Uitspraak 202005601/1/R1


Volledige tekst

202005601/1/R1.
Datum uitspraak: 13 oktober 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te Rotterdam,

appellant,

en

het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van onbekende datum, gepubliceerd op 1 september 2020, heeft het college de locatie op de hoek van het Brekelsveld, schuin voor de [locatie] aangewezen voor de plaatsing van een ondergrondse restafvalcontainer (hierna: orac).

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant] heeft een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 september 2021, waar [appellant], en het college, vertegenwoordigd door mr. C.W. de Jong en M. Harbers, zijn verschenen.

Overwegingen

1.       [appellant] woont op het adres [locatie]. De locatie waar de orac zal worden geplaatst, ligt in de nabijheid van zijn woning. [appellant] is het niet eens met de aanwijzing van die locatie voor de plaatsing van een orac. Hij voert aan dat dit zal leiden tot geur- en geluidoverlast en gezondheidsklachten vanwege ziektekiemen. Verder vreest hij dat huisvuilzakken naast de container worden gezet als die vol is, en deze niet zullen worden verwijderd door de gemeente. Tot slot heeft hij gewezen op een alternatieve plek op een grasveld aan de overkant van de weg. Hierdoor is de kans op zwerfvuil minder groot en is de afstand tot het raam en de voordeur van [appellant] ook groter. Verder heeft [appellant] aangevoerd dat de orac ten tijde van de aankoop van zijn woning volgens het inrichtingsplan voor de wijk was voorzien aan de overzijde van de weg.

2.       Zoals de Afdeling meermaals heeft overwogen, bijvoorbeeld in de uitspraak van 24 juni 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1464, gaat het in procedures zoals deze uitsluitend om de aanwijzing van een locatie voor een orac. Wanneer de beroepsgronden daartoe aanleiding geven, beoordeelt de Afdeling of het betrokken bestuursorgaan de gevolgen van de aanwijzing voor de omgeving aanvaardbaar heeft kunnen achten. Die beoordeling kan ook betrekking hebben op nadelen die inherent zijn aan het gekozen inzamelsysteem, zoals geluid- en geuremissie van het gebruik van een orac, toename van verkeer van en naar een orac en (verkeers)hinder tijdens het legen van een orac. Deze gevolgen zijn niet volledig te voorkomen en hoeven onder normale omstandigheden niet aan een aanwijzing van een locatie voor de plaatsing van een orac in de weg te staan. Daarbij is van belang dat geluid- en geurhinder door de constructie van orac’s en door het regelmatig legen en schoonmaken ervan zoveel mogelijk wordt voorkomen, dat de verkeersaantrekkende werking van een orac in het algemeen beperkt is en dat het legen van een orac maar van korte duur is. De Afdeling beoordeelt daarom enkel of locatiespecifieke of andere bijzondere omstandigheden maken dat het college in die gevolgen reden had moeten zien om de locatie niet aan te wijzen voor de plaatsing van een orac.

3.       Wat [appellant] naar voren heeft gebracht, heeft de Afdeling niet overtuigd dat er zulke locatiespecifieke of andere bijzondere omstandigheden zijn. Over de geluidoverlast heeft het college nog nader toegelicht dat de trommel van de orac met rubber wordt uitgerust, om het geluid van metaal op metaal te dempen. Over eventuele geurhinder heeft het college toegelicht dat de te plaatsen orac met een trommelsysteem werkt, ongeveer driemaal per week wordt geleegd en  zo spoedig mogelijk na een melding van geuroverlast wordt schoongemaakt. Verder heeft het college aangegeven dat doorgaans ook zo spoedig mogelijk na een melding bij de gemeente van zwerfvuil of afval dat buiten een orac is geplaatst, dit door de gemeente wordt verwijderd. Voorts heeft het college toegelicht dat het handhavend optreedt tegen afval dat op een onjuiste wijze wordt aangeboden, en dat daartoe ook controles worden verricht. In het door [appellant] aangevoerde ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid tot zijn keuze voor deze locatie heeft kunnen komen.

Over de alternatieve locatie heeft het college op de zitting inzichtelijk gemaakt waarom deze niet geschikt is voor plaatsing van een orac. Op die locatie liggen leidingen in de grond die niet verplaatst kunnen worden. Ook is enige werkruimte nodig naast de leidingen, zodat het ondergrondse gedeelte van de de orac niet strak langs de leidingen kan worden geplaatst. Verder zou de orac te ver van de stoeprand komen te staan, wat het legen bemoeilijkt. Bij het inrichtingsplan voor de wijk De Velden is de positie van de leidingen afgestemd op de beoogde locaties van de orac’s, aldus het college. [appellant] heeft verwezen naar een concept van het inrichtingsplan. in het definitieve inrichtingsplan is de locatie voor de orac gewijzigd in de huidige locatie. [appellant] heeft dit niet bestreden. Het college heeft zich daarom in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het aangedragen alternatief niet zodanig geschikter is, dat het college dat had moeten verkiezen boven de aangewezen locatie.

4.       Het voorgaande leidt de Afdeling tot de slotsom dat er geen omstandigheden zijn aangevoerd op grond waarvan het college de locatie niet had kunnen aanwijzen.

5.       Het beroep is ongegrond.

6.       Het college hoeft geen proceskosten te betalen.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. P.H.A. Knol, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W.S. van Helvoort, griffier.

w.g. Knol
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Van Helvoort

griffier

Uitgesproken in het openbaar op 13 oktober 2021

361.