Uitspraak 201905826/1/R2


Volledige tekst

201905826/1/R2
Datum uitspraak: 22 september 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1.       [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B], beiden wonend te Rijkevoort, gemeente Boxmeer,

2.       [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B], beiden wonend te Rijkevoort, gemeente Boxmeer,

3.       ARHO Agri en [appellante sub 3A], gevestigd te Sambeek, gemeente Boxmeer,

4.       [appellant sub 4], wonend te Vierlingsbeek, gemeente Boxmeer,

5.       [appellant sub 5], wonend te Groeningen, gemeente Boxmeer,

6.       [appellant sub 6], wonend te Oeffelt, gemeente Boxmeer

7.       [appellant sub 7], wonend te Overloon, gemeente Boxmeer,

8.       [appellant sub 8A] en [appellant sub 8B], beiden wonend te Sambeek, gemeente Boxmeer,

9.       TenneT TSO B.V., gevestigd te Arnhem,

10.     [appellant sub 10], wonend te [woonplaats],

appellanten,

en

de raad van de gemeente Boxmeer,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 16 mei 2019 heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied 2018" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellanten sub 1], ARHO, [appellant sub 6], [appellanten sub 2], [appellant sub 4], [appellant sub 5], [appellant sub 7], [appellanten sub 8], TenneT en [appellant sub 10] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

ARHO, [appellant sub 7], [appellanten sub 2] en [appellant sub 10] hebben nadere stukken ingediend.

Bij besluit van 30 april 2020 heeft de raad het bestemmingsplan "Veegplan Buitengebied 2018" (hierna: het Veegplan) vastgesteld.

De Afdeling heeft de zaak, tezamen met de zaak nr. 201904017/1R1, ECLI:NL:RVS:2021:2055, ter zitting behandeld op 12 juli 2021, waar een aantal appellanten is verschenen en/of zich heeft laten vertegenwoordigen. Ook de raad heeft zich laten vertegenwoordigen.

Overwegingen

1.       Het plan "Buitengebied 2018" voorziet in een actualisatie van het bestemmingsplan "Buitengebied 2008", dat op 16 juli 2009 is vastgesteld.

Het plangebied van het Veegplan is gelijk aan dat van "Buitengebied 2018" en bevat definities, meetbepalingen en regels voor alle bestemmingen. Dit plan omvat enkele wijzigingen ten opzichte van het plan "Buitengebied 2018" en is een besluit als bedoeld in artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Dat betekent dat de beroepen die al liepen tegen het oorspronkelijke plan, zich automatisch ook keren tegen dat nieuwe plan. In het kader van deze procedure heeft het Veegplan alleen voor TenneT gevolgen. Voor de overige appellanten is de planologische regeling in het Veegplan gelijk gebleven ten opzichte van het plan "Buitengebied 2018". De Afdeling toetst hieronder steeds eerst het Veegplan aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden en dan voor zover nodig het plan "Buitengebied 2018".

2.       De relevante regels zijn opgenomen in de bij deze uitspraak behorende bijlage.

Het beroep van [appellanten sub 1]

Het beroep tegen het besluit van 30 april 2020

3.       [appellanten sub 1] zijn eigenaar van het perceel [locatie 1] te Rijkevoort. Zij hebben in 2011 dit perceel gekocht. Zij gebruiken het perceel voor het hobbymatig houden van schapen. Op het perceel staat een stal met daarachter een werktuigenberging. Ter zitting hebben [appellanten sub 1] verklaard dat achter deze berging nog een uitbouw is geplaatst, van 10 m breed en 3 m diep. Verder vindt op het perceel opslag van vaste mest plaats en is er een erfverharding naast de bebouwing aangelegd.

3.1.    [appellanten sub 1] betogen dat ten onrechte geen bouwvlak van 950 m2 is toegekend aan het geheel aan gronden waarop de bebouwing staat, opslag plaatsvindