Uitspraak 202100589/1/R4


Volledige tekst

202100589/1/R4.
Datum uitspraak: 20 oktober 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant A] en [appellant B] (hierna: [appellant]), wonend te Lunteren, gemeente Ede,

appellanten,

en

de raad van de gemeente Ede,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 10 december 2020 heeft de raad het bestemmingsplan "Lunteren, Tuin van Euterpe (Dorpstraat 35)" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant], [partij] en de raad hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 september 2021, waar [appellant], bijgestaan door [gemachtigde A], en de raad, vertegenwoordigd door L.E.H. Wolters, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [partij], vertegenwoordigd door [gemachtigde B] bijgestaan door mr. A. Daan, advocaat te Deventer, gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.       Het plan voorziet in het realiseren van woningen op het terrein van Vereniging Fanfarecorps Kunst Na Arbeid (hierna: KNA). Er komt een nieuw gebouw voor de KNA aan de rand van Lunteren. Het terrein kan daarom worden herontwikkeld. Met het plan wordt planologisch mogelijk gemaakt om 13 seniorenwoningen te realiseren, waarvan 10 op het deel van het terrein dat grenst aan de achterzijde van het perceel van [appellant] (hierna: de beoogde locatie). De afstand tussen de perceelgrens van [appellant] en de woningen waarin het plan voorziet bedraagt ongeveer 5,5 m. [appellant] zal in de toekomst zicht hebben op deze woningen vanaf zijn perceel. Op dit moment staan er 16 bomen op de beoogde locatie.

Op het deel van de locatie waar de 10 seniorenwoningen worden gerealiseerd en waartegen [appellant] opkomt rust de bestemming "Wonen" met de bouwaanduiding "gestapeld" en de gebiedsaanduidingen "overige zone-voorwaardelijke verplichting-1", "overige zone-voorwaardelijke verplichting-2" en "overige zone-voorwaardelijke verplichting-3". Gelet op artikel 6 van de planregels en de maatvoering op de plankaart mag op dat deel van de locatie een appartementencomplex worden gerealiseerd met maximaal 10 wooneenheden en een maximale bouwhoogte van 7 m.

Omvang van het geding

2.       Ter zitting heeft [appellant] zijn beroepsgrond over eekhoorns en vleermuizen ingetrokken. De Afdeling zal die grond daarom niet inhoudelijk bespreken.

3.       De Afdeling komt evenmin toe aan een inhoudelijke bespreking van de beroepsgrond over bescherming van het Natura 2000-gebied en het ontbreken van een stikstofonderzoek. De Afdeling overweegt daarover als volgt.

3.1.    Artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) luidt als volgt: "De bestuursrechter vernietigt een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept."

3.2.    Uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Kamerstukken II, 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 18-20) blijkt dat de wetgever met artikel 8:69a van de Awb de eis heeft willen stellen dat er een verband is tussen een beroepsgrond en het belang waarin de appellant door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad. De bestuursrechter mag een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van degene die in (hoger) beroep komt. Dit wordt het relativiteitsvereiste genoemd.

3.3.    De bepalingen in de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) over de beoordeling van plannen die gevolgen kunnen hebben voor een Natura 2000-gebied, zijn daarin opgenomen ter bescherming van het behoud van de natuurwaarden in deze gebieden. Uit de uitspraak van de Afdeling van 13 juli 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BR1412, volgt dat de individuele belangen van burgers bij het behoud van een goede kwaliteit van hun leefomgeving, waarvan een Natura 2000-gebied deel uitmaakt, zo verweven kunnen zijn met het algemene belang dat de Wnb bedoelt te beschermen, dat niet kan worden geoordeeld dat de betrokken normen van de Wnb kennelijk niet strekken tot bescherming van hun belangen.

3.4.    De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat het belang van [appellant] bij behoud van een goede kwaliteit van zijn leefomgeving verweven is met het algemeen belang dat de Wnb beoogt te beschermen. Hierbij wijst de Afdeling op de afstand van 500 m van het woonperceel van [appellant] tot het Natura 2000-gebied. De Afdeling neemt verder in aanmerking dat [appellant] geen omstandigheden naar voren heeft gebracht op grond waarvan anders zou moeten worden geoordeeld. Gelet hierop staat artikel 8:69a van de Awb eraan in de weg om het besluit tot vaststelling van het plan te vernietigen vanwege de beroepsgrond over de gebiedsbescherming vanwege, onder meer, stikstofdispositie. Die beroepsgrond blijft daarom buiten beschouwing.

Wijze van toetsen

4.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Bomen en klimaat

5.       [appellant] betoogt dat de raad bij de vaststelling van het bestemmingsplan onvoldoende rekening heeft gehouden met de gevolgen van het plan voor de natuur als gevolg van het kappen van 16 bomen. Om de voorziene woningen te realiseren moeten namelijk 16 bomen worden gekapt. Hiermee verdwijnt er groen in de omgeving, wat tevens gevolgen heeft voor het klimaat. De raad had hier naar moeten kijken gelet op onder meer het Groenbeleidsplan van 24 september 2020, het programma Biodiversiteit en de participatie van de gemeente Ede in de "Klimaateffectatlas Vallei en Betuwe".

5.1.    De Afdeling stelt voorop dat de vraag of de bomen gekapt mogen worden niet in deze procedure aan de orde is. Het kappen van bomen wordt geregeld via een omgevingsvergunning voor de activiteit vellen van een houtopstand, als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder g, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo). Dit bekent echter niet dat de raad in het kader van de goede ruimtelijke ordening niet hoeft te kijken of het plan leidt tot ernstige aantasting van de groenstructuur, dan wel of een noodzaak tot behoud van de bomen de realisering van het plan in de weg staat.

5.2.    Vaststaat dat voor het realiseren van de voorziene woningen de 16 bomen waar [appellant] op doelt, moeten worden gekapt. De raad heeft daarin echter geen reden gezien om het bestemmingsplan niet vast te stellen. De raad heeft daarbij van belang geacht dat er 11 (nieuwe) bomen moeten worden geplant vanwege de kap. Dit volgt uit het landschappelijke inpassingsplan dat onderdeel uitmaakt van de planregels. Uit artikel 10.3 van de planregels volgt dat het landschappelijke inpassingsplan moet worden uitgevoerd om gebruik te mogen maken van de woningen. Verder heeft de raad een boomeffect analyse (BEA) laten uitvoeren. Daaruit volgt dat vijf bomen als behoudenswaardig zijn aangemerkt. Van de bomen die dicht op de bebouwing komen te staan, zal alleen boom 19 worden verwijderd. Ook volgt hieruit dat verschillende bomen in slechte staat verkeren.

Ten aanzien van het klimaat stelt de raad dat hiermee rekening is gehouden door het realiseren van een groenstructuur in de vorm van een buurtpark, waarbij bestaand groen deels wordt behouden. Verder wordt een vegetatiedak toegepast en is gekeken naar de wijze van afvoer van hemelwater. Er wordt alleen verharding toegepast waar het echt noodzakelijk is.

5.3.    Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad, gelet op de hiervoor gegeven motivering over de bomen, in redelijkheid het plan kunnen vaststellen. Het enkele feit dat de raad niet heeft getoetst aan de stukken waarnaar [appellant] verwijst, daargelaten de juridische status daarvan, maakt nog niet dat de raad bij zijn beoordeling of het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening geen rekening heeft gehouden met de gevolgen van het kappen van de bomen. Gelet op hetgeen in de toelichting staat, waaronder het onderzoek waaruit volgt dat verschillende bomen in slechte staat verkeren, de opgenomen voorwaardelijke verplichting in artikel 10.3 van de planregels en de toelichting van de raad in beroep heeft de raad voldoende onderzoek gedaan naar de gevolgen voor de natuur door de bomen te kappen om de woningen te kunnen realiseren. Ten aanzien van artikel 10.3 van de planregels overweegt de Afdeling dat, anders dan [appellant] betoogt, hiermee de bevoegdheid is gecreëerd om tegen de eigenaar en/of de gebruikers van de woningen handhavend op te treden indien niet wordt voldaan aan de bijlage landschappelijke inpassing van de planregels.

Het betoog faalt.

Verharding

6.       [appellant] betoogt tevergeefs dat de raad in de bestemming "Tuinen" expliciet verharding had moeten verbieden. De raad heeft er naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid van mogen afzien om een dergelijk verbod op te nemen. Hierover heeft de raad aangegeven dat een verbod niet nodig is omdat via artikel 10.3 van de planregels al is gewaarborgd dat op nader bepaalde plekken verharding niet is toegestaan. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, volgt uit dat artikel dat er een verplichting bestaat om het landschappelijke inpassingplan uit te voeren en daarmee de beplanting aan te leggen en in stand te houden en verhardingen achterwege te laten.

Belangenafweging

7.       [appellant] betoogt dat onvoldoende rekening is gehouden met zijn belangen. Het plan tast zijn privacy aan doordat inkijk vanuit de voorziene woningen mogelijk is.

7.1.    In de plantoelichting staat dat rekening moet worden gehouden met onder meer de privacy van omwonenden. Dat bij de vaststelling van het plan ook daadwerkelijk rekening is gehouden met de belangen van, onder meer, [appellant] blijkt volgens de raad uit de in het plan toegestane hoogte van 5,5 m en 7 m van de bebouwing, in combinatie met de diepe tuinen van de omwonenden. Deze hoogte overschrijdt de bouwhoogte van de directe omgeving niet. In dit verband merkt de raad op dat op grond van het voorheen geldende bestemmingsplan woningen met een hoogte van 5 m waren toegestaan. De raad heeft verder in aanmerking genomen dat het gaat om gestapelde bouw van twee lagen waarbij 8 van de 10 appartementen op de begane grond zijn voorzien. Ter zitting heeft de raad hierover nader toegelicht dat het aantal woningen op de 2e bouwlaag niet expliciet in het bestemmingsplan is vastgelegd, maar dat het gelet op het bouwblok met een maximumhoogte van vijf meter niet reëel is om meer dan twee woningen te realiseren in de tweede bouwlaag. Zou dat wel gebeuren, dan worden de plafonds te laag. De raad heeft verder van belang geacht dat er groenvoorziening wordt aangebracht om het zicht vanaf de begane grond te beperken. Er is gekozen voor een beukenhaag die in de winter zijn blad behoudt. Om inkijk vanuit de eerste verdieping te beperken worden leibomen geplaatst en zal privacyglas worden toegepast in het trappenhuis. Dat de beukenhaag en leibomen moeten worden gerealiseerd, is gewaarborgd via de voorwaardelijke verplichting in artikel 10.3 van de planregels. Daarin is bepaald dat het verboden is om de gronden en/of gebouwen conform de bestemming te (laten) gebruiken, indien niet is voorzien in de aanleg en instandhouding van de beplanting conform de bijlage landschappelijke inpassing bij de planregels. Op die bijlage staan de haag en leibomen tussen de woningen en het perceel van [appellant] weergegeven. Ter zitting heeft de raad toegelicht dat het privacyglas niet is expliciet in het plan is vastgelegd maar dat dit wel is toegezegd door de ontwikkelaar Klomp.

7.2.    De Afdeling overweegt dat niet valt uit te sluiten dat de privacy van [appellant] enigszins vermindert, en daarmee enigszins zal verslechteren als de seniorenwoningen worden gerealiseerd. Naar het oordeel van de Afdeling betekent dit echter niet dat de privacy op zodanige wijze wordt aangetast dat de raad vanwege de privacy van [appellant] niet in redelijkheid het bestemmingsplan heeft kunnen vaststellen. Daarbij is van belang dat het hier een stedelijke omgeving betreft en dat rekening is gehouden met de belangen van [appellant] door het treffen van maatregelen om de aantasting van zijn privacy te beperken. Gelet op de maatregelen die tevens deels zijn vastgelegd in de planregels, de gekozen bouwhoogte, de diepte van de tuin van [appellant] en de afstand van de locatie tot aan de achtergevel van de woning van [appellant], heeft de raad naar het oordeel van de Afdeling zich bij afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de aantasting van de privacy van [appellant] niet zodanig is dat er in zoverre geen sprake is van een goede ruimtelijke ordening.

Het betoog slaagt niet.

Uitvoerbaarheid

8.       Bij een beroep tegen een bestemmingsplan kan een betoog over de uitvoerbaarheid van dat plan alleen leiden tot vernietiging van het bestreden besluit als de raad in redelijkheid had moeten inzien dat het bestemmingsplan om bepaalde redenen zonder meer niet uitvoerbaar is.

9.       [appellant] betoogt dat het plan niet financieel uitvoerbaar zou zijn. Dit stelt hij omdat onduidelijk zou zijn of er voldoende geld is om eventuele planschade te betalen.

9.1.    Uit hoofdstuk 5 van de plantoelichting volgt dat de gemeente een anterieure overeenkomst heeft gesloten met de ontwikkelaar, waarin het kostenverhaal is verzekerd. Daarin is ook het verhalen van plankosten en planschade meegenomen. Deze kosten komen daarin voor rekening van de ontwikkelaar. Ter zitting heeft de raad nog aangegeven dat hiertoe een bankgarantie is afgegeven. [appellant] heeft niet duidelijk gemaakt waarom deze overeenkomst onvoldoende zekerheid zou bieden. Gelet daarop heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat er geen grond is om te veronderstellen dat het plan niet financieel uitvoerbaar is.

Dit betoog slaagt niet.

10.     [appellant] betoogt verder dat het plan niet uitvoerbaar is omdat het niet voldoet aan de eisen vanuit het waterbeheer. Hij stelt dat niet duidelijk is waar en op welke wijze de infiltratievoorzieningen worden gerealiseerd. De realisatie daarvan kan in strijd zijn met het landschapsinrichtingsplan. Bovendien kan realisatie daarvan niet op grond van het bestemmingsplan worden afgedwongen.

10.1.  De raad stelt dat er in het plangebied voldoende ruimte is voor de benodigde infiltratievoorzieningen in de groene delen van het park en in de tuinen van de appartementen. De raad wijst daarbij onder meer op het realiseren van een vegetatiedak dat voor een substantieel deel zorgdraagt voor de waterafvoer. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding om te oordelen dat de raad zich niet in redelijkheid op dit standpunt heeft kunnen stellen. Het enkele feit dat het bestemmingsplan geen concrete voorschriften bevat over het waterbeheer is daartoe onvoldoende. In dit geval is voldoende dat de raad heeft beoordeeld of de afwatering op de juiste wijze mogelijk is en dat er een voorwaardelijke verplichting is opgelegd via artikel 10.1 en 10.3 van de planregels om zowel een vegetatiedak te realiseren als beplanting aan te leggen conform het landschappelijk inpassingsplan.

Dit betoog slaagt niet.

11.     [appellant] betoogt verder nog dat het plan niet uitvoerbaar is omdat een aantal bomen die behouden moeten blijven aan de uitvoering van de werkzaamheden in de weg staat. Uit de BEA volgt dat vijf bomen als behoudenswaardig zijn aangemerkt maar dat een daarvan, te weten, boom 19, moet worden verwijderd. Volgens [appellant] moet niet alleen die boom worden gekapt maar kunnen ook de andere bomen niet behouden blijven omdat er te dicht op die bomen gebouwd gaat worden. Dit terwijl de bomen ook volgens het inrichtingsplan behouden moeten blijven. Deze bomen hadden overigens volgens [appellant] een monumentale status moeten krijgen.

11.1.  Over de bomen heeft de raad, onder verwijzing naar de BEA, gesteld dat deze, met uitzondering van 1 boom, behouden kunnen blijven, mits de daarin genoemde maatregelen worden getroffen. Ter zitting is aangegeven dat er verschillende manieren zijn om de werkzaamheden uit te voeren met behoud van die bomen. Gelet op de geschetste mogelijkheden om de meeste bomen te behouden en het feit dat [appellant] zijn standpunt dat dit niet mogelijk is niet nader heeft onderbouwd, is de Afdeling van oordeel dat er onvoldoende aanknopingspunten zijn om te twijfelen aan de uitvoerbaarheid van het plan vanwege het behoud van de bomen. Ten aanzien van boom 19 die niet behouden kan worden, overweegt de Afdeling onder verwijzing naar overweging 5.1 dat op voorhand niet is gebleken dat artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder g, van de Wabo aan het kappen van de boom in de weg staat.

Het betoog faalt.

12.     [appellant] betoogt dat het plan tevens niet uitvoerbaar is omdat de verwachting is dat de gestelde hoogte van 7 m in relatie tot het peil niet voldoende is om de seniorenwoningen te realiseren. Het staat volgens [appellant] vast dat de grond moet worden opgehoogd, onder meer voor het aanleggen van het leidingwerk.

12.1.  Over het peil en de maximale hoogte heeft de raad toegelicht dat het bestemmingsplan een veelgebruikte definitie van peil bevat. Het peil en daarmee de hoogte worden vastgesteld aan de hand van die definitie.

12.2.  De bouwhoogte wordt volgens artikel 2 van de planregels gemeten vanaf dat peil. Wat het peil is, volgt eveneens uit artikel 2 van de planregels. Op voorhand ziet de Afdeling met de raad niet in waarom de daarin gegeven definitie voor problemen bij de uitvoering zou kunnen zorgen.

Het betoog slaagt niet.

13.     Het beroep is ongegrond.

14.     De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. P.H.A. Knol, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. de Koning, griffier.

w.g. Knol
lid van de enkelvoudige kamer

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 20 oktober 2021