Uitspraak 200103414/1


Volledige tekst

200103414/1.
Datum uitspraak: 5 maart 2003

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Maastricht van 31 mei 2001 in het geding tussen:

appellant

en

de Staatssecretaris van Justitie.

1. Procesverloop

Bij besluit van 12 november 1999 heeft de Staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris) een aanvraag van appellant om verlening van het Nederlanderschap afgewezen.

Bij besluit van 7 september 2000 heeft de staatssecretaris het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.

Bij uitspraak van 31 mei 2001, verzonden op dezelfde dag, heeft de arrondissementsrechtbank te Maastricht (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 9 juli 2001, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 19 september 2001. Deze brieven zijn aangehecht.

Bij brief van 25 oktober 2001 heeft de staatssecretaris een memorie van antwoord ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 februari 2003, waar partijen niet zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Niet in geschil is dat de staatssecretaris zich mag vergewissen van de identiteit van de vreemdeling die om naturalisatie verzoekt. Appellant kan ter vaststelling van zijn identiteit geen geverifieerde en gelegaliseerde geboorteakte overleggen.

2.2. Appellant betoogt, onder verwijzing naar een uitspraak van de president van de rechtbank te ’s-Gravenhage, zittingsplaats
’s-Hertogenbosch, d.d. 14 juni 2000 (gepubliceerd in JV 2000/249) dat de rechtbank heeft miskend dat de staatssecretaris ten onrechte geen navraag heeft gedaan bij de Minister van Buitenlandse Zaken of, zoals de Afdeling begrijpt, verificatie en legalisatie van de geboorteakte in het geheel niet mogelijk zal blijken te zijn.

2.3. Dit betoog slaagt niet. Nu appellant bezwaar heeft gemaakt tegen de weigering om de desbetreffende akte te legaliseren, kan de staatssecretaris zich eerst indien de Minister van Buitenlandse Zaken er in bezwaar bij blijft dat de overgelegde documenten niet kunnen worden gelegaliseerd gesteld zien voor de vraag of sprake is van bewijsnood, als de aanvrager stelt. Indien daarvan naar het oordeel van de staatssecretaris sprake is, dient hij de belangen van de verzoeker bij naturalisatie af te wegen tegen het algemeen belang dat ermee is gediend dat daartoe niet wordt overgegaan.

Nu het bij de rechtbank bestreden besluit op aandringen bij schrijven van 28 augustus 2000 van appellant is genomen op een moment, waarop nog niet was beslist op het bezwaar tegen de weigering om tot legalisatie van de akte over te gaan, was de staatssecretaris niet gehouden om bij de Minister van Buitenlandse Zaken nader onderzoek te doen naar de oorzaak van de eventuele onmogelijkheid de geboorteakte van appellant inhoudelijk te verifiëren en te legaliseren. De rechtbank heeft het beroep van appellant terecht ongegrond verklaard.

2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient, met verbetering van de gronden waarop die rust, te worden bevestigd.

2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Voorzitter, en mr. B. van Wagtendonk en mr. M. Vlasblom, Leden, in tegenwoordigheid van mr. A.U. Kallan, ambtenaar van Staat.

w.g. Loeb w.g. Kallan
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 5 maart 2003

15-345.