Uitspraak 201904017/1/R2


Volledige tekst

201904017/1/R2.
Datum uitspraak: 22 september 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te [woonplaats],

en

de raad van de gemeente Boxmeer,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 28 maart 2019 heeft de raad het bestemmingsplan "Versterken 150 kV-net Haps-Boxmeer" (hierna: "Versterken 150 kV") vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

Bij besluit van 16 mei 2019 heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied 2018" vastgesteld.

Bij besluit van 30 april 2020 heeft de raad het bestemmingsplan "Veegplan Buitengebied 2018" (hierna: het Veegplan) vastgesteld.

[appellant] en de raad hebben nadere stukken ingediend. TenneT TSO B.V. heeft een schriftelijke uiteenzetting ingediend.

De Afdeling heeft de zaak, tezamen met de zaak nr. 201905826/1/R1, ECLI:NL:RVS:2021:2056, ter zitting behandeld op 12 juli 2021, waar [appellant], en de raad, vertegenwoordigd door mr. R.J.H. Pijpers en J.W.P. Lubberding, zijn verschenen. Voorts is TenneT, vertegenwoordigd door [gemachtigden], ter zitting als partij gehoord.

Overwegingen

1.       Het plan "Versterken 150 kV" voorziet in boven- en ondergrondse hoogspanningsleidingen tussen Haps en Boxmeer en in de uitbreiding van een hoogspanningsstation op het perceel Zandkant 1 te Boxmeer. Het plangebied van het plan "Buitengebied 2018" omvat onder meer de gronden waarop het plan "Versterken 150 kV" betrekking heeft. Het plangebied van het Veegplan is gelijk aan dat van het plan "Buitengebied 2018". De raad heeft in het Veegplan enkele fouten uit het plan "Buitengebied 2018" hersteld, waaronder de planregels voor de boven- en ondergrondse hoogspanningsleidingen. De plannen "Buitengebied 2018" en "Veegplan" zijn 6:19-besluiten ten opzichte van het plan "Versterken 150 kV". Dat betekent dat het beroep dat al liep tegen het oorspronkelijke plan, zich automatisch ook keert tegen de twee nieuwe plannen.

[appellant] pacht gronden in de omgeving van het hoogspanningsstation. Hij wenst verder op het perceel [locatie] te Boxmeer, waar een voormalig waterpompstation staat, een landgoedwoning te realiseren. Dit perceel ligt op ongeveer 350 m ten noorden van het hoogspanningsstation. Ten tijde van het nemen van de bestreden besluiten werd voor de landgoedwoning een aparte planprocedure doorlopen. De Afdeling toetst hieronder steeds eerst het Veegplan aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden en dan voor zover nodig de twee eerdere plannen.

2.       De relevante regelingen zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.

Ontvankelijkheid

3.       TenneT stelt dat [appellant] geen procesbelang heeft bij een behandeling van bij de bestreden besluiten, omdat hij zijn gronden heeft verkocht.

3.1.    Ter zitting heeft [appellant] toegelicht dat hij gronden in de omgeving van het hoogspanningsstation pacht. TenneT en de raad hebben dat niet bestreden. De Afdeling ziet daarom geen aanleiding voor het oordeel dat [appellant] geen procesbelang heeft bij een behandeling van zijn beroep.

Intrekking

4.       Ter zitting heeft [appellant] zijn beroepsgrond over radio- en tv-signalen ingetrokken.

Het beroep tegen het besluit van 30 april 2020

Locatie en omvang hoogspanningsstation

5.       [appellant] betoogt dat de uitbreiding van het hoogspanningsstation gevolgen heeft voor de ontwikkeling van een landgoed ter plaatse van het perceel aan de [locatie]. Ter zitting heeft [appellant] toegelicht dat vanuit de mogelijk te bouwen landgoedwoning daar uitzicht kan bestaan op het station. Volgens hem was een uitbreiding aan de andere zijde van het bestaande hoogspanningsstation, achter de wal en in de gemeente Sint Anthonis, of in zuidoostelijke richting naar de N272 mogelijk geweest. [appellant] stelt verder dat het niet nodig is om het 150 kV-net uit te breiden. Verder voert hij aan dat niet duidelijk is waarom niet is gekozen voor de locatie Haps of andere alternatieve locaties. Ook had volgens hem compacter kunnen worden gebouwd, zodat de schadelijke gevolgen van het hoogspanningsstation voor zijn perceel zo veel mogelijk werden beperkt.

[appellant] stelt verder dat uit de in de plantoelichting verbeelde varianten A, B, C en D lijkt te volgen dat het bestaande hoogspanningsstation veel groter is dan de geplande uitbreiding, terwijl het omgekeerde het geval is. De door hem verzochte verduidelijking op dit punt heeft de raad ten onrechte niet gegeven.

5.1.    De raad stelt dat als een nieuw station wordt opgericht op een andere locatie, er een ongewenste versnippering zou plaatsvinden. Verder meent hij dat een uitbreiding van het huidige station past in een goede ruimtelijke ordening. Dat niet is gekozen voor Haps of Venray komt volgens de raad doordat daar geen 380 kV station aanwezig is en er geen koppeling met het 380 kV-net gemaakt kan worden. Het versterken van deze koppeling is noodzakelijk voor het oplossen van het knelpunt in het hoogspanningsnet in Noord-Limburg. De raad stelt dat de voorziene oppervlakte en hoogte voor het hoogspanningsstation geen beperkende werking hebben op wat is toegestaan binnen de gronden met de natuurbestemming.

5.2.    De raad heeft op de zitting inzichtelijk gemaakt hoe de uitbreiding van het verdeelstation moet plaatsvinden. De wijze waarop het bestaande verdeelstation technisch is opgebouwd, dwingt ertoe dat de uitbreiding naar het noordoosten toe plaatsvindt. Verder heeft de raad toegelicht dat de gekozen kant van de uitbreiding relatief weinig gevolgen voor de landschapsstructuren heeft en dat het nieuwe deel van het station verder van de woningen in Sint Anthonis komt te liggen. [appellant] heeft dit niet onderbouwd bestreden. Verder is in de plantoelichting vermeld dat de uitbreiding van het station en de versterking van het elektriciteitsnet nodig is om de stroomvoorziening in Noord-Limburg te kunnen garanderen. [appellant]' enkele stelling dat dit niet zo is, acht de Afdeling onvoldoende om dit standpunt van de raad niet aannemelijk te achten. Verder heeft [appellant] niet bestreden dat in Haps en Venray geen 380 kV-station aanwezig is en dat daar dus geen versterking van de koppeling tussen het 380 kV- en het 150 kV-net mogelijk is. Verder hebben TenneT en de raad toegelicht dat om technische redenen de bebouwing op het perceel niet compacter kan. De manier waarop de bekabeling aankomt bij het station en weer vertrekt, vereist een bepaald ruimtebeslag. [appellant] heeft dat niet onderbouwd bestreden.

Gelet op de belangen van de stroomvoorziening in Noord-Limburg heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het noodzakelijk is om het hoogspanningsstation uit te breiden. Verder heeft de raad na afweging van de betrokken belangen in redelijkheid ervoor kunnen kiezen om de uitbreiding in de gekozen richting mogelijk te maken.

Over de suggestie op grond van de tekeningen in de plantoelichting van het plan "Versterken 150 kV" dat het bestaande hoogspanningsstation kleiner is, overweegt de Afdeling dat aan de plantoelichting geen bindende betekenis toekomt.

Dit betoog faalt.

Geluid

6.       [appellant] betoogt dat de raad onvoldoende heeft gemotiveerd waarom het transformatorstation niet in een gesloten gebouw wordt gerealiseerd. Volgens hem is verder niet duidelijk wat het installeren in een gesloten gebouw kan uitmaken voor de geluidbelasting. Hij betwist dat uit het akoestisch onderzoek zou blijken dat de toekomstige situatie voldoet aan de geluidgrenswaarden van de geldende vergunning en zonegrens. Verder stelt hij dat uit het akoestisch onderzoeksrapport niet blijkt dat ook rekening is gehouden met het waterpompstation, in de richting waarvan de uitbreiding zal plaatsvinden.

6.1.    De raad heeft gesteld dat met het uitbreiden van het hoogspanningsstation de situatie van de bestaande transformatoren en het aanwezige vermogen niet verandert. Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat in de toekomstige situatie voldaan wordt aan de geluidgrenswaarden van de geldende vergunning en de geldende zonegrens. De akoestische situatie blijft daarom neutraal. De raad stelt dat het waterpompstation geen geluidgevoelige bestemming is en dat het niet nodig is de geluideffecten van de voorgenomen ontwikkeling in beeld te brengen. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad zich terecht op dit standpunt gesteld. Ook heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat zolang voor het perceel [locatie] nog niet is voorzien in een landgoedwoning, er op dat perceel geen geluidgevoelig object staat.

Tracé voor leidingen

7.       [appellant] kan zich vervolgens niet verenigen met de bestemmingen "Leiding - Hoogspanningsverbinding 1" en "Leiding - Hoogspanningsverbinding 2" die op drie plekken zijn toegekend aan het perceel Q49 dat ten noordoosten van het hoogspanningsstation ligt. Volgens hem is het niet nodig om het perceel te doorsnijden met leidingen. Dat uitbreiding in een andere richting niet mogelijk is vanwege de zogeheten inlussing op de bovengrondse 150 kV-lijnverbinding, is volgens hem onjuist, omdat technisch gezien inlussing ook op een andere manier mogelijk is en de keuze voor de in het plan vastgelegde richting enkel is gebaseerd op financiële argumenten. [appellant] stelt dat de leidingen op een diepte van 5 m door middel van doorboring worden aangelegd. Volgens hem had dit ook aan de andere zijde van de Zandkant gekund, omdat zich daar landbouwgronden bevinden waar mogelijk ook al leidingen liggen. De leidingen zouden op deze plek kunnen worden bedekt met een aarden wal.

