Uitspraak 202004638/1/A3


Volledige tekst

202004638/1/A3.
Datum uitspraak: 22 september 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante], gevestigd te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 21 juli 2020 in zaak nr. 19/5211 in het geding tussen:

de maatschap

en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.

Procesverloop

Bij besluit van 31 oktober 2018 heeft de minister het verzoek van de maatschap om haar gegevens niet door te geven aan de Brancheorganisatie Akkerbouw afgewezen.

Bij besluit van 5 september 2019 heeft de minister het door de maatschap daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 21 juli 2020 heeft de rechtbank het door de maatschap daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft de maatschap hoger beroep ingesteld.

De minister heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 maart 2021, waar de maatschap, vertegenwoordigd door [maat 1] en [maat 2], en de minister, vertegenwoordigd door mr. W.L.C. Rijk, werkzaam voor de Rijksdienst Ondernemend Nederland, zijn verschenen.

De Afdeling heeft het onderzoek in de zaak heropend. Partijen hebben toestemming verleend voor het achterwege laten van een nadere zitting. Vervolgens heeft de Afdeling het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Inleiding

1.       Het relevante wettelijke kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van de uitspraak.

2.       De minister heeft de maatschap gemeld dat haar naam, adresgegevens en zogenoemde KvK-nummer zullen worden doorgegeven aan de Brancheorganisatie Akkerbouw en dat de maatschap daartegen bezwaar kan maken op grond van de Algemene Verordening Gegevensverwerking (EU) 2016/679 (hierna: de AVG). De minister wil deze gegevens van de maatschap aan de Brancheorganisatie Akkerbouw verschaffen zodat die uitvoering kan geven aan het zogenoemde Gezamenlijk programma Onderzoek en Innovatie (hierna: het Gezamenlijk programma). De maatschap heeft vervolgens verzocht om haar gegevens niet door te geven. Zij vindt dat het doorgeven van haar gegevens in strijd is met de AVG, omdat zij daarvoor geen toestemming heeft gegeven.

3.       In deze zaak is in geschil of de minister deze gegevens over de maatschap aan de Brancheorganisatie Akkerbouw mag doorgeven.

Achtergrond

4.       De minister van Economische Zaken heeft het verrichten van onderzoeken ter uitvoering van het Gezamenlijk programma op verzoek van de Brancheorganisatie Akkerbouw verbindend verklaard. De bevoegdheid van de minister om dit te doen, is gebaseerd op de Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad (hierna: de Verordening).

Het Gezamenlijk programma voorziet in onderzoek, innovatie en kennisverspreiding over gewasoverschrijdende onderwerpen. Onderdeel van het Gezamenlijk programma zijn de Regeling financiële bijdrage en de Regeling registratie en gegevensverstrekking 2016-2020. Deze regelingen houden een verplichting in tot een financiële bijdrage en de daarvoor noodzakelijke verplichting tot registratie en gegevensverstrekking. De financiële bijdragen zijn nodig om het onderzoek te kunnen bekostigen. De minister van Economische Zaken heeft, gebruikmakend van het bepaalde in artikel 165 van de Verordening, besloten dat deze regelingen ook van toepassing zijn op bedrijven die niet zijn aangesloten bij de Brancheorganisatie Akkerbouw.

De maatschap heeft een akkerbouwbedrijf. Zij valt daarom, ondanks dat zij geen lid is van de Brancheorganisatie Akkerbouw of de daaronder vallende brancheorganisaties, onder de Regeling financiële bijdrage en de Regeling registratie en gegevensverstrekking.

5.       De maatschap is op grond van artikel 24, tweede lid, van de Landbouwwet verplicht om landbouwkundige en technische gegevens over haar bedrijf jaarlijks te melden aan de minister. De minister heeft deze gegevens nodig voor de landbouwtelling. De maatschap heeft deze gegevens in de zogenoemde Gecombineerde opgave 2018 verstrekt aan de minister. In die Gecombineerde opgave heeft zij de vraag "Wilt u één of meer brancheorganisaties machtigen om gegevens van u te ontvangen?" met "Nee, ik geef geen machtiging" beantwoord.

Besluiten

6.       De minister heeft zich op het standpunt gesteld dat hij de zogenoemde areaalgegevens niet zonder toestemming van de maatschap mag verstrekken aan de Brancheorganisatie Akkerbouw, maar dat hij dit wel mag voor de naam, adresgegevens en het KvK-nummer. De reden daarvoor is volgens de minister dat de Brancheorganisatie Akkerbouw in staat moet zijn de algemeen verbindend verklaarde regelingen uit te voeren. Zonder deze gegevens kan de Brancheorganisatie Akkerbouw niet alle akkerbouwers wijzen op hun registratieplicht en hun niet de verplichte financiële bijdrage opleggen en van hen innen. Daartegenover staat volgens de minister dat de maatschap kan profiteren van de uitkomsten van de onderzoeken. De minister vindt daarom dat de verstrekking van het KvK-nummer en de naam- en adresgegevens verenigbaar is met de doeleinden van de verwerking van deze gegevens voor de Gecombineerde Opgave.

De minister heeft ter zitting in hoger beroep bevestigd dat de gegevens van de maatschap in afwachting van deze procedure nog niet zijn doorgegeven aan de Brancheorganisatie Akkerbouw.

Aangevallen uitspraak

7.       De rechtbank heeft geen reden gezien de Regeling registratie en gegevensverstrekking onverbindend te verklaren.

Over de overschrijding van de beslistermijn heeft de rechtbank overwogen dat de maatschap geen rechtsmiddelen daartegen heeft aangewend, terwijl zij dat wel had kunnen doen.

De stelling van de maatschap dat zij verplicht wordt om lid te worden van de Brancheorganisatie Akkerbouw mist volgens de rechtbank feitelijke grondslag. De Regeling financiële bijdrage voorziet in een verplichting om financieel bij te dragen aan het Gezamenlijk programma en is geen contributie voor een lidmaatschap.

De rechtbank volgt de minister in zijn standpunt dat het doorgeven van de gegevens van de maatschap noodzakelijk is voor de vervulling van een taak van algemeen belang of van een taak in het kader van de uitoefening van het openbaar gezag dat aan de verwerkingsverantwoordelijke is opgedragen. De Brancheorganisatie Akkerbouw heeft de gegevens nodig voor de uitvoering van de regelingen. Dit is weliswaar een ander doel dan het doel waarvoor de minister de gegevens heeft verkregen, maar deze doelen zijn naar het oordeel van de rechtbank verenigbaar.

Hoger beroep: gronden en beoordeling door de Afdeling

Ambtshalve oordeel

8.       De rechtbank is er terecht van uitgegaan dat in dit geval de beslissing van de minister van 31 oktober 2018, strekkende tot afwijzing van het verzoek van de maatschap om niet zonder haar toestemming persoonsgegevens aan een derde door te geven, een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht is, waartegen, na bezwaar, beroep bij de bestuursrechter openstaat. Deze beslissing van de minister heeft immers tot gevolg dat de maatschap het volgens haar in strijd met de AVG doorgeven van haar gegevens aan een derde moet dulden. Deze beslissing kan in dit geval naar het oordeel van de Afdeling op één lijn worden gesteld met een schriftelijke beslissing genomen door een bestuursorgaan als bedoeld in artikel 34 van de Uitvoeringswet AVG, waartegen ook beroep bij de bestuursrechter openstaat. De Afdeling acht dit namelijk in het belang van een concentratie van rechtsbescherming en ook in het belang van een effectieve en doeltreffende rechtsbescherming.

