Uitspraak 202101574/1/R4


Volledige tekst

202101574/1/R4.
Datum uitspraak: 20 oktober 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1.       [appellant sub 1] en anderen, wonend te Oldebroek,

2.       [appellant sub 2], wonend te Oldebroek,

appellanten,

en

de raad van de gemeente Oldebroek,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 4 februari 2021 heeft de raad het bestemmingsplan "Oldebroek, brandweerkazerne" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De raad heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 september 2021, waar [appellant sub 1] en anderen, vertegenwoordigd door mr. L. Bolier, advocaat te Elspeet, en de raad, vertegenwoordigd door L.J. Gerritsen, zijn verschenen. Tevens zijn namens de raad ing. J.W. van Hoorn, E.J. van der Heide en H. Kuipers gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.       Het plangebied heeft een oppervlakte van ongeveer 2.340 m2 en is gesitueerd aan de Zuiderzeestraatweg aan de oostzijde van Oldebroek. In de huidige situatie is geen bebouwing in het plangebied aanwezig. Een strook aan de westzijde van het plangebied is verhard ten behoeve van het aangrenzende bedrijf aan de [locatie]. Het bestemmingsplan voorziet in de realisatie van een brandweerkazerne, die de oude brandweerkazerne aan de Spronkweg 12 in Oldebroek moet vervangen.

In het bestemmingsplan krijgt de verharde strook aan de westzijde van het plangebied de bestemming "Bedrijf - 2". Een strook aan de noord- en oostzijde van het plangebied krijgt de bestemming "Groen" en de overige gronden in het plangebied krijgen de bestemming "Maatschappelijk". Het bouwvlak waarop de brandweerkazerne wordt gerealiseerd, is gesitueerd binnen de laatstgenoemde bestemming.

Volgens [appellant sub 2] en [appellant sub 1] en anderen is het bestemmingsplan in strijd met een goede ruimtelijke ordening omdat de verkeersveiligheid niet kan worden gewaarborgd door het plan. Daarnaast heeft de raad volgens hen een onjuiste belangenafweging verricht, waardoor de landschappelijke waarden in het gebied waarin het plangebied ligt, worden aangetast.

Toetsingskader

2.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Plandeel "Maatschappelijk"

Alternatieven

3.       [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] betogen dat de raad om de aantasting van de landschappelijke waarden in het gebied waarin het plangebied ligt te voorkomen, een onjuiste belangenafweging heeft verricht door niet voor een andere locatie voor de brandweerkazerne te kiezen. Hiertoe stellen zij dat uit het aan het bestemmingsplan ten grondslag liggende rapport "Locatie onderzoek brandweerkazerne Oldebroek" van 30 juli 2019 (hierna: het rapport) blijkt dat er vier of vijf van de in totaal acht onderzochte alternatieve locaties voor een brandweerkazerne zijn die een totaalscore hebben die vrijwel gelijk is aan de totaalscore van de gekozen locatie voor de brandweerkazerne.

3.1.    In de bij het rapport gevoegde beoordelingsmatrix wordt weergegeven hoe hoog de acht onderzochte alternatieve locaties voor de brandweerkazerne hebben gescoord op de aspecten 'dekking gebied / aanrijtijd', 'ruimtelijke inpasbaarheid', 'invloed woon- en leefklimaat' en 'verkeersveiligheid'. Twee van de acht locaties zijn aan de Zuiderzeestraatweg gelegen. Deze locaties hebben voor de bovengenoemde aspecten een score van vijftien punten. De overige locaties hebben een totaalscore van veertien, dertien, elf of nul punten. In de plantoelichting staat dat voor zowel de brandweer als de raad de aspecten 'dekking gebied / aanrijtijd' en 'verkeersveiligheid' cruciaal zijn geweest voor de locatiekeuze en dat alleen de locaties aan de Zuiderzeestraatweg op beide cruciale aspecten goed hebben gescoord en dus in beginsel als geschikte locaties zouden kunnen worden aangemerkt. De raad heeft in de Nota van beantwoording zienswijzen ontwerpbestemmingsplan Oldebroek, brandweerkazerne (hierna: de zienswijzennota) en in het verweerschrift toegelicht dat niet aan alle aspecten hetzelfde gewicht is toegekend, waardoor de totaalscores op zichzelf genomen onvoldoende informatie geven om de onderzochte locaties met elkaar te vergelijken. Van de beide locaties aan de Zuiderzeestraatweg gaat de voorkeur van de raad uit naar het plangebied, omdat er vanaf het plangebied beter overzicht is bij het aan- en uitrijden dan bij de andere locatie, alleen in het gekozen plangebied vier stallingsplaatsen aan de voorzijde kunnen worden gerealiseerd, wat een snelle uitruk van de vier voertuigen van de brandweer makkelijker maakt, en dit plangebied minnelijk te verwerven was in tegenstelling tot de andere locatie aan de Zuiderzeestraatweg. Ter zitting heeft de raad verder toegelicht dat men vanaf het plangebied rechtstreeks de te realiseren brandweerkazerne kan verlaten en dat er vanaf dit plangebied beter overzicht is bij het aan- en uitrijden dan bij de andere locatie, omdat er bij die andere locatie flauwe bochten zijn.

3.2.    De Afdeling stelt vast dat de raad voor de realisatie van de brandweerkazerne acht locaties heeft onderzocht. Hierbij zijn de aspecten 'dekking gebied / aanrijtijd' en 'verkeersveiligheid' doorslaggevend geweest voor de raad. Slechts twee locaties scoorden op deze aspecten dusdanig hoog dat zij als potentiële locaties voor de brandweerkazerne konden worden aangemerkt. Uiteindelijk heeft de raad gekozen voor het betreffende plangebied als locatie, vanwege de in overweging 3.1 opgenomen redenen.

De Afdeling is van oordeel dat de raad met de in overweging 3.1 gegeven motivering, welke hij ter zitting nader heeft toegelicht, inzichtelijk heeft gemaakt waarom hij voor de locatie in het plangebied heeft gekozen en waarom hij de andere locaties niet of minder geschikt acht. In wat [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet tot deze conclusie heeft mogen komen, met name gelet op de aspecten ‘dekking gebied / aanrijtijd’ en ‘verkeersveiligheid’.

Het betoog slaagt niet.

Zichtlijnen en openheid van het plangebied

4.       [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] betogen dat de raad een onjuiste belangenafweging heeft verricht, waardoor het plandeel met de bestemming "Maatschappelijk" de landschappelijke waarden van het gebied waarin het plangebied ligt, aantast. Zij wijzen erop dat de raad in de door hem gemaakte belangenafweging niet heeft onderkend dat het algemeen belang niet alleen de noodzaak van een nieuwe brandweerkazerne omvat, maar ook de instandhouding en bescherming van de landschappelijke waarden van het gebied waarin het plangebied ligt. In dit kader wijzen zij op de plantoelichting, waarin staat: "de kavel is gelegen in een landschappelijk waardevol gebied. Deze open kavel biedt in de huidige situatie lange zichtlijnen op het agrarische landschap en de achterliggende contouren van het bosgebied van het Veluwemassief." Anders dan de raad heeft gesteld, zal de beoogde brandweerkazerne volgens [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] het zicht op het achterliggende gebied ernstig belemmeren en daarmee de openheid van het gebied aantasten, omdat de breedte van het bouwvlak, bezien vanaf de Zuiderzeestraatweg, aanzienlijk is ten opzichte van de breedte van het plangebied. Daarnaast kan de groenstrook aan de oostzijde van het plangebied, blijkens artikel 4.1, onder a, van de planregels, worden ingevuld met beplanting en bermen.

4.1.    De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat hij deze landschappelijke waarden uitdrukkelijk in zijn afweging heeft betrokken. De raad heeft in dit geval echter het algemene belang van het voorzien in een brandweerkazerne in het plangebied van groter gewicht geacht. Met de landschappelijke waarden is zo veel mogelijk rekening gehouden bij de landschappelijke inpassing van de brandweerkazerne, aldus de raad in de zienswijzennota. In het verweerschrift en ter zitting heeft de raad toegelicht dat lange zichtlijnen naar het achtergelegen gebied aanwezig blijven, omdat tussen de groenstrook aan de oostzijde van het plangebied en de woning op nummer 215 een agrarisch perceel van meer dan 30 m breed gehandhaafd blijft. Ook mag de verharde strook met de bestemming "Bedrijf - 2" niet bebouwd worden, zodat aan de westzijde van de brandweerkazerne eveneens zichtlijnen behouden blijven.

4.2.    De raad heeft met de hierboven gegeven motivering de ligging van de brandweerkazerne in zijn afweging betrokken en de daaruit voortvloeiende gevolgen voor de zichtlijnen en openheid van het plangebied meegewogen. Daarbij heeft de raad bij de gekozen locatie van belang geacht dat de komst van de brandweerkazerne weliswaar gedeeltelijk ten koste gaat van de openheid van het gebied, maar dat zowel een mate van openheid als bepaalde zichtlijnen naar het achtergelegen gebied behouden blijven. De Afdeling acht hierbij verder van belang dat er op de strook met de bestemming "Bedrijf - 2" niet mag worden gebouwd, waardoor de zichtlijnen door deze strook niet belemmerd zullen worden.

De raad heeft daarmee onderkend dat de landschappelijke waarden weliswaar worden aangetast, maar heeft in zijn afweging aan het belang dat met een brandweerkazerne op de betreffende locatie is gediend een zwaarder gewicht toegekend dan aan het behoud van alle zichtlijnen in het plangebied en de openheid hiervan. In wat [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] hebben aangevoerd, ziet de Afdeling, gelet op de door de raad gegeven toelichting, geen aanleiding voor het oordeel dat de raad geen zwaarder gewicht heeft mogen toekennen aan het algemeen belang van een brandweerkazerne op de betreffende locatie.

Het betoog slaagt niet.

Verkeersveiligheid

5.       [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] betogen dat het toestaan van een brandweerkazerne, binnen het plandeel met de bestemming "Maatschappelijk", in strijd is met een goede ruimtelijke ordening omdat de verkeersveiligheid daarmee in het geding komt. Zij stellen dat de verkeerssituatie in en rond het plangebied van dien aard is dat de brandweer bij het uitrukken hinder kan ondervinden van de verharde strook met de bestemming "Bedrijf - 2" die door het naastgelegen bedrijf als uitrit kan worden gebruikt en van files die kunnen ontstaan door bussen die stoppen bij de twee bushaltes die nabij het plangebied zijn gesitueerd.

5.1.    De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat de verkeersveiligheid door het plan niet in het geding is. Volgens de raad leidt de aanwezigheid van de bushaltes niet tot verkeersonveilige situaties. Een wachtrij van stilstaande auto’s achter een stilstaande bus heeft bij beide bushaltes, die zich respectievelijk op 50 m en 150 m afstand van het plangebied bevinden, geen effect op de mogelijkheden voor brandweervoertuigen om uit te rijden nu beide haltes zich rechts van de uitrit bevinden. Daarnaast strekt een wachtrij zich zelden uit tot de uitrit van de brandweerkazerne. Indien het onverhoopt voorkomt dat de wachtrij wel tot de uitrit van de brandweerkazerne strekt, dan kan door middel van het voeren van licht- en geluidssignalen aandacht voor het uitrukken worden gevraagd. Weggebruikers hebben, gelet op de verkeerssituatie ter plaatse, voldoende ruimte om in zo’n geval ruimte te creëren om de brandweer doorgang te verlenen, aldus de raad.

Over de verharde strook met de bestemming "Bedrijf - 2" die het naast het plangebied gelegen bedrijf als uitrit kan gebruiken, stelt de raad dat het feit dat de uitrit van de brandweerkazerne op korte afstand van deze uitrit van het naastgelegen transportbedrijf is gelegen, niet leidt tot verkeersonveilige situaties. Er is sprake van een situatie die overzichtelijk is. Ook is er volgens de raad ter plaatse van het bedrijf voldoende ruimte beschikbaar om, indien nodig, ruimte te geven aan uitrukkende brandweervoertuigen.

Ter zitting heeft de raad verder toegelicht dat het centrum zich ten zuidwesten van het plangebied bevindt. Om het centrum te bereiken vanaf het plangebied moet linksaf worden geslagen op de wegzijde waar de bushalte op 150 m afstand van het plangebied ligt. De bus die stopt bij die betreffende bushalte rijdt richting het noordoosten, weg van het centrum van Oldebroek. De brandweer kan derhalve in beginsel altijd linksaf slaan in de richting van het centrum zonder dat een bus of wachtende auto’s de weg versperren. Daarnaast heeft de raad ter zitting toegelicht dat, mocht het nodig zijn, wachtende auto’s kunnen uitwijken in de berm om de brandweerwagen te laten passeren.

5.2.    De Afdeling ziet in wat [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] hebben aangevoerd, geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de door de raad gegeven toelichting. De Afdeling is, gelet op het feit dat het plangebied ten opzichte van de andere onderzochte locaties het meeste overzicht biedt op de weg en het verkeer bij het aan- en uitrijden, de brandweerwagens op deze locatie de kortste route kunnen volgen van en naar de weg en het terrein niet met een bocht hoeven te verlaten en de bushaltes op voldoende ruime afstand van het plangebied liggen waardoor wachtende auto’s geen belemmering vormen, van oordeel dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het bestreden plandeel wat betreft het aspect verkeersveiligheid geen onaanvaardbare gevolgen heeft. Hierbij acht de Afdeling van belang dat auto’s aan beide zijden van de weg kunnen uitwijken in de berm indien dat nodig is, waardoor de brandweer in beginsel zonder oponthoud door de aanwezigheid van een bus en wachtend autoverkeer het terrein kan verlaten om het centrum van Oldebroek en omgeving kan bereiken.

Het betoog slaagt niet.

Plandeel "Bedrijf - 2"

Bestemmingswijziging

6.       [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] betogen dat aan de verharde strook aan de westzijde van het plangebied ten onrechte de bestemming "Bedrijf - 2" is toegekend op grond waarvan die verharding en het gebruik ervan als uitrit bij recht wordt toegestaan. Het bedrijf dat is gevestigd aan de [locatie], direct naast de verharde strook, beschikt al over twee uitritten naar de weg. Het ligt voor de hand dat die twee uitritten worden gebruikt voor de bedrijfsvoering, aldus [appellant sub 1] en anderen en

[appellant sub 2]. Ter onderbouwing van hun standpunt hebben [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] ter zitting enkele luchtfoto’s overgelegd.

6.1.    De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat de gronden die in het bestemmingsplan de bestemming "Bedrijf - 2" hebben gekregen, al vele jaren voor het jaar 2000 zijn verhard en in gebruik genomen voor verkeersbewegingen ten behoeve van het daar gevestigde transportbedrijf en dat hij daarom het bestemmingplan in overeenstemming heeft gebracht met dit bestaande gebruik. Dat gebruik van de strook grond viel volgens de raad onder het gebruiksovergangsrecht in het bestemmingsplan "Buitengebied 2007" uit 2009, dat gold voorafgaand aan het bestreden bestemmingsplan. Daarnaast heeft de raad ter zitting toegelicht dat de gegeven bestemming "Bedrijf - 2" aan de strook in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, omdat er op de strook grond, gelet op de planregels, geen gebouw of overkapping mag worden gebouwd en de strook evenmin voor opslag mag worden gebruikt. Daarmee blijft de grond open en blijft ook de zichtlijn behouden.

6.2.    [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] hebben niet weersproken dat de betreffende strook al zo lang als de raad stelt, is verhard en wordt gebruikt voor verkeersbewegingen ten behoeve van het daar gevestigde transportbedrijf. Wel hebben zij ter zitting toegelicht dat zij betwisten dat bovengenoemd gebruik gedurende die tijdsperiode op de gehele omvang van de strook heeft plaatsgevonden. Er is een tegelrij naast geplaatst, waarmee de strook is verbreed. De Afdeling merkt op dat het gebruik dat onder het overgangsrecht valt, wat hier in het midden kan worden gelaten, op zichzelf geen gerechtvaardigde verwachting doet ontstaan over een toe te kennen bestemming. De raad heeft in dit geval echter aanleiding gezien het gebruik van de verharding positief te bestemmen. Of de strook grond daarbij wat zou zijn verbreed, zoals wordt gesteld, is voor het positief bestemmen niet relevant nu de toegekende bestemming op zichzelf moet worden beschouwd. Hierbij heeft de raad redengevend geacht dat het gebruik van de verharding in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, omdat er, gelet op artikel 3.2.1 en artikel 3.4 van de planregels, op de strook geen gebouw of overkapping mag worden gebouwd en de strook niet voor opslag mag worden gebruikt.

De Afdeling ziet in wat [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] hebben aangevoerd geen concrete feiten of omstandigheden die aanleiding geven voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid deze keuze heeft kunnen maken. De Afdeling betrekt hierbij dat niet is gebleken dat de planregeling wat betreft de strook nadelige ruimtelijke gevolgen heeft en evenmin dat het transportbedrijf op andere wijze bereikbaar is om zijn bevoorrading te borgen. Dat er reeds twee andere uitritten zijn, doet hier niet aan af. Het betreffende transportbedrijf is achter op het terrein gevestigd. Via de oprit aan de voorzijde van de bebouwing is die ruimte niet te bereiken. De andere oprit is smaller van opzet, bestemd voor een naastgelegen bedrijf en ontsluit het transportbedrijf op [locatie] niet. De Afdeling neemt dan ook in aanmerking dat ter zitting is gebleken dat in de huidige situatie de strook de enige uitrit betreft die toegang verschaft tot de achterkant van het bedrijfsperceel.

Het betoog slaagt niet.

Zienswijzen

7.       [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] betogen dat hun zienswijzen, waarnaar zij verwijzen, ook als beroepsgrond dienen te worden aangemerkt.

7.1.    [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] hebben zich in het beroepschrift beperkt tot een kale verwijzing naar die zienswijzen. In de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op deze zienswijzen. [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] hebben in het beroepschrift of op de zitting geen redenen aangevoerd waarom de weerlegging van die zienswijzen in het bestreden besluit onjuist zou zijn.

Het betoog slaagt niet.

Conclusie

8.       De beroepen zijn ongegrond.

9.       De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart de beroepen ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. P.H.A. Knol, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.L.M. van Loo, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 20 oktober 2021

418-963