[appellant] betoogt verder dat wat betreft het inlussen en uitbreiden van het netwerk in de plantoelichting is vermeld dat voor de zogeheten variant A zal worden gekozen. In de plantoelichting is die variant A weergegeven met een kaartje waarop te zien is dat de leidingen het perceel Q49 niet doorsnijden. Het plan voorziet desondanks wel in een doorsnijding van het perceel. Het bestreden besluit mist daardoor een deugdelijke motivering. Verder betoogt [appellant] dat in de varianten B, C en D het perceel Q49 niet wordt doorsneden. Volgens [appellant] had de raad voor één van die varianten moeten kiezen.

7.1.    Aan het perceel Q49 is onder meer de bestemming "Leiding - Hoogspanningsverbinding 2" toegekend. Volgens de raad is het de bedoeling dat de drie ondergrondse leidingen door middel van een horizontale boring wordt aangelegd. Over de varianten in de plantoelichting van het plan "Versterken 150 kV" heeft de raad ter zitting toegelicht dat de tekeningen A tot en met D uit de tracéstudie kwamen. Die varianten moesten worden uitgewerkt. Deze uitwerking, waaronder de manieren van inlussing, is ook in de plantoelichting weergegeven. TenneT heeft ter zitting toegelicht waarom de kabels op drie plekken het perceel Q49 doorsnijden en niet via één route daarlangs. Zij heeft toegelicht dat de kabels om technische redenen niet op elkaar mogen liggen. Ook zijn de gekozen tracés voor de inlussing afgestemd op de meest efficiënte aansluiting binnen het hoogspanningsstation. Verder is toegelicht dat het tracé zo is gekozen omdat het aansluit bij de gangbare manier van inlussen. TenneT heeft daarbij toegelicht dat het uit het oogpunt van veiligheid nodig is om de aansluitingen en inlussingen zo veel mogelijk uniform aan te leggen. Als personeel van TenneT of door haar ingehuurde mensen ter plaatse komen voor bijvoorbeeld onderhoud, komt het de veiligheid ten goede als zij telkens eenzelfde soort en dus herkenbare situatie aantreffen. [appellant] heeft dit alles niet met enige onderbouwing bestreden. Gelet hierop ziet de Afdeling in het aangevoerde geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid voor de tracés van de ondergrondse leidingen zoals die in het plan zijn opgenomen heeft kunnen kiezen. Dit betoog faalt.

Aantasting natuur, licht en straling

8.       [appellant] betoogt dat het voorzien in gebouwen met een totale oppervlakte van 2.000 m2 en een goot- en bouwhoogte van respectievelijk 15 en 17,5 m in strijd is met de doeleinden van de bestemming "Natuur" die aan de naastgelegen percelen is toegekend. Hij vreest onder meer lichthinder. Ook de leidingen zullen de natuur aantasten door straling.

8.1.    Over de bouwmogelijkheden overweegt de Afdeling dat [appellant] met zijn stelling dat de bouwmogelijkheden strijd met de natuurbestemming opleveren niet inzichtelijk heeft gemaakt waarom dat zo zou zijn.

Over de verlichting overweegt de Afdeling dat de raad ter zitting heeft toegelicht dat de uitbreiding van het station met zich brengt dat ook de verlichting in enige mate zal toenemen. Die verlichting is vergelijkbaar met straatverlichting in de omgeving. [appellant] heeft dat niet gemotiveerd bestreden. In wat [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de toename van de verlichting een aantasting van ecologische waarden en kenmerken van de natuur in de omgeving met zich brengt.

Over de straling heeft de raad gesteld dat boven het perceel Q49 de magneetveldsterkte kleiner is dan 0,4 microTesla. In dit verband wijst de raad op een memo van Movares van 17 april 2018, waarin is vermeld dat het toenmalige ministerie van Volkshuisvesting Ruimtelijke Ordening en Milieu in 2005 heeft geadviseerd om bestemmingen waar kinderen langdurig worden blootgesteld aan een veldsterkte van meer dan gemiddeld 0,4 microTesla, te voorkomen. Volgens de memo zal bij de delen van het tracé waar gestuurde boring wordt toegepast, het magneetveld op een hoogte van 1 m boven het maaiveld beneden de 0,4 microTesla blijven. Volgens de raad zijn er dus geen negatieve gevolgen van straling ter plaatse te verwachten. In wat [appellant] heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op dat standpunt heeft kunnen stellen.  Dit betoog faalt.