Toestemming

9.       De maatschap is het niet eens met de uitspraak. De rechtbank heeft haar standpunt niet juist of volledig begrepen. Dat standpunt houdt in dat zij vindt dat de minister haar gegevens niet mag delen met de Brancheorganisatie Akkerbouw omdat zij geen toestemming daarvoor heeft afgegeven. Ook vindt zij dat het onderscheid tussen gegevens die wel en gegevens die niet kunnen worden doorgegeven niet duidelijk is.

9.1.    De veronderstelling van de maatschap dat persoonsgegevens nooit kunnen worden verwerkt als daar geen toestemming voor is verleend, is niet in overeenstemming met de AVG. In artikel 6 van de AVG zijn namelijk voor het verwerken van persoonsgegevens ook andere grondslagen dan het verwerken van persoonsgegevens met toestemming van de betrokkene opgenomen. Die andere verwerkingsgrondslagen kunnen ook als toestemming is geweigerd ten grondslag worden gelegd aan de verwerking. In dit geval wil de minister op grond van zo’n andere grondslag de gegevens verwerken, namelijk de grondslag genoemd onder e. Voor het rechtmatig gebruik van deze grondslag is het niet vereist dat er toestemming is verleend door de maatschap.

De minister heeft een onderscheid gemaakt tussen zogenoemde areaalgegevens en gegevens over de naam, het adres en het KvK-nummer van de maatschap. De areaalgegevens kunnen volgens de minister niet op een andere grondslag worden verwerkt dan met toestemming van de betrokkene. Wegens het ontbreken van toestemming daarvoor door de maatschap, worden deze gegevens niet doorgegeven aan de Brancheorganisatie Akkerbouw. Voor de verstrekking van de naam, het adres en het KvK-nummer aan de Brancheorganisatie Akkerbouw bestaat volgens de minister wel een andere verwerkingsgrondslag omdat de Brancheorganisatie Akkerbouw die gegevens nodig heeft om contact te maken met de maatschap in het kader van de uitvoering van het Gezamenlijk programma.

Naar het oordeel van de Afdeling heeft de minister dit onderscheid in zijn besluit van 31 oktober 2018 voldoende verduidelijkt.

Kan in deze procedure tegen de regelingen worden opgekomen?

10.     De maatschap voert verder aan dat er met de door haar naar aanleiding van de internetconsultatie ingebrachte zienswijze over de Regeling financiële bijdrage en de Regeling registratie en gegevensverstrekking 2016-2020 niets is gedaan.

10.1.  Naar het oordeel van de Afdeling kan in deze procedure geen oordeel worden gegeven over de eventuele gebreken in de procedure van de algemeen verbindend verklaring van de regelingen door de minister van Economische Zaken en dus ook niet of de regelingen zelf onverbindend moeten worden verklaard of in deze procedure buiten toepassing moeten worden gelaten.

De maatschap kan eventueel na een verzoek om vrijstelling van de bepalingen uit de Regeling registratie en gegevensverstrekking 2016-2020 bij de brancheorganisaties die bij de Brancheorganisatie Akkerbouw zijn aangesloten, of na het weigeren van de betaling in een procedure tegen de Brancheorganisatie Akkerbouw bij de burgerlijke rechter de toepasselijkheid van de regelingen aanvechten.

Overschrijding van de beslistermijn

11.     De maatschap vindt dat de rechtbank ten onrechte geen consequenties heeft verbonden aan de overschrijding van de beslistermijn in bezwaar.

11.1.  Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, had de maatschap rechtsmiddelen kunnen aanwenden toen de minister ook na de verlengingen de beslistermijn overschreed. Zo had zij beroep kunnen instellen bij de rechtbank tegen het uitblijven van een besluit op bezwaar. Dat heeft de maatschap niet gedaan. Onder die omstandigheden behoefde de rechtbank geen consequenties te verbinden aan het overschrijden van de termijn.

Is de maatschap verplicht lid van de Brancheorganisatie Akkerbouw?

12.     Volgens de maatschap heeft de rechtbank niet onderkend dat het verstrekken van haar gegevens tot gevolg heeft dat zij verplicht lid wordt van de Brancheorganisatie Akkerbouw.

