Uitspraak 202003093/1/R4


Volledige tekst

202003093/1/R4.
Datum uitspraak: 6 oktober 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant A], [appellant B], [appellant C], [appellant D] en de Stichting Ruimte (hierna: [appellant A] en anderen), allen wonend dan wel gevestigd te Roermond,

appellanten,

en

het college van burgemeester en wethouders van Roermond,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 7 april 2020 heeft het college opnieuw aan [vergunninghouder], initiatiefneemster van [bedrijf], een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een rijhal met paardenstalling en bijbehorende voorzieningen op het adres [locatie] te Roermond.

Tegen dit besluit hebben [appellant A] en anderen beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

[vergunninghouder] heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[appellant A] en anderen hebben een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 september 2021, waaraan [appellant A], [appellant B] en [appellant C], en het college, vertegenwoordigd door mr. J. Schrijnemaekers-Spätjens, door middel van een videoverbinding hebben deelgenomen. Voorts is [vergunninghouder], bijgestaan door [gemachtigde], door middel van een videoverbinding gehoord.

Overwegingen

1.       [bedrijf] heeft een omgevingsvergunning aangevraagd voor het realiseren van een rijhal met paardenstalling en bijbehorende voorzieningen. Bij besluit van 12 december 2017 heeft het college de gevraagde vergunning verleend. [appellant A] en anderen hebben tegen dat besluit bezwaar gemaakt. Het college heeft ingestemd met hun verzoek om met toepassing van artikel 7:1a van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) rechtstreeks beroep in te stellen bij de bestuursrechter. De rechtbank heeft op 4 oktober 2018 uitspraak gedaan op het beroep van [appellant A] en anderen. Bij uitspraak van 31 juli 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2623, heeft de Afdeling het door [appellant A] en anderen daartegen ingestelde hoger beroep gegrond verklaard, de rechtbankuitspraak gedeeltelijk vernietigd en het besluit van 12 december 2017 vernietigd. Verder heeft de Afdeling met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Awb bepaald dat tegen het te nemen nieuwe besluit slechts bij de Afdeling beroep kan worden ingesteld.

Bij het besluit van 7 april 2020 heeft het college opnieuw omgevingsvergunning verleend voor de rijhal met paardenstalling en bijbehorende voorzieningen. In het besluit staat dat daartegen beroep kan worden ingesteld bij de Afdeling.

[appellant A] en anderen kunnen zich niet verenigen met de omgevingsvergunning. Daarnaast stellen zij dat, anders dan in het besluit staat, daartegen bezwaar bij het college openstaat in plaats van beroep bij de Afdeling. Zij hebben daarom ook bezwaar gemaakt tegen de omgevingsvergunning.

2.       De Afdeling zal eerst ambtshalve onderzoeken of het beroep ontvankelijk is.

2.1.    Artikel 8:1 van de Awb luidt: "Een belanghebbende kan tegen een besluit beroep instellen bij de bestuursrechter."

Artikel 7:1, eerste lid luidt: "Degene aan wie het recht is toegekend beroep bij een bestuursrechter in te stellen, dient alvorens beroep in te stellen bezwaar te maken, tenzij […]".

Artikel 7:1a, eerste lid, luidt: "In het bezwaarschrift kan de indiener het bestuursorgaan verzoeken in te stemmen met rechtstreeks beroep bij de bestuursrechter, zulks in afwijking van artikel 7:1."

Artikel 8:113, tweede lid, luidt: "Indien de uitspraak van de hogerberoepsrechter ertoe strekt dat het bestuursorgaan een nieuw besluit neemt, kan de uitspraak tevens inhouden dat beroep tegen dat besluit slechts kan worden ingesteld bij de hogerberoepsrechter."

2.2.    Het besluit van 7 april 2020 is een besluit op de aanvraag van [bedrijf] om een omgevingsvergunning. Op de aanvraag is de reguliere voorbereidingsprocedure als bedoeld in paragraaf 3.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing. Dat betekent dat [appellant A] en anderen op grond van artikel 7:1, eerste lid, van de Awb, bezwaar tegen het besluit van 7 april 2020 dienen te maken alvorens zij beroep kunnen instellen bij de bestuursrechter.

Tegen het besluit van 7 april 2020 staat dus geen beroep bij de Afdeling open. Dat in de uitspraak van 31 juli 2019 een zogenoemde judiciële lus is toegepast, doet hieraan niet af. Artikel 8:113, tweede lid, van de Awb strekt ertoe dat de hogerberoepsrechter kan bepalen dat de fase van beroep bij de rechtbank kan worden overgeslagen, niet de bezwaarfase. Rechtstreeks beroep bij de hogerberoepsrechter staat slechts open als in het bezwaarschrift tegen het nieuwe besluit een verzoek als bedoeld in artikel 7:1a van de Awb wordt ingediend, en het bestuursorgaan daarmee instemt (vergelijk onder meer de uitspraak van de Afdeling van 18 december 2019, ECLI:NL:RVS:2019:4213, onder 11). In het bezwaarschrift tegen het besluit van 7 april 2020 hebben [appellant A] en anderen niet zo’n verzoek gedaan.

3.       Het beroep is niet-ontvankelijk.

4.       Ter voorlichting van partijen merkt de Afdeling op dat het college alsnog een besluit op het bezwaar van [appellant A] en anderen dient te nemen. De uitspraak van 31 juli 2019 moet aldus worden begrepen dat tegen dat besluit op bezwaar slechts bij de Afdeling beroep kan worden ingesteld.

5.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

6.       Redelijke toepassing van artikel 8:74, tweede lid, van de Awb brengt met zich dat de griffier van de Raad van State aan [appellant A] en anderen het door hen betaalde griffierecht voor het beroep terugbetaalt.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart het beroep niet-ontvankelijk;

II.       bepaalt dat de griffier van de Raad van State aan [appellant A] en anderen het door hen betaalde griffierecht ten bedrage van € 178,00 voor de behandeling van het beroep terugbetaalt, met dien verstande dat bij betaling aan één van hen aan de betalingsverplichting is voldaan.

Aldus vastgesteld door mr. A. ten Veen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.V. Veldwijk, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 6 oktober 2021