Natuurbestemming

9.       [appellant] kan zich niet verenigen met het plan voor zover aan het perceel Q49 de bestemming "Natuur" is toegekend. Hij stelt dat aan een 50 m brede strook grond in het midden van dit perceel de bestemming "Agrarisch" had moeten worden toegekend, omdat dit ook zo wordt gebruikt. Artikel 5.3.1, onder a, d en g van de planregels van het plan "Versterken 150 kV", is voor hem ook onevenredig bezwarend. Verder betoogt hij dat binnen deze bestemming had moeten worden voorzien in recreatief nachtverblijf.

9.1.    De raad stelt dat in de Verordening Ruimte Noord-Brabant (hierna: de Verordening) is voorgeschreven dat de gronden die tot het Natuur Netwerk Brabant behoren een natuurbestemming krijgen. Over het mogelijk maken van recreatief nachtverblijf stelt de raad dat dat niet wenselijk is in het buitengebied en dat er geen reden is om dat voor het perceel Q49 wel toe te staan, te meer omdat het om een natuurgebied gaat.

9.2.    De Afdeling overweegt dat op grond van artikel 3.15, eerste lid, van de Verordening het bestemmingsplan, voor zover het gaat om gronden binnen het Natuur Netwerk Brabant, dient te strekken tot behoud van de ecologische waarden en regels moet bevatten gericht op de bescherming daarvan. Het perceel Q49 ligt in het Natuur Netwerk Brabant, zodat de raad zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het toekennen van een agrarische bestemming zich niet goed zou verhouden tot artikel 3.15, eerste lid, van de Verordening. Over de volgens [appellant] onredelijk bezwarende werking van artikel 5.3.1 - in het Veegplan vernummerd naar artikel 14.4.1 - overweegt de Afdeling dat op grond van deze bepaling een omgevingsvergunning nodig is voor het uitvoeren van werkzaamheden in de bodem, het vellen van bomen en het aanleggen van wegen en paden. In het aangevoerde ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad deze bepalingen niet heeft kunnen opnemen met het oog op het voldoen aan artikel 3.15 van de Verordening. Verder ziet de Afdeling in het aangevoerde geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat nachtrecreatie niet wenselijk is gelet op de te beschermen natuurwaarden. Dit betoog faalt.

Bouwhoogtes, hondenuitlaatplaats, uitkijktoren

10.     [appellant] kan zich vervolgens niet verenigen met de bouwhoogtes binnen de bestemming "Agrarisch" omdat die volgens hem afbreuk doen aan de bestemming "Natuur" op het perceel Q49. Ook kan hij zich niet verenigen met de goot- en bouwhoogtes voor schuilgelegenheden en hoogspanningsmasten. Ook betoogt hij dat het plan niet had mogen voorzien in hondenuitlaatplaatsen en een uitkijktoren.

10.1.  [appellant] heeft niet duidelijk gemaakt waarom de bouwhoogtes en de genoemde voorzieningen een aantasting van de natuurbestemming of zijn plannen om een landgoedwoning te bouwen, opleveren. In het aangevoerde ziet de Afdeling daarom geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet de bepalingen over de door [appellant] genoemde onderwerpen aan het plan had mogen verbinden. Dit betoog faalt.

Landschappelijke inpassing

11.     [appellant] betoogt dat het verdeelstation onvoldoende landschappelijk is ingepast. Hij wijst erop dat de raad zich in het kader van de landschappelijke inpassing heeft gebaseerd op de beleidsnotitie "Regeling Kwaliteitsverbetering van het landschap gemeente Boxmeer" (hierna: de regeling). De raad heeft bij toepassing van het stappenschema in deze regeling als uitgangspunt gehanteerd dat de uitbreiding van het hoogspanningsstation door middel van een ontheffing plaats kon vinden. In de plantoelichting stelt de raad echter dat een wijzigingsbevoegdheid voorzag in de beoogde ontwikkeling. Toepassing van de regeling zou in dat geval volgens het stappenschema leiden tot de uitkomst dat voorzien is in een ruimtelijke ontwikkeling van categorie 3. Voor ruimtelijke ontwikkelingen vallend onder categorie 3 gelden strengere eisen voor de landschappelijke inpassing dan voor categorie 2, waar de raad op is uitgekomen. Daarmee is het plan in strijd met artikel 3.9 van de Verordening.

11.1.  De raad heeft de regeling vastgesteld om deze te kunnen toepassen bij de beoordeling of een ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming is met artikel 3.9 van de Verordening. Hij heeft na toepassing van de regeling geconcludeerd dat de uitbreiding van het verdeelstation als een categorie-2-project als bedoeld in de regeling moet worden aangemerkt, op basis van de redenering dat de uitbreiding met een ontheffing mogelijk was. Op basis van het stroomschema geldt voor een categorie-2-project de eis dat is voorzien in een goede landschappelijke inpassing. Voor een categorie-3-project geldt dat er een berekende kwaliteitsverbetering van het landschap moet plaatsvinden, dat dit wordt verankerd in het bestemmingsplan en dat een anterieure overeenkomst wordt opgesteld.

De Afdeling overweegt dat het instrument van een ontheffing niet gelijk is aan een wijzigingsbevoegdheid en dat toepassing van de regeling daarom niet kan leiden tot de slotsom dat de uitbreiding van het station een categorie-2-project is. Het bestreden besluit is alleen al omdat de raad een onjuist uitgangspunt heeft gekozen niet met de vereiste zorgvuldigheid tot stand gekomen. De raad heeft daardoor ook onvoldoende gemotiveerd dat het besluit in zoverre niet in strijd is met artikel 3.9 van de Verordening. Het bestreden besluit is in zoverre in strijd met artikel 3:2 en 3:46 van de Awb voorbereid en genomen. Dit betoog slaagt.

De raad heeft ter zitting gesteld dat ook in het geval de uitbreiding een categorie-3-project is, aan de daarvoor geldende voorwaarden wordt voldaan. De raad heeft evenwel niet gemotiveerd dat aan die eisen voldaan is. Gelet hierop ziet de Afdeling geen aanleiding om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten.

Dassenburchten

12.     [appellant] betoogt dat onduidelijk is in hoeverre is voorzien in mitigerende maatregelen om de dassen die in het plangebied voorkomen te beschermen.

12.1.  De raad stelt dat uit het ecologisch onderzoek is gebleken dat er geen dassenburchten aanwezig zijn in het plangebied. Om optimaal rekening te houden met het leefgebied van de das moeten er wel mitigerende maatregelen worden genomen.

12.2.  De vragen of voor de uitvoering van het bestemmingsplan een ontheffing op grond van het soortenbeschermingsregime in de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) nodig is en zo ja, of deze ontheffing kan worden verleend, komen in beginsel pas aan de orde in een procedure op grond van de Wnb. Dat doet er niet aan af dat de raad het plan niet heeft kunnen vaststellen indien en voor zover hij op voorhand in redelijkheid heeft moeten inzien dat het soortenbeschermingsregime in de Wnb aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat. [appellant] heeft met zijn stelling dat voor hem niet duidelijk is welke maatregelen worden getroffen niet aannemelijk gemaakt dat de benodigde maatregelen niet kunnen worden getroffen. In het aangevoerde ziet de Afdeling daarom geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de Wnb niet aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat. Het betoog slaagt niet.

Archeologie en cultuurhistorie

13.     [appellant] betoogt dat het hoogspanningsstation en de leidingen de archeologische en cultuurhistorische waarden onaanvaardbaar aantasten. Hij stelt dat in de toelichting van het plan enkel is ingegaan op de gevolgen van de aanleg van de ondergrondse kabels, maar niet op de uitbreiding van het transformatorstation.

13.1.  In paragraaf 4.2.1 van de plantoelichting is vermeld dat er ter plaatse van het station een lage archeologische verwachting is en dat er daarom geen nader archeologisch onderzoek nodig is. Verder is in paragraaf 4.2.2 van de plantoelichting de provinciale cultuurhistorische waardenkaart weergegeven, waarop te zien is dat het station niet in een gebied met enige cultuurhistorische waarde staat. [appellant] heeft dit niet bestreden. In het aangevoerde ziet de Afdeling daarom geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre geen onaanvaardbare aantasting van de archeologische en cultuurhistorische waarden met zich brengt. Dit betoog faalt.

Planschadeovereenkomst

14.     [appellant] betoogt dat de planschadeovereenkomst tussen TenneT en de raad ten onrechte niet aan hem is overgelegd. Hij wijst erop dat zijn perceel wordt doorsneden, en dat hij daarom als belanghebbende recht heeft op het inzien van de overeenkomst.

14.1.  Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, kan een anterieure overeenkomst niet als een op een ontwerpplan betrekking hebbend stuk als bedoeld in artikel 3:11 van de Algemene wet bestuursrecht worden aangemerkt, zodat zij niet ter inzage gelegd hoefde te worden. De raad hoefde daarom de overeenkomst met TenneT niet openbaar te maken of naar [appellant] te sturen. De Afdeling verwijst bij wijze van voorbeeld naar haar uitspraak van 30 maart 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BP9587. Dit betoog faalt.

MER en onderzoek naar ozon en statische lucht

15.     [appellant] betoogt dat gelet op de aard en omvang van het project een milieueffectrapport (hierna: MER) had moeten worden opgesteld. Verder betoogt hij dat er geen onderzoek is gedaan naar de vorming van ozon en statische lucht.

15.1.  [appellant] heeft zich in het beroepschrift op dit punt beperkt tot een herhaling van zijn zienswijze. In de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op de zienswijze dat een MER had moeten worden opgesteld. [appellant] heeft in het beroepschrift of op de zitting geen inhoudelijke redenen aangevoerd waarom de weerlegging van die zienswijze in het bestreden besluit onjuist zou zijn. Evenmin heeft hij duidelijk gemaakt waarom een onderzoek naar ozon en statische lucht zou moeten worden uitgevoerd. Het betoog faalt.

Participatie

16.     [appellant] betoogt dat ten onrechte geen overleg met hem heeft plaatsgevonden.

16.1.  De Afdeling overweegt dat de raad de wettelijk voorgeschreven procedure heeft gevolgd bij het vaststellen van het plan "Versterken 150 kV" en de daaropvolgende plannen. Er is geen wettelijke bepaling die ertoe verplicht dat de raad voorafgaand aan het vaststellen van het plan [appellant] tot overleg uitnodigt. Dit betoog faalt.

Terreinafscheidingen

17.     [appellant] betoogt dat niet is gemotiveerd waarom de erf- en terreinafscheidingen ter plaatse van de gronden met de bestemming "Bedrijf - Hoogspanningsstation" zo hoog, namelijk maximaal 4 m, mogen zijn.

17.1.  De raad heeft gesteld dat deze hoogte nodig is omdat het vanwege veiligheid niet wenselijk is dat onbevoegden het hoogspanningsstation eenvoudig kunnen betreden. Het plan voorziet ter plaatse van het hoogspanningsstation in goot- en bouwhoogtes van gebouwen van 15 en 17,5 m. Erfafscheidingen van 4 m hoog zijn gelet daarop niet bepalend voor de invloed op eventuele zichtlijnen in het landschap en leiden niet tot een onaanvaardbare aantasting van het uitzicht. De Afdeling ziet in het aangevoerde geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op dit standpunt heeft kunnen stellen. Dit betoog faalt.

Beste beschikbare technieken

18.     [appellant] betoogt dat in het plan had moeten worden voorgeschreven dat de beste kabels en transformatoren met de minste straling en geluidproductie worden toegepast bij de uitvoering van het plan.

18.1.  De Afdeling ziet in het aangevoerde geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich op het standpunt had moeten stellen dat het plan niet ruimtelijk aanvaardbaar kan worden geacht zonder het opnemen van technische eisen in de planregels. De raad heeft er daarom terecht voor gekozen om in de planregels niet te bepalen dat de beste beschikbare technieken worden toegepast bij de uitvoering van het plan. Dit betoog faalt.

19.     Ook in wat [appellant] verder heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad het plan niet in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening heeft mogen achten, of dat de raad na afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid het plan op deze wijze had kunnen vaststellen.

Conclusie

20.     Het beroep gericht tegen het besluit van 30 april 2020 is gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd voor zover de bestemming "Bedrijf - Hoogspanningsstation" is toegekend aan het perceel aan de Zandkant waar het verdeelstation staat.

De besluiten van 16 mei 2019 en 28 maart 2019

21.     De regeling voor de landschappelijke inpassing in het Veegplan is overgenomen uit de besluiten van 16 mei 2019 en 28 maart 2019. Deze besluiten dienen dus ook te worden vernietigd, voor zover het de bestemming "Bedrijf - Hoogspanningsstation" betreft.

Opdracht en termijn

22.     De raad dient met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen. De Afdeling zal daartoe een termijn van zestien weken na verzending van deze uitspraak stellen.

Proceskosten

23.     De raad dient de proceskosten te vergoeden. Daarbij overweegt de Afdeling dat de door [appellant] opgegeven verblijfskosten voor een hotelovernachting niet voor vergoeding in aanmerking komen. Hij heeft niet aannemelijk gemaakt dat de hotelovernachting nodig was. Wat betreft het opgegeven uurtarief van [appellant] in het kader van de verletkosten zal de Afdeling dit matigen tot het maximale forfaitaire tarief van € 88,00 per uur.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart het beroep gericht tegen de besluiten van 30 april 2020, 16 mei 2019 en 28 maart 2019 gegrond;

II.       vernietigt de besluiten van 30 april 2020, 16 mei 2019 en 28 maart 2019, waarbij de raad van de gemeente Boxmeer de bestemmingsplannen "Veegplan Buitengebied 2018", "Buitengebied 2018" en "Versterken 150  kV-net Haps-Boxmeer" heeft vastgesteld, voor zover het betreft de bestemming "Bedrijf - Hoogspanningsstation" ter plaatse van het perceel Zandkant 1 te Boxmeer;

III.      draagt de raad van de gemeente Boxmeer op om binnen zestien weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen met inachtneming van wat in deze uitspraak is overwogen en dit vervolgens op de voorgeschreven wijze bekend te maken;

IV.      veroordeelt de raad van de gemeente Boxmeer tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.249,81 (zegge: twaalfhonderdnegenenveertig euro en eenentachtig cent), waarvan € 748,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

V.       gelast dat de raad van de gemeente Boxmeer aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 174,00 (zegge: honderdvierenzeventig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, en mr. D.A. Verburg en mr. W. den Ouden, leden, in tegenwoordigheid van mr. W.S. van Helvoort, griffier.

De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 22 september 2021

361.

BIJLAGE

Planregels behorende bij het bestemmingsplan "Veegplan Buitengebied 2018"

Artikel 3.3.2 luidt: "Schuilgelegenheden voor dieren.

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 3.2.2 onder a. voor het bouwen van een schuilgelegenheid voor dieren buiten het bouwvlak, mits:

a. de schuilgelegenheid gebouwd wordt op een perceel dat ligt in de kernrandzone of in een gebied dat gezien de ligging en het feitelijk gebruik gerekend kan worden tot de kernrandzone;

b. de oppervlakte van de schuilgelegenheid maximaal 90 m² bedraagt;

c. de goothoogte en hoogte maximaal 2,5 respectievelijk 4 meter bedragen;

d. de schuilgelegenheid uitsluitend bedoeld is voor de uitoefening van hobbymatige activiteiten en aantoonbaar noodzakelijk en doelmatig is vanuit het oogpunt van dierenwelzijn."

Artikel 14.1 luidt: "De voor "Natuur" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.    behoud, herstel en ontwikkeling van de landschappelijke, cultuurhistorische, aardkundige en natuurwaarden en bestaande biotopen;

[...]

e. een uitkijktoren, uitsluitend ter plaatse van de functieaanduiding "specifieke vorm van natuur - uitkijktoren";

[...]

i. extensief recreatief medegebruik;

j. agrarisch gebruik gericht op natuurbeheer."

Artikel 14.4.1 luidt: "Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:

a. het verlagen, vergraven, ophogen of egaliseren van de bodem;

b. het diepploegen, diepwoelen of uitvoeren van andere ingrepen in de bodem, waaronder ook begrepen de aanleg van leidingen, allen dieper dan 0,50 meter onder maaiveld, en de aanleg van drainage ongeacht de diepte tenzij het gaat om vervanging van bestaande drainage;

c. het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten van waterlopen of anderszins verlagen van de waterstand;

d. het vellen of rooien van bomen en houtopstanden;

e. het verwijderen van landschapselementen;

f. het verwijderen van onverharde wegen of paden;

g. het aanleggen en of verharden van wegen of paden, dan wel het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen groter dan 100 m²."

Artikel 14.4.2 luidt: "Het in het voorgaande lid genoemde verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:

a. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;

b. reeds in uitvoering zijn krachtens een verleende omgevingsvergunning, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan."

Artikel 25.1 luidt: "De voor "Leiding" aangewezen gronden zijn, behalve voor de voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg, de instandhouding en bescherming van:

a. een rioolpersleiding ter plaatse van het figuur ‘hartlijn - riool’;

b. een hogedruk waterleiding ter plaatse van het figuur ‘hartlijn leiding - water’"

Artikel 25.2 luidt: "In afwijking van hetgeen elders in deze regels is bepaald ten aanzien van het bouwen krachtens de andere bestemmingen van deze gronden, mogen op of in deze bestemming begrepen grond uitsluitend worden gebouwd:

a. bouwwerken tot een maximale bouwhoogte van 3 meter ten dienste van de leiding;

b. hoogspanningsmasten tot een maximale bouwhoogte van 55 meter ten behoeve van bovengrondse hoogspanningsverbindingen."

Artikel 26.1 luidt: "De voor "Leiding - Hoogspanningsverbinding 1" aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:

a. de aanleg, instandhouding en/of bescherming van de bovengrondse hoogspanningsleidingen met een maximum van 150 kV, zoals aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘hartlijn leiding - hoogspanningsverbinding’;

b. toegangswegen en andere voorzieningen ten behoeve van de bestemming;

c. groenvoorzieningen en paden."

Artikel 26.2 luidt: "In afwijking van hetgeen elders in deze regels is bepaald ten aanzien van het bouwen krachtens de overige bestemmingen van deze gronden, mogen op of in deze bestemming begrepen grond uitsluitend worden gebouwd hoogspanningsmasten tot een maximale bouwhoogte van 55 meter ten behoeve van bovengrondse hoogspanningsleidingen."

Artikel 26.3 luidt: "Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in het vorig lid voor het bouwen ten behoeve van de overige bestemmingen, mits:

a. het behoud van een veilige ligging en de continuïteit van de energievoorziening gewaarborgd zijn;

b. voor het verlenen van de vergunning advies bij de betreffende leidingbeheerder is ingewonnen."

Artikel 27.1 luidt: "De voor "Leiding - Hoogspanningsverbinding 2" aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:

a. de aanleg, instandhouding en/of bescherming van ondergrondse hoogspanningsverbindingen met een maximum van 150 kV, zoals aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘hartlijn leiding - hoogspanningsverbinding’;

b. toegangswegen en andere voorzieningen ten behoeve van de bestemming;

c. groenvoorzieningen en paden."