12.1.  Naar het oordeel van de Afdeling heeft de rechtbank terecht overwogen dat de maatschap niet verplicht lid wordt van de Brancheorganisatie Akkerbouw. Dat zij gegevens moet leveren en een financiële bijdrage moet betalen is het gevolg van de algemeen verbindendverklaring van de regelingen voor alle akkerbouwbedrijven. Dat de Brancheorganisatie Akkerbouw een vereniging is, maakt niet dat de financiële bijdrage als lidmaatschapsgeld moet worden aangemerkt. Haar betoog over de strijdigheid van een verplicht lidmaatschap van een vereniging, hoeft daarom verder niet te worden besproken en slaagt niet.

De rechtmatigheid van de verwerking

13.     De maatschap betwist dat zij profijt heeft van de onderzoeken van de Brancheorganisatie Akkerbouw. Het verstrekken van haar gegevens aan deze Brancheorganisatie is bovendien geen taak van algemeen belang die noodzakelijk is voor de uitvoering van een publieke taak van de minister. Het doorgeven van haar gegevens is dus volgens haar niet toegestaan. Met het verstrekken van deze gegevens aan een derde wordt het recht op privacy van de vennoten geschonden, ook omdat het vestigingsadres van de maatschap tevens hun woonadres is. Ook vindt de maatschap dat zij wel voldoende heeft gemotiveerd wat haar belangen zijn bij het niet doorgeven van haar gegevens en waarom die zwaarder zouden moeten wegen dan de belangen van de minister.

- De oorspronkelijke verwerking

13.1.  De Afdeling stelt vast dat de minister de landbouwkundige en technische gegevens van de maatschap heeft verkregen ter uitvoering van een taak van algemeen belang als bedoeld in artikel 6, eerste lid, aanhef en onder e, van de AVG. Die taak is vastgelegd in de Landbouwwet. Op grond van artikel 24 van die wet kan de minister aan degenen die in de landbouw hun hoofdbestaan vinden beschrijvingsbiljetten uitreiken of zenden bestemd tot het doen van opgave van de landbouwkundige en technische gegevens van hun ondernemingen. Degene aan wie een beschrijvingsbiljet is uitgereikt of gezonden, zoals in dit geval aan de maatschap, is verplicht deze opgave te doen, zoals de maatschap ook heeft gedaan. Het doel van het verzamelen van deze landbouwkundige en technische gegevens is de landbouwtelling. De landbouwtelling geeft een beschrijving van de structuur van de Nederlandse agrarische sector (gegevens over bedrijven, veestapel, gewassen en speciale onderwerpen) ten behoeve van (statistisch) onderzoek en het ontwikkelen van beleid.

Van de voor de landbouwtelling verkregen landbouwkundige en technische gegevens wil de minister alleen de naam, het adres en het zogenoemde KvK-nummer van de maatschap doorgeven aan de Brancheorganisatie Akkerbouw. Deze gegevens heeft de minister in haar contact met het bedrijf met het oog op het doel van de landbouwtelling verkregen.

