Uitspraak 202003724/1/R2


Volledige tekst

202003724/1/R2.
Datum uitspraak: 27 oktober 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1.       [appellant sub 1], wonend te Mierlo, gemeente Geldrop-Mierlo,

2.       [appellant sub 2], wonend te Mierlo, gemeente Geldrop-Mierlo,

3.       [appellant sub 3], wonend te Mierlo, gemeente Geldrop-Mierlo,

4.       [appellant sub 4], wonend te Helmond,

5.       de erven van [appellant sub 5], laatstelijk gewoond hebbend te Helmond,

appellanten (hierna ook samen: [appellant sub 1] en anderen),

en

het college van burgemeester en wethouders van Geldrop-Mierlo,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 28 april 2020 heeft het college het uitwerkingsplan "Luchen, deelgebied 3a" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en anderen afzonderlijk beroep ingesteld.

Na het instellen van beroep is [appellant sub 5] overleden. De erven hebben het beroep voortgezet.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

Bij besluit van 20 juli 2021 heeft het college het uitwerkingsplan gewijzigd vastgesteld (hierna: het herstelbesluit).

[appellant sub 1] en anderen hebben elk een zienswijze over het herstelbesluit naar voren gebracht.

Het college heeft een reactie op de zienswijzen gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 september 2021, waar het college, vertegenwoordigd door mr. A.W.R.A. Verbruggen en ir. C. Terlou, is verschenen. Voorts is ter zitting Woningstichting Compaen, vertegenwoordigd door [gemachtigden], als partij gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.       Het uitwerkingsplan maakt de bouw van 68 woningen mogelijk in het gebied tussen de Burgemeester Termeerstraat en de Luchense Wetering in Mierlo. Deze gronden hebben ingevolge het op 14 december 2015 vastgestelde bestemmingsplan "Groot Luchen" de bestemming "Woongebied - Uit te werken". Ter uitvoering daarvan heeft het college voor het deelgebied 3a het uitwerkingsplan vastgesteld. Dit deelgebied maakt deel uit van de nieuwe woonwijk "Luchen". De deelgebieden 1a, 2a, 2b en 2c met in totaal 457 woningen zijn al gerealiseerd. Voor het laatste deelgebied 3b van de nieuwe woonwijk moet nog een uitwerkingsplan worden vastgesteld.

2.       [appellant sub 3] en [appellant sub 1] wonen aan onderscheidenlijk de [locatie 1] en [locatie 2] in Mierlo. [appellant sub 4] woont aan de [locatie 3] in Helmond en [appellant sub 2] aan de [locatie 4] in Mierlo. Zij wonen allen in de directe nabijheid van het plangebied. De erven van [appellant sub 5] zijn eigenaar van gronden nabij het plangebied.

3.       Bij uitspraak van 19 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:808, heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak het besluit van 28 april 2020 bij wijze van voorlopige voorziening geschorst. Naar aanleiding van deze uitspraak heeft het college onderdelen van het uitwerkingsplan gewijzigd bij het herstelbesluit. Dit besluit wordt, gelet op artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) van rechtswege geacht onderwerp te zijn van dit geding. De Afdeling zal hierna eerst de beroepen van [appellant sub 1] en anderen tegen het herstelbesluit beoordelen en vervolgens bezien of er nog belang bestaat bij een beoordeling van de beroepen tegen het besluit van 28 april 2020.

Beoordeling beroepen

4.       Wanneer in een bestemmingsplan een uitwerkingsplicht is opgenomen, moet het college van burgemeester en wethouders in beginsel een uitwerkingsplan vaststellen. Bij een beroep tegen een uitwerkingsplan kan ter beoordeling staan of dit plan is voorbereid en genomen in strijd met het recht. Onder die beoordeling valt de vraag of de uitgewerkte bestemming strookt met de uitwerkingsregels in het bestemmingsplan en, als die regels daarvoor de ruimte laten, met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij geldt de planologische aanvaardbaarheid van de uit te werken bestemming als een gegeven.

-ontvankelijkheid

5.       Het college heeft ter zitting zijn standpunt dat het beroep van [appellant sub 1] niet-ontvankelijk is omdat hij geen zienswijze over het ontwerpuitwerkingsplan heeft ingediend, niet gehandhaafd. Dit punt behoeft daarom geen bespreking meer.

-parkeren

6.       [appellant sub 1] en anderen betogen dat in het uitwerkingsplan een deugdelijke onderbouwing en berekening van het totaal aantal benodigde parkeerplaatsen ontbreken. In het plan is evenmin vermeld hoeveel parkeerplaatsen er daadwerkelijk gerealiseerd zullen worden. Het college heeft in de nota van zienswijzen ten onrechte gesteld dat bij het uitwerkingsplan een parkeerbalans en een tekening zijn opgenomen. Volgens [appellant sub 1] en anderen is dit in strijd met het rechtszekerheids- en zorgvuldigheidsbeginsel.

6.1.    Het college is ter zitting teruggekomen van zijn standpunt dat de parkeernormen in het uitwerkingsplan niet strekken ter bescherming van de belangen van de erven van [appellant sub 5] en dat daarom niet is voldaan aan het relativiteitsvereiste in artikel 8:69a van de Awb. Een bespreking van dit punt is daarom niet meer nodig.

6.2.    In paragraaf 3.2 van de toelichting bij het uitwerkingsplan is ingegaan op de aspecten verkeer en parkeren. In deze paragraaf is naar aanleiding van de zienswijzen van [appellant sub 1] en anderen over het ontwerpwijzigingsplan figuur 3.4 opgenomen waarin is weergegeven de parkeerberekening met de openbare en private parkeerplaatsen afgezet tegen de te realiseren woningen. Het college heeft ter zitting toegelicht dat aan de hand van de CROW parkeernormen het aantal benodigde parkeerplaatsen per woningtype is berekend. Hiermee heeft het college voldoende inzichtelijk gemaakt hoeveel parkeerplaatsen op basis van de parkeernormen benodigd zijn en hoeveel parkeerplaatsen er worden gerealiseerd. Daarnaast is in artikel 6.5.1 van de planregels een regeling opgenomen voor het parkeren. Op grond daarvan is het gebruik van een woning alleen toegestaan indien aan de parkeernormen voor parkeerplaatsen wordt voldaan. Daarbij geldt dat de parkeervoorzieningen in stand moeten worden gehouden. Van strijd met het rechtszekerheids- en zorgvuldigheidsbeginsel is niet gebleken.

Het betoog slaagt niet.

-ontsluiting plangebied

7.       [appellant sub 1] en anderen betogen dat het aan het uitwerkingsplan ten grondslag gelegde verkeersonderzoek van adviesbureau Goudappel Coffeng ondeugdelijk is. De motivering en berekening van de verkeersaantallen zijn onzorgvuldig, omdat is uitgegaan van een onvolledig verkeersbeeld en de verkeerstellingen niet representatief zijn. Ook is de verdeling van het verkeer tussen de Vlinderlaan en Luchen onvoldoende uitgewerkt. Uit het plan blijkt nog steeds niet hoe de verkeersstructuur uiteindelijk zal worden geregeld.

Volgens [appellant sub 1] en anderen is het college bij de ontsluiting van het plangebied ten onrechte ervan uitgegaan dat er een maximumsnelheid geldt van 30 km/uur op de Burgermeester Termeerstraat. Daarbij komt dat de verlaging van de snelheid niet zal leiden tot minder automobilisten op deze straat, omdat de aangewezen omrijdroute zal leiden tot een langere reistijd. De Burgemeester Termeerstraat zal een sluiproute worden.

[appellant sub 1] en anderen voeren verder aan dat door het in het uitwerkingsplan voorziene woongebied de verkeersdruk op de Luchen zal toenemen. Het college is weliswaar voornemens om de Burgemeester Termeerstraat doodlopend te maken voor motorvoertuigen en een extra weg parallel aan de Burgemeester Termeerstraat aan te leggen, maar het is onduidelijk of dit daadwerkelijk planologisch mogelijk wordt gemaakt. Hiervoor moet nog een uitwerkingsplan in procedure worden gebracht.

7.1.    Het college heeft Goudappel Coffeng de verkeerssituatie in de huidige en toekomstige situatie in beeld laten brengen, waarbij rekening is gehouden met de aan te brengen infrastructuur. De resultaten daarvan zijn neergelegd in het rapport "Verkeersonderzoek Luchen 3a" van Goudappel Coffeng van 7 april 2020 dat als bijlage 8 bij het uitwerkingsplan is gevoegd. Voor de ontsluiting van het woongebied wordt onder meer de nieuwe ontsluitingsweg Vlinderlaan (‘Ring West’ in het verkeersonderzoek) aangelegd en wordt de Burgemeester Termeerstraat heringericht als een 30 km/uur weg.

7.2.    De Afdeling ziet in hetgeen [appellant sub 1] en anderen aanvoeren geen aanleiding voor het oordeel dat het verkeersonderzoek van Goudappel Coffeng is gebaseerd op niet representatieve tellingen en een onvolledig verkeersbeeld. In het rapport van Goudappel Coffeng staat dat tellingen zijn uitgevoerd op vijf locaties in de periode van 31 oktober 2019 tot en met 6 november 2019. Verweerder heeft toegelicht dat in die periode geen sprake was van bijzondere omstandigheden, zoals werkzaamheden en vakantie. [appellant sub 1] en anderen hebben niet aannemelijk gemaakt dat die periode desondanks niet representatief is. Zij hebben evenmin gronden aangevoerd die leiden tot het oordeel dat het verkeersonderzoek berust op een onvolledig verkeersbeeld. Goudappel Coffeng heeft toegelicht dat door de ligging van de Vlinderlaan en de Luchen in het studiegebied het niet aannemelijk is dat doorgaand verkeer gebruik maakt van deze wegvakken in de varianten 1 tot en met 3. Met name bestemmingsverkeer maakt gebruik van deze wegvakken. Omdat volgens de gemeente ongeveer 91% van de woningen in dit deelgebied op de Vlinderlaan wordt ontsloten en ongeveer 9% op de Luchen wordt ontsloten, is het aannemelijk dat, afgerond op honderdtallen, ongeveer 200 motorvoertuigen per etmaal gebruik maken van de Luchen en ongeveer 1.500 motorvoertuigen per etmaal gebruik maken van de Vlinderlaan (Ring West). [appellant sub 1] en anderen hebben niet aannemelijk gemaakt dat daarmee is uitgegaan van een onvolledig verkeersbeeld.

Het college heeft bij besluit van 19 maart 2020 de Burgemeester Termeerstraat aangewezen als 30 km/uur weg. Dat dit verkeersbesluit nog niet rechtens onaantastbaar is, naar [appellant sub 1] en anderen stellen, betekent niet dat het college in het uitwerkingsplan deze nieuwe situatie niet als uitgangspunt heeft kunnen nemen. Het uitwerkingsplan maakt een nieuwe ontwikkeling mogelijk en dat brengt met zich dat alle daarvoor benodigde besluiten en vergunningen ten tijde van de vaststelling van het wijzigingsplan nog niet zijn genomen dan wel verleend en nog niet rechtens onaantastbaar zijn. In het rapport van Goudappel Coffeng is op basis van een verkeersonderzoek geconcludeerd dat realisatie van variant 1 (ontwikkeling van de woonwijk Luchen zonder de realisatie van deelgebied 3b en inclusief de aanleg van de infrastructuur) ertoe leidt dat het aantal voertuigen per etmaal op de Burgemeester Termeerstraat zal afnemen ten opzichte van de huidige situatie. [appellant sub 1] en anderen hebben hun stelling dat het aantal automobilisten dat gebruik maakt van de Burgemeester Termeerstraat niet zal afnemen door de snelheidsverlaging en deze straat een sluiproute zal worden, niet op enige wijze onderbouwd.

Voorts is in voormeld rapport van Goudappel Coffeng geconcludeerd dat de met het uitwerkingsplan mogelijk gemaakte ontwikkeling (variant 1) het aantal voertuigen per etmaal op de Luchen zal afnemen. Daarbij is overigens geen rekening gehouden met het voornemen van het college om de Burgemeester Termeerstraat doodlopend te maken voor motorvoertuigen en een extra weg aan te leggen parallel aan de Burgemeester Termeerstraat. Deze voorgenomen wijzigingen maken deel uit van variant 3 die de volledige ontwikkeling van de woonwijk Luchen inhoudt. In het onderzoeksrapport van Goudappel Coffeng is geconcludeerd dat deze variant leidt tot een nog grotere afname van het aantal voertuigen op de Burgemeester Termeerstraat. [appellant sub 1] en anderen hebben niet aannemelijk gemaakt dat door de ontwikkeling van het woongebied (variant 1) de verkeersdruk op de Luchen zal toenemen.

Gelet op het voorgaande bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het college het rapport van Goudappel Coffeng niet in redelijkheid aan het uitwerkingsplan ten grondslag heeft kunnen leggen.

Het betoog slaagt niet.

-waterparagraaf

8.       [appellant sub 1] en anderen betogen dat het uitwerkingsplan onvoldoende waarborgen biedt om wateroverlast tegen te gaan. In het waterhuishoudkundig rapport van Sweco Nederland B.V. van 6 april 2020 dat aan het plan ten grondslag is gelegd, is onvoldoende rekening gehouden met een extreme neerslagsituatie. Ook is onvoldoende gemotiveerd wat de gevolgen voor de waterhuishouding in en buiten het plangebied zijn. Daarbij is onvoldoende rekening gehouden met de toegenomen wateroverlast door de eerdere realisatie van deelgebieden van de wijk Luchen. [appellant sub 1] en anderen voeren verder aan dat onduidelijk is via welke route het water naar de waterberging loopt. Bovendien blijkt uit de stukken niet dat bij de beoordeling van de waterhuishouding is uitgegaan van de maximale mogelijkheden die het plan biedt. Ook zijn hun belangen onvoldoende meegewogen bij de geplande verplaatsing van de overstort naar de Luchense Wetering buiten het plangebied door verlenging van de overstortleiding.

[appellant sub 1] en anderen betogen ook dat in het uitwerkingsplan de waterberging onvoldoende is gewaarborgd in de planregels. De in artikel 9 van de planregels opgenomen voorwaardelijke verplichting tot waterberging is onvoldoende, omdat bij afwijking van die verplichting onduidelijk is welke norm wordt gehanteerd voor compensatie van de verharding. Daarbij komt dat niet zeker is dat een gelijkwaardig alternatief ook de gronden buiten het plangebied, zoals die van [appellant sub 1] en anderen, beschermt tegen wateroverlast. Verder ontbreekt voor de water- en groenbestemmingen een waarborg tegen wateroverlast, terwijl ook op gronden met die bestemmingen sprake kan zijn van verhardingen.

[appellant sub 1] en anderen voeren verder aan dat in het uitwerkingsplan onvoldoende is onderbouwd hoe de ruimtelijke gevolgen van dit plan zich verhouden tot de bestemmingsplannen "Groot Luchen" en "Luchen Weteringpark". Omdat de waterparagraaf van de verschillende plannen gezamenlijk de waterhuishouding voor de woonwijk Luchen vormen, dienen de in die plannen opgenomen uitgangspunten voor woningbouw en bebouwingspercentages te worden meegenomen in het uitwerkingsplan. Volgens [appellant sub 1] en anderen zijn er discrepanties tussen de verschillende bestemmingsplannen en de bijbehorende waterparagraaf. Niet is duidelijk wat de gevolgen zijn voor de bewoners als alle plannen zijn uitgevoerd met het maximaal te bebouwen percentage oppervlakte, aldus [appellant sub 1] en anderen.

8.1.    Artikel 15.1 van het bestemmingsplan "Groot Luchen" luidt:

"De voor "Woongebied - Uit te werken" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. wonen eventueel met aan-huis-verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteit;

(…)

h. waterhuishoudkundige voorzieningen, waterberging en waterlopen;

(…).

Artikel 15.2 bepaalt:

Burgemeester en wethouders werken de bestemming uit overeenkomstig het bepaalde in de Wet ruimtelijke ordening en met inachtneming van de volgende regels:

(…)

j. bij het opstellen van het uitwerkingsplan dient de voor de uit te werken woongebieden benodigde waterberging verzekerd te zijn;

(…).

Artikel 1.33 van het uitwerkingsplan definieert "hydrologisch neutraal ontwikkelen" als:

"het nemen van volledig compenserende maatregelen om afstromend hemelwater te verwerken waar het verharde oppervlak toeneemt of verhard oppervlak wordt afgekoppeld en hierbij de onderstaande waterkwantiteitstrits toe te passen voor schoon hemelwater, afkomstig van verhard oppervlak:

1. Hergebruik

2. Vasthouden/infiltreren

3. Bergen

4. Afvoeren naar oppervlaktewater

5. Afvoeren naar een rioolstelsel."

Artikel 6.5.5 (Verharding) luidt:

"Tot een gebruik strijdig met de bestemming wordt gerekend het aanbrengen van verharding, voor zover het verhard oppervlak per bouwperceel meer bedraagt dan:

a. 70% bij vrijstaande woningen;

b. 80% bij vrijstaande geschakelde en twee-aaneengebouwde woningen;

c. 90% bij aaneengebouwde woningen;

d. 95% bij vier-onder-een-kapwoningen."

Artikel 9.1 (Strijdig gebruik) luidt:

"Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan:

(…)

c. Het toevoegen van verharding in strijd met het bepaalde in lid 9.2."

Artikel 9.2 (Voorwaardelijke verplichting) luidt:

"9.2.1 Voorwaardelijke verplichting waterberging

Alvorens de gronden binnen het plangebied in gebruik genomen worden voor de doeleinden als bedoeld in artikel 3 tot en met 6 dient aangetoond te zijn dat hydrologisch neutraal ontwikkeld wordt conform het waterhuishoudkundige plan, zoals opgenomen in bijlage 2 bij de regels van dit uitwerkingsplan, waarbij deze waterhuishoudkundige maatregelen na realisatie in stand moeten worden gehouden.

9.2.2 Afwijking voorwaardelijke verplichting waterberging

Burgemeester en wethouders kunnen in afwijking van het bepaalde in 9.2.1, na schriftelijke instemming van het Waterschap, schriftelijk goedkeuring verlenen aan het hydrologisch neutraal ontwikkelen van (een deel van) de gronden op basis van een minimaal gelijkwaardig alternatief voor het waterhuishoudkundige plan als bedoeld in 9.2.1."

8.2.    In paragraaf 4.10 van de toelichting bij het uitwerkingsplan is ingegaan op de gevolgen van de in dit plan mogelijk gemaakte ruimtelijke ontwikkeling voor de waterhuishouding. Daarbij is verwezen naar het waterhuishoudkundig rapport van Sweco van 6 april 2020 dat als bijlage 7 bij het uitwerkingsplan is gevoegd. In het rapport is onder meer de waterbergingsbehoefte, het ontwerp van de waterberging en de relatie van het plan met de omgeving uitgewerkt. De voor de ruimtelijke ontwikkeling benodigde waterberging is in het rapport berekend op 2.076 m3. Daarbij is uitgegaan van de door het waterschap gehanteerde norm van 600 m3 waterberging per hectare toename verhard oppervlakte. Tevens is met het oog op de te verwachten klimaatverandering bij die berekening uitgegaan van een worst-case scenario waarin ook waterberging nodig zal zijn voor de onverharde gebieden in het plan. Daarmee is in feite uitgegaan van een volledige verharding van het plangebied van 3,46 ha waarbij geen infiltratie van neerslag in de bodem plaatsvindt. Voorts is in het rapport de waterstructuur van het deelgebied 3a gedetailleerd en aan de hand van kaarten uitgewerkt. Daarbij is ook weergegeven waar de waterbergingen in het plangebied zijn gelegen. De statische bergingscapaciteit is berekend op in totaal ongeveer 2.680 m3. Vervolgens zijn aan de hand van modelberekeningen de gevolgen van de stedelijke ontwikkeling en de aanpassingen in het watersysteem voor de waterhuishouding onderzocht. Daarbij is getoetst aan een neerslagsituatie die eens per honderd jaar voorkomt en is rekening gehouden met de gevolgen van klimaatverandering tot 2050. Uit die berekeningen is gebleken dat de in het rapport genoemde aanpassingen in het watersysteem voldoende zijn om overlast binnen en buiten het plangebied te voorkomen en dat er geen uittredend effect is vanuit het plangebied op de omgeving. Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling in hetgeen [appellant sub 1] en anderen hebben aangevoerd geen grond voor het oordeel dat in het waterhuishoudkundig rapport van Sweco is uitgegaan van onjuiste uitgangspunten of onjuiste normen dan wel dat het onderzoek onvolledig is. Daarbij betrekt de Afdeling dat het college bij de beoordeling van de gevolgen van de realisatie van deelgebied 3a voor de waterhuishouding is uitgegaan van een worst-case scenario van een volledige verharding van het plangebied en een extreme neerslagsituatie.

[appellant sub 1] en anderen worden niet gevolgd in hun betoog dat bij de beoordeling van de waterhuishouding niet is uitgegaan van de maximale mogelijkheden die het plan biedt. Naar aanleiding van hun gelijkluidende zienswijze heeft het college in de plantoelichting in figuur 4.8 een berekening van het maximaal verhard oppervlak per functie opgenomen. Daarbij is toegelicht dat is uitgegaan van een worst-case scenario met ruime verhardingspercentages. Verder heeft het college in het verweerschrift toegelicht dat het uitwerkingsplan alleen gaat over het water binnen dan wel afkomstig van deelgebied 3a. De mogelijk gemaakte ontwikkeling mag geen extra druk leggen op de waterhuishouding van het aansluitende gebied Weteringpark Luchen of andere gebieden. Daartoe is in het uitwerkingsplan gewaarborgd dat sprake is van hydrologisch neutraal ontwikkelen in het plangebied. Ook heeft het college toegelicht dat de verplaatsing van de overstort naar de Luchense Wetering door middel van verlenging van de overstortleiding ook in het belang van [appellant sub 1] en anderen is. Deze verlenging creëert extra berging in het rioolstelsel waardoor er naar verwachting minder overstortingen zijn en minder overstortwater in de Luchense Wetering terecht komt.

8.3.    Het college heeft naar aanleiding van het oordeel van de voorzieningenrechter in de uitspraak van 19 april 2021 dat in het uitwerkingsplan de benodigde waterberging niet in de regels is verzekerd, de desbetreffende planregels gewijzigd. [appellant sub 1] en anderen worden niet gevolgd in hun betoog dat de waterberging nog steeds onvoldoende is gewaarborgd in het uitwerkingsplan. Met het in de planregels opgenomen nieuwe artikel 6.5.5 over strijdig gebruik wegens verharding en het gewijzigde artikel 9.2 over de voorwaardelijke verplichting waterberging, is de waterberging in het plangebied naar het oordeel van de Afdeling voldoende verzekerd. Artikel 6.5.5 bevat de maximale percentages van verharding per woningtype waarvan overschrijding leidt tot strijdig gebruik. Daarnaast volgt uit artikel 9.2 dat alvorens de gronden binnen het plangebied in gebruik worden genomen, aangetoond dient te zijn dat hydrologisch neutraal ontwikkeld wordt conform het waterhuishoudkundige plan dat als bijlage 2 bij de planregels is opgenomen, waarbij deze waterhuishoudkundige maatregelen na realisatie in stand moeten worden gehouden. In artikel 9.2 is de mogelijkheid opgenomen om af te wijken van de voorwaardelijke verplichting. Anders dan [appellant sub 1] en anderen betogen, is de waterberging bij die afwijkingsmogelijkheid voldoende gewaarborgd, omdat het dient te gaan om een minimaal gelijkwaardig alternatief voor het waterhuishoudkundig plan. Evenals bij de voorwaardelijke verplichting, geldt ook voor de afwijkingsmogelijkheid van die verplichting dat de toename van afstromend regenwater door het toevoegen van verharding voorafgaand volledig gecompenseerd moet worden.

8.4.    Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling in hetgeen [appellant sub 1] en anderen hebben aangevoerd geen grond voor het oordeel dat de benodigde waterberging voor het plangebied niet is verzekerd.

Het betoog slaagt niet.

-woon- en leefklimaat

9.       [appellant sub 1] en [appellant sub 3] betogen dat het college ten onrechte niet heeft onderzocht of sprake is van een goed woon- en leefklimaat op hun percelen. Zij voeren daartoe aan dat de toetsing van het akoestisch klimaat onvolledig is. Er is ten onrechte volstaan met een onderzoek naar de toename van de geluidsbelasting ten gevolge van de toename van het verkeer voor de woningen aan de Vlinderlaan, terwijl dat ook onderzocht had moeten worden voor de woningen aan de Luchen.

9.1.    Dit betoog faalt. Uit het verkeersonderzoek van Goudappel Coffeng volgt dat bij de varianten 1, 2 en 3 sprake is van een aanmerkelijke afname van de verkeersbewegingen op de Luchen. Op de Vlinderlaan (Ringweg West) is juist sprake van een aanmerkelijk toename van verkeersbewegingen. Gelet hierop heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat een akoestisch onderzoek naar de geluidsbelasting op de woningen aan de Luchen niet nodig was.

-motivering

10.     [appellant sub 1] en anderen betogen dat het college niet deugdelijk heeft gemotiveerd waarom sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Ook heeft het college hun belangen onvoldoende onderkend en meegewogen in de besluitvorming. Volgens [appellant sub 1] en anderen volgt dit uit de gebreken die kleven aan besluitvorming over de aspecten parkeren, ontsluiting van het plangebied en de waterparagraaf.

10.1.  Gelet op hetgeen hiervoor in 6 tot en met 8.4 is overwogen, kleven geen gebreken aan het uitwerkingsplan op de aspecten parkeren, ontsluiting van het plangebied en de waterparagraaf. Al hierom slaagt het betoog niet.

Conclusie

11.     De beroepen tegen het herstelbesluit van 20 juli 2021 zijn ongegrond.

12.     Nu het herstelbesluit van 20 juli 2021 in stand blijft, waarbij het besluit van 28 april 2020 geheel is vervangen, komt aan het besluit van 28 april 2020 geen betekenis meer toe. Onder deze omstandigheden en nu ook overigens niet is gebleken van enig belang, is de Afdeling van oordeel dat [appellant sub 1] en anderen geen belang meer hebben bij een inhoudelijke bespreking van hun beroepen voor zover die zijn gericht tegen het besluit van 28 april 2020. Dat betekent dat de beroepen tegen dat besluit niet-ontvankelijk zijn.

13.     Nu het college met het herstelbesluit gedeeltelijk aan de beroepen van [appellant sub 1] en anderen is tegemoetgekomen, ziet de Afdeling aanleiding om het college te veroordelen tot vergoeding van de door [appellant sub 1] en anderen in beroep gemaakte proceskosten. Daarbij ziet de Afdeling aanleiding de beroepen van [appellant sub 1] en anderen aan te merken als samenhangende zaken. Omdat het hier om vijf samenhangende zaken gaat, geldt op grond van onderdeel C.2 van de bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht een wegingsfactor van 1,5.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart de beroepen van [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3], [appellant sub 4] en de erven van [appellant sub 5] tegen het besluit van 28 april 2020 niet-ontvankelijk;

II.       verklaart de beroepen van [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3], [appellant sub 4] en de erven van [appellant sub 5] tegen het besluit van 20 juli 2021 ongegrond;

III.      veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Geldrop-Mierlo tot vergoeding aan elk van de volgende appellanten van in verband met de behandeling van de beroepen opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 448,80, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand:

a. [appellant sub 1],

b. [appellant sub 2],

c. [appellant sub 3],

d. [appellant sub 4],

e. de erven van [appellant sub 5];

IV.      gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Geldrop-Mierlo aan elk van de volgende appellanten het door hen voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht van € 178,00 vergoedt:

a. [appellant sub 1],

b. [appellant sub 2],

c. [appellant sub 3],

d. [appellant sub 4],

e. de erven van [appellant sub 5].

Aldus vastgesteld door mr. H.C.P. Venema, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Jansen, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 27 oktober 2021

609.