Artikel 27.4.1 luidt: "Het is binnen deze bestemming verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning) de volgende werken en werkzaamheden uit te (laten) voeren:

a. het veranderen van het huidig maaiveldniveau door ontginnen, bodemverlagingen of afgraven, dieper dan 0,80 meter onder peil;

b. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en/of bomen, dieper dan 0,80 meter onder peil;

c. het indrijven van voorwerpen in de bodem, dieper dan 0,80 meter onder peil;

d. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen, dieper dan 0,80 meter onder peil;

e. het aanbrengen van andere kabels en leidingen, anders dan in de bestemmingsomschrijving aangegeven, en daarmee verband houdende constructies;

f. het aanleggen van watergangen of het vergraven, verruimen of dempen van reeds bestaande watergangen;

g. het aanleggen van drainage dieper dan 1 meter onder peil;

h. het aanbrengen van verhardingen, wegen en paden;

i. het opslaan van goederen."

Artikel 27.4.2 luidt: "Het in het vorige lid vervatte verbod is niet toepassing op werken en werkzaamheden die

a. verband houden met de aanleg van de ondergrondse 150 kV-hoogspanningsverbinding en de daarbij horende voorzieningen;

b. het normale onderhoud betreffen overeenkomstig de overige bestemmingen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn en/of voortvloeien uit het normale gebruik overeenkomstig de bestemming;

c. reeds in uitvoering zijn krachtens een verleende omgevingsvergunning, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan."

27.4.3 luidt:

"a. De in het eerste lid genoemde vergunning kan slechts worden verleend, indien het behoud van een veilige ligging en de continuïteit van de leiding gewaarborgd zijn.

b. Alvorens te beslissen over het verlenen van een omgevingsvergunning, winnen burgemeester en wethouders advies in bij de betreffende leidingbeheerder."

Regels bestemmingsplan "Versterken 150 kV-net Haps-Boxmeer"

Artikel 5.2.1 luidt: "Op of in deze gronden worden geen gebouwen gebouwd, behoudens:

a. ter plaatse van de functieaanduiding ‘hondenuitlaatplaats’ maximaal drie schuilgelegenheden met elk een oppervlakte van maximaal 30 m², met een totale oppervlakte van maximaal 80 m² en met een maximale goothoogte en bouwhoogte van respectievelijk 2,5 en 4 meter;

b. ter plaatse van de functieaanduiding ‘uitkijktoren’ waar een uitkijktoren is toegestaan met een oppervlakte van maximaal 100 m² en een bouwhoogte van maximaal 28 meter."

Regels Verordening Ruimte Noord-Brabant (d.d. 1 maart 2020)

Artikel 3.9 luidt:

"1. Een bestemmingsplan dat een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt in Landelijk Gebied bepaalt dat die ruimtelijke ontwikkeling gepaard gaat met een fysieke verbetering van de landschappelijke kwaliteit van het gebied of de omgeving.

2. Het bestemmingsplan motiveert dat de verbetering past binnen de gewenste ontwikkeling van het gebied én op welke wijze de uitvoering is geborgd door dat:

a. dit financieel, juridisch en feitelijk is geborgd in het plan; of

b. de afspraken uit het regionaal overleg, bedoeld in afdeling 5.4 Regionaal samenwerken, worden nagekomen.

3. Een verbetering van de landschappelijke kwaliteit kan mede de volgende aspecten omvatten:

a. de op grond van deze verordening verplichte landschappelijke inpassing;

b. het toevoegen, versterken of herstellen van landschapselementen die een bijdrage leveren aan de versterking van de landschapsstructuur of de relatie stad-land;

c. het behoud of herstel van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing of terreinen;

d. het wegnemen van verharding;

e. het slopen van bebouwing;

f. de realisering van het Natuur Netwerk Brabant en ecologische verbindingszones;

g. het aanleggen van extensieve recreatieve mogelijkheden.

4. Ingeval er toepassing wordt gegeven aan het tweede lid onder b geldt dat een passende financiële bijdrage in een landschapsfonds is verzekerd én over de besteding van dat fonds periodiek verslag wordt gedaan in het regionaal overleg, bedoeld in afdeling 5.4 Regionaal samenwerken."

Artikel 3.15 luidt:

"1. Een bestemmingsplan van toepassing op Natuur Netwerk Brabant:

a. strekt tot het behoud, herstel of de duurzame ontwikkeling van de ecologische waarden en kenmerken;

b. bevat regels gericht op de bescherming van de ecologische waarden en kenmerken en houdt daarbij ook rekening met andere   aanwezige waarden en kenmerken, zoals rust, stilte,        cultuurhistorische waarden en kenmerken;

c. staat, zolang het Natuur Netwerk Brabant niet is gerealiseerd, bestaande bebouwing en bestaande planologische gebruiksactiviteiten toe.

2. Als ecologische waarden en kenmerken gelden de natuurbeheertypen zoals vastgelegd op de beheertypenkaart en de ambitiekaart van het natuurbeheerplan.

3. Als de inrichting en beheer van het Natuur Netwerk Brabant binnen een gebied is verzekerd, stelt de gemeente binnen negen maanden een bestemmingsplan vast overeenkomstig het eerste lid."