- De verdere verwerking

13.2.  Persoonsgegevens kunnen verder worden verwerkt voor hetzelfde doel of een ander doel. De verdere verwerking van de persoonsgegevens voor een ander doel moet voldoen artikel 6, vierde lid, van de AVG. Dit artikellid moet, zoals de Afdeling eerder heeft geoordeeld (zie de uitspraak van 30 september 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2316), strikt worden uitgelegd omdat het een uitzondering formuleert op het zogenoemde doelbindingsbeginsel van artikel 5, eerste lid, aanhef en onder b, van de AVG. In artikel 6, vierde lid, van de AVG staat dat de verdere verwerking voor een ander doel alleen rechtmatig is als de betrokkene daarvoor toestemming heeft gegeven, als de verdere verwerking berust op een Unierechtelijke of lidstaatrechtelijke bepaling of als het doel van die verdere verwerking verenigbaar is met het doel van de eerste verwerking. Om te beoordelen of de doelen verenigbaar zijn, is in het vierde lid een niet limitatief bedoeld aantal criteria genoemd waarmee rekening moet worden gehouden. Naar het oordeel van de Afdeling moet daarbij ook worden bezien of het nieuwe doel voldoende verband houdt met de grondslag van de oorspronkelijke verwerking. Steun voor dit oordeel biedt overweging 50 van de preambule bij de AVG. Daarin staat dat de verwerking van persoonsgegevens voor andere doeleinden dan die waarvoor de persoonsgegevens aanvankelijk zijn verzameld, enkel mag worden toegestaan indien de verwerking verenigbaar is met de doeleinden waarvoor de persoonsgegevens aanvankelijk zijn verzameld. In dat geval is er geen andere afzonderlijke rechtsgrond vereist dan die op grond waarvan de verzameling van persoonsgegevens werd toegestaan. Om na te gaan of een doel van verdere verwerking verenigbaar is met het doel waarvoor de persoonsgegevens aanvankelijk zijn verzameld, moet de verwerkingsverantwoordelijke, nadat hij aan alle voorschriften inzake rechtmatigheid van de oorspronkelijke verwerking heeft voldaan, onder meer rekening houden met een eventuele koppeling tussen die doeleinden en de doeleinden van de voorgenomen verdere verwerking, het kader waarin de gegevens zijn verzameld en de redelijke verwachtingen van de betrokkenen op basis van hun verhouding met de verwerkingsverantwoordelijke betreffende het verdere gebruik ervan. Voorts wordt in artikel 6, vierde lid, onder a, van de AVG de relevantie van het verband tussen de doeleinden waarvoor de gegevens zijn verwerkt en de doeleinden van de verdere verwerking benadrukt.

- Wat is het doel van de verdere verwerking in dit geval?

13.3.  Het doel van het doorgeven van de gegevens van de maatschap is om het voor de Brancheorganisatie Akkerbouw makkelijker te maken het bedrijf te registreren en om de financiële bijdrage die gebruikt wordt voor de bekostiging van haar onderzoeken in het kader van het Gezamenlijk Programma van akkerbouwers te innen. Niet in geschil is dat dit een ander doel is dan het doel waarvoor de minister deze gegevens oorspronkelijk heeft verkregen en verwerkt.

- Is de verdere verwerking rechtmatig?

13.4.  De minister heeft vastgesteld dat geen toestemming is gegeven voor de verdere verwerking en dat de verdere verwerking niet berust op een Unierechtelijke of lidstaatrechtelijke bepaling als genoemd in de aanhef van artikel 6, vierde lid, van de AVG. De minister heeft daarom terecht beoordeeld of het doel van de verdere verwerking verenigbaar is met het doel van de verwerking waarvoor de persoonsgegevens zijn verzameld. Hij heeft daarbij rekening gehouden met de in artikel 6, vierde lid, onder a tot en met e, van de AVG genoemde aspecten en zich op het standpunt gesteld dat de verdere verwerking in dit geval daaraan voldoet. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de minister zich ten onrechte op dit standpunt gesteld. Daarvoor acht de Afdeling het volgende van belang.

De Brancheorganisatie Akkerbouw is een privaatrechtelijke vereniging en treedt op als belangenvertegenwoordiger voor de akkerbouwketens. Niet is gebleken dat aan de Brancheorganisatie Akkerbouw een (deel van een) taak van algemeen belang in het kader van de landbouw is toebedeeld. Voor zover dat wel het geval zou zijn, heeft de minister niet inzichtelijk gemaakt dat hij een bepaalde mate van verantwoordelijkheid draagt voor de manier waarop de Brancheorganisatie Akkerbouw haar werkzaamheden uitvoert en ook niet of en op welke wijze hij daarop toezicht houdt. Dat de minister van Economische Zaken zich op het standpunt heeft gesteld dat de uit hoofde van het Gezamenlijk programma uit te voeren onderzoeken van algemeen economisch belang zijn, maakt dat niet anders. Opgemerkt dient hierbij te worden dat de verdere verwerking als doeleinde heeft het vereenvoudigen van de registratie en van het innen van de financiële bijdrage in het kader van het Gezamenlijk Programma en dat dit doeleinde niet in het verlengde ligt van het doeleinde waarvoor de gegevens verzameld zijn, te weten de landbouwtelling van artikel 24, tweede lid van de Landbouwwet. Al met al is niet vast komen te staan dat er voldoende verband in de zin van artikel 6, vierde lid, onder a, van de AVG bestaat tussen het doeleinde waarvoor de gegevens zijn verzameld en het doeleinde van de voorgenomen verdere verwerking. In de algemeen verbindendverklaring van de Regelingen is voorts slechts bepaald dat het de Brancheorganisatie Akkerbouw is toegestaan om ook niet-leden te registreren en te verplichten een financiële bijdrage te doen. Daarin is niet opgenomen hoe de voor registratie en inning benodigde gegevens kunnen worden verkregen. Tegen deze achtergrond kan niet gesteld worden dat de verdere verwerking past binnen het kader, waarvoor de gegevens zijn verzameld, zoals bedoeld in artikel 6, vierde lid, onder b, van de AVG. Hieruit volgt dat de minister niet inzichtelijk heeft gemaakt dat het doel van de verdere verwerking ligt in het verlengde van het doel voor de oorspronkelijke verwerking van de gegevens die de minister heeft verzameld op grond van zijn algemene taak voortvloeiende uit de Landbouwwet. Het verband tussen beide doeleinden is niet aannemelijk gemaakt. Gezien dit gebrek verzet, in het licht van artikel 6, vierde lid, onder d, van de AVG, het belang van de maatschap zich tegen de verstrekking van de gegevens aan de Brancheorganisatie Akkerbouw. Omdat het doorgeven van de gegevens van de maatschap aan de Brancheorganisatie Akkerbouw niet als een met het aanvankelijke doeleinde verenigbare rechtmatige verwerking kan worden beschouwd, is deze verwerking door de minister niet rechtmatig.

De rechtbank heeft dit niet onderkend.

Conclusie

14.     Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 5 september 2019 van de minister alsnog gegrond verklaren. Dat besluit komt wegens strijd met artikel 6, eerste lid, aanhef en onder e, van de AVG gelezen in samenhang met artikel 6, vierde lid, van de AVG voor vernietiging in aanmerking. De Afdeling zal op na te melden wijze in de zaak voorzien. Het primaire besluit van 31 oktober 2018 zal worden herroepen. De Afdeling zal bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.

Deze uitspraak heeft geen gevolgen voor verplichtingen die voor de maatschap voortvloeien uit de verbindendverklaring van het Gezamenlijk programma en de Regeling financiële bijdrage en de Regeling registratie en gegevensverstrekking 2016-2020 door de minister van Economische Zaken bij besluit van 29 april 2016 (Stcrt 2016, 23394).

15.     De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart het hoger beroep gegrond;

II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 21 juli 2020 in zaak nr. 19/5211;

III.      verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;

IV.      vernietigt het besluit van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 5 september 2019, kenmerk 494-30566;

V.       herroept het besluit van 31 oktober 2018, kenmerk AVG2018_031;

VI.      bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;

VII.     gelast dat de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit aan [appellante] het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 877,00 (zegge: achthonderdzevenenzeventig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. J.W. van de Gronden en mr. E.J. Daalder, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.C. van Tuyll van Serooskerken, griffier.

De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

w.g. Van Tuyll van Serooskerken
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 22 september 2021

290.

Verzonden: 22 september 2021

BIJLAGE

AVG

Artikel 6: rechtmatigheid van de verwerking

1. De verwerking is alleen rechtmatig indien en voor zover aan ten minste een van de onderstaande voorwaarden is voldaan:

a. […]

e. de verwerking is noodzakelijk voor de vervulling van een taak van algemeen belang of van een taak in het kader van de uitoefening van het openbaar gezag dat aan de verwerkingsverantwoordelijke is opgedragen;

f. […].

2.   De lidstaten kunnen specifiekere bepalingen handhaven of invoeren ter aanpassing van de manier waarop de regels van deze verordening met betrekking tot de verwerking met het oog op de naleving van lid 1, punten c) en e), worden toegepast; hiertoe kunnen zij een nadere omschrijving geven van specifieke voorschriften voor de verwerking en andere maatregelen om een rechtmatige en behoorlijke verwerking te waarborgen, ook voor andere specifieke verwerkingssituaties als bedoeld in hoofdstuk IX.

3. De rechtsgrond voor de in lid 1, punten c) en e), bedoelde verwerking moet worden vastgesteld bij:

a) Unierecht; of

b) lidstatelijk recht dat op de verwerkingsverantwoordelijke van toepassing is.

Het doel van de verwerking wordt in die rechtsgrond vastgesteld of is met betrekking tot de in lid 1, punt e), bedoelde verwerking noodzakelijk voor de vervulling van een taak van algemeen belang of voor de uitoefening van het openbaar gezag dat aan de verwerkingsverantwoordelijke is verleend. Die rechtsgrond kan specifieke bepalingen bevatten om de toepassing van de regels van deze verordening aan te passen, met inbegrip van de algemene voorwaarden inzake de rechtmatigheid van verwerking door de verwerkingsverantwoordelijke; de types verwerkte gegevens; de betrokkenen; de entiteiten waaraan en de doeleinden waarvoor de persoonsgegevens mogen worden verstrekt; de doelbinding; de opslagperioden; en de verwerkingsactiviteiten en -procedures, waaronder maatregelen om te zorgen voor een rechtmatige en behoorlijke verwerking, zoals die voor andere specifieke verwerkingssituaties als bedoeld in hoofdstuk IX. Het Unierecht of het lidstatelijke recht moet beantwoorden aan een doelstelling van algemeen belang en moet evenredig zijn met het nagestreefde gerechtvaardigde doel.

4. Wanneer de verwerking voor een ander doel dan dat waarvoor de persoonsgegevens zijn verzameld niet berust op toestemming van de betrokkene of op een Unierechtelijke bepaling of een lidstaatrechtelijke bepaling die in een democratische samenleving een noodzakelijke en evenredige maatregel vormt ter waarborging van de in artikel 23, lid 1, bedoelde doelstellingen houdt de verwerkingsverantwoordelijke bij de beoordeling van de vraag of de verwerking voor een ander doel verenigbaar is met het doel waarvoor de persoonsgegevens aanvankelijk zijn verzameld onder meer rekening met:

a) ieder verband tussen de doeleinden waarvoor de persoonsgegevens zijn verzameld, en de doeleinden van de voorgenomen verdere verwerking;

b) het kader waarin de persoonsgegevens zijn verzameld, met name wat de verhouding tussen de betrokkenen en de verwerkingsverantwoordelijke betreft;

c) de aard van de persoonsgegevens, met name of bijzondere categorieën van persoonsgegevens worden verwerkt, overeenkomstig artikel 9, en of persoonsgegevens over strafrechtelijke veroordelingen en strafbare feiten worden verwerkt, overeenkomstig artikel 10;

d) de mogelijke gevolgen van de voorgenomen verdere verwerking voor de betrokkenen;

e) het bestaan van passende waarborgen, waaronder eventueel versleuteling of pseudonimisering.

Uitvoeringswet AVG

Artikel 34

Een schriftelijke beslissing op een verzoek als bedoeld in de artikelen 15 tot en met 22 van de verordening wordt genomen binnen de in artikel 12, derde lid, van de verordening genoemde termijnen en geldt, voor zover deze is genomen door een bestuursorgaan, als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht.