ligt dichterbij de vuilnisstort aan de Victoriedijk.

11.1.  In paragraaf 4.1 van het vooronderzoek bodem is uiteengezet dat onderzoeken over de voormalige stortplaats aan de Mgr. Smetsstraat zijn gebruikt voor het achterhalen van de beschikbare bodeminformatie. Uit het vooronderzoek bodem blijkt niet dat onderzoeken over de voormalige stortplaats aan de Victoriedijk zijn gebruikt voor het achterhalen van de beschikbare bodeminformatie of dat onderzoek is verricht naar de voormalige vuilnisstort aan de Victoriedijk. Ter zitting heeft de raad gesteld dat hij niet weet of de voormalige stortplaats aan de Victoriedijk is betrokken in het vooronderzoek bodem.

Weliswaar stelt de raad dat op grond van dit plan geen maatregelen, zoals heiwerkzaamheden of bemaling, plaatsvinden die van invloed zijn op het grondwaterniveau, maar dit blijkt niet uit het vooronderzoek bodem en de raad heeft zijn stelling verder niet nader onderbouwd.

Gelet op het bovenstaande is naar oordeel van de Afdeling het bestreden besluit in zoverre niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid.

Het betoog slaagt.

Stikstofdepositie

12.     De vereniging en [appellant sub 2] en anderen betogen dat het "Memo stikstofdepositie" uitgevoerd door AGEL Adviseurs op 11 maart 2019 (hierna: de eerste voortoets) onjuist is, omdat die voortoets is gebaseerd op het PAS.

12.1.  De raad heeft zich in het verweerschrift op het standpunt gesteld dat de vereniging er terecht op heeft gewezen dat de eerste voortoets is gebaseerd op het PAS en dat het PAS door de uitspraak van de Afdeling van 29 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1603, buiten werking is gesteld. Naar aanleiding van het beroep en de PAS-uitspraken is in opdracht van de raad de "Memo Stikstofdepositie" uitgevoerd door AGEL adviseurs op 7 december 2020 opgesteld (hierna: de tweede voortoets).

De raad heeft zich in het verweerschrift, onder verwijzing naar de PAS-uitspraken en het beroep van de vereniging op een ander standpunt gesteld over de eerste voortoets dan in het bestreden besluit. Niet is gebleken van gewijzigde omstandigheden die hiertoe aanleiding hebben gegeven. Gelet op dit gewijzigde standpunt, ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat de raad het bestreden besluit niet met de vereiste zorgvuldigheid heeft voorbereid. Het betoog slaagt in zoverre.

Hierna zal de Afdeling bezien of aanleiding bestaat om op grond van de tweede voortoets de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten.

12.2.  Wat betreft de tweede voortoets betogen [appellant sub 2] en anderen en de vereniging dat de effecten van het plan op het Leenderbos worden onderschat, omdat de raad niet is uitgegaan van de maximale mogelijkheden van de ontsluiting. Daartoe voeren de vereniging en [appellant sub 2] en anderen aan dat geen rekening is gehouden met de maximale verkeersintensiteit van het type weg dat mogelijk wordt gemaakt. Volgens de vereniging en [appellant sub 2] en anderen is de toe- en afrit een gebiedsontsluitingsweg type 1 met een maximale verkeersintensiteit van 20.000 motorvoertuigen per etmaal. Hiermee had rekening moeten worden gehouden. Daarnaast zijn volgens de vereniging en [appellant sub 2] en anderen een aantal voertuigbewegingen, zoals die van de deelnemers aan de wekelijkse trainingen en wedstrijden op het Eurocircuit, de touringcars vol met bezoekers van evenementen op het Eurocircuit en deelnemers en bezoekers van de Nederlandse Kampioenschappen autorallycross, niet meegenomen. Volgens de vereniging en [appellant sub 2] en anderen is het aantal bezoekers van 50.000, waar de raad van uit gaat, al bereikt met de 2 grote evenementen van het Eurocircuit, het Dakar pre-proloog en de MXGP. Daarnaast volgt uit het toetsingsadvies m.e.r. bij het bestemmingsplan voor het Eurocircuit dat de gemeente vier andere extra evenementen ter plaatse mogelijk wil maken.

De vereniging en [appellant sub 2] en anderen betogen ook dat het aantal verkeersbewegingen die niet zijn toe te rekenen aan het Eurocircuit is onderschat. Volgens de vereniging en [appellant sub 2] en anderen zullen de omliggende voorzieningen zoals Montana Snowcenter en Centerparcs de Kempervennen meer verkeer genereren. Ook is ten onrechte de toekomstige Leisure zone niet meegerekend, terwijl de raad streeft naar 1 miljoen bezoekers per jaar.

Verder betogen de vereniging en [appellant sub 2] en anderen dat op voorhand niet is uit te sluiten dat de in het plan voorziene ontwikkeling leidt tot een toename van stikstofdepositie op het Leenderbos. Daartoe voeren zij aan dat de raad 1,5 ha heeft betrokken bij het berekenen van de positieve gevolgen van het beëindigen van bemesting ten gevolge van het plan, maar dat 0,5 ha van die 1,5 ha niet is gelegen in het plangebied. Deze gronden hadden dan ook niet mogen worden betrokken, aldus de verenigingen [appellant sub 2] en anderen.

12.3.  De raad stelt dat in de tweede voortoets de verkeersmodellen uit de eerste voortoets zijn geactualiseerd met behulp van verkeerstellingen en algemene verkeerstrends en is uitgegaan van 1070 verkeersbewegingen. De verkeersaantallen zijn berekend zonder de beperkingen, zoals ontheffingen. Ter zitting heeft de raad toegelicht dat in de 1070 verkeersbewegingen de bezoekers van de omliggende voorzieningen zijn meegerekend. Voor het worst-case scenario heeft de raad bovenop de al verdisconteerde cijfers 50000 bezoekers extra gerekend. Dit cijfer is gebaseerd op het aantal bezoekers aan de twee grootste evenementen van het jaar op het Eurocircuit.

Op 26 mei 2020 heeft het college van burgemeester en wethouders twee verkeersbesluiten genomen waardoor de onderdoorgang aan de Mgr. Smetsstraat is aangewezen als een (brom)fietspad en een verbod voor alle verkeer met uitzondering van ontheffingshouders is ingesteld voor de toe- en afrit. Wanneer de beperkingen ten gevolge van de deze verkeersbesluiten worden meegenomen zal het aantal verkeersbewegingen per etmaal niet meer dan 250 motorvoertuigen bedragen, aldus de raad.

Daarnaast zijn in de tweede voortoets de positieve gevolgen van de beëindiging van het agrarische gebruik, inclusief mestaanwending, meegenomen. Uit de tweede voortoets volgt dat er geen toename van stikstofdepositie is, aldus de raad. Weliswaar maakt 0,5 ha van de 1,5 ha betrokken gronden geen onderdeel uit van het plangebied, maar die gronden liggen ingeklemd tussen de N69 en het plangebied en zijn daardoor niet meer geschikt voor agrarisch gebruik. Dit is bevestigd door de provincie Noord-Brabant die eigenaar is van de gronden, aldus de raad.

12.4.  In paragraaf 4 van de tweede voortoets is uiteengezet dat er meerdere verkeersalternatieven dan wel scenario’s zijn bezien, waarbij is gerekend met de verkeersgegevens uit de verkeersmodellen van het PIP, die zijn geactualiseerd in de afgelopen jaren. Het eerste scenario is de huidige situatie, het tweede scenario is de aanlegfase van de ontsluiting, het derde scenario is de inrichting volgens het PIP zonder realisatie van het voorliggende plan, het vierde scenario is de in het plan voorziene ontsluiting zonder gebruiksbeperkingen, en het vijfde scenario is de in het plan voorziene ontsluiting met gebruiksbeperkingen, zoals vastgelegd in de verkeersbesluiten. In paragraaf 4 staat ook dat in de modellering van het derde, vierde en vijfde scenario rekening is gehouden met verkeersbewegingen ten gevolge van de volgende evenementen op het Eurocircuit: WK, EK, NK Rallycross en de WK MXGP motorcross. Daarnaast is in scenario 5 rekening gehouden met het feit dat door de gebruiksbeperkingen ontheffingshouders gebruik zullen maken van de toe-en afrit en 6 keer per jaar bezoekers van evenementen op het Eurocircuit.

Gelet op het bovenstaande in samenhang met de toelichting van de raad ter zitting over de geactualiseerde verkeersbewegingen en het

worst-case scenario, in welk kader ook is beschouwd de situatie zonder beperkingen ten gevolge van de verkeersbesluiten, acht de Afdeling het maximaal aantal verkeersbewegingen waarmee is gerekend in de tweede voortoets geen onredelijke invulling van de maximale planologische mogelijkheden. In het betoog van de vereniging over de maximale capaciteit van het type weg, ziet de Afdeling geen aanleiding voor een ander oordeel, aangezien de raad niet hoeft te rekenen met de maximale capaciteit van het type weg, maar zich heeft mogen baseren op verkeersmodellen waarin de verwachte intensiteit van de weg is berekend. Evenmin ziet de Afdeling aanleiding voor een ander oordeel in het betoog van de vereniging over verkeersbewegingen waarmee geen rekening is gehouden, nu uit het bovenstaande volgt dat de raad meerdere evenementen heeft meegenomen in het verkeersmodel en daarbij nog heeft gerekend met aanvullende cijfers voor het worst-case scenario. In zoverre slaagt het betoog niet.

12.5.  Wat betreft het betoog van de vereniging over mestaanwending, overweegt de Afdeling als volgt.

Uit de uitspraak van de Afdeling van 23 maart 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:784) volgt dat voor de beoordeling van de gevolgen van het plan voor het Leenderbos alle samenhangende gevolgen dienen te worden betrokken. Daarbij mogen ook de positieve gevolgen van de aanleg van de toe- en afrit worden betrokken, indien het een rechtstreeks, onlosmakelijk gevolg is van het plan. Hiervan is in ieder geval sprake wanneer het bemesten van de gronden wordt beëindigd op de plek waar de ruimtelijke ontwikkeling is voorzien.

Niet in geschil is dat de 0,5 ha aan gronden tussen de toe- en afrit en de N69 geen onderdeel uitmaakt van het plangebied. De gronden hebben de bestemming "Agrarisch met waarden" en behouden deze bestemming. De stelling van de raad, dat het bemesten wordt beëindigd ten gevolge van het plan, volgt de Afdeling niet omdat in planologisch opzicht het toegestane gebruik niet verandert.

Gelet op het feit dat de 0,5 ha grond geen onderdeel uitmaakt van het plangebied en het toegestane gebruik van die gronden niet wijzigt door het plan, is de Afdeling van oordeel dat de raad ten onrechte de beëindiging van de bemesting op die gronden als rechtstreeks gevolg van het plan heeft aangemerkt.

Gelet op het voorgaande heeft de raad zijn standpunt dat, op grond van objectieve gegevens is uitgesloten dat het plan significante gevolgen heeft voor het Leenderbos, niet kunnen baseren op de tweede voortoets.

Het besluit is niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid. Er bestaat dan ook geen aanleiding de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten.

Conclusie

13.     In hetgeen de vereniging en [appellant sub 2] en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 3:2 van de Awb. De beroepen zijn gegrond, zodat het bestreden besluit moet worden vernietigd.

Er bestaat geen aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten.

14.     Uit een oogpunt van rechtszekerheid en gelet op artikel 1.2.3 van het Besluit ruimtelijke ordening, ziet de Afdeling aanleiding de raad op te dragen het hierna in de beslissing nader aangeduide onderdeel van deze uitspraak binnen vier weken na verzending van de uitspraak te verwerken op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl.

15.     De raad van de gemeente Valkenswaard moet de proceskosten vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart het beroep van [appellant sub 2] en anderen niet-ontvankelijk, voor zover het is gericht tegen het niet vaststellen van een exploitatieplan;

II.       verklaart het beroep van Vereniging Groen en Heem Valkenswaard e.o. en [appellant sub 2] en anderen, voor zover gericht tegen het besluit van de raad van de gemeente Valkenswaard van 29 mei 2019 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Partiële herziening bestemmingsplan Buitengebied t.h.v. Mgr. Smetsstraat 40", gegrond;

III.      vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Valkenswaard van 29 mei 2019 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Partiële herziening bestemmingsplan Buitengebied t.h.v. Mgr. Smetsstraat 40";

IV.      draagt de raad van de gemeente Valkenswaard op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat het hiervoor vermelde onderdeel III wordt verwerkt op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl.;

V.       veroordeelt de raad van de gemeente Valkenswaard tot vergoeding van bij Vereniging Groen en Heem Valkenswaard e.o. in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.545,87, waarvan € 1.496,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

veroordeelt de raad van de gemeente Valkenswaard tot vergoeding van bij [appellant sub 2] en anderen in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.545,87, waarvan € 1.496,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;

VI.      gelast dat de raad van de gemeente Valkenswaard aan appellanten het door hen voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht ten bedrage van € 345,00 voor Vereniging Groen en Heem Valkenswaard e.o. en € 174,00 voor [appellant sub 2] en anderen vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. A. ten Veen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.F.W. Tuit, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 27 oktober 2021

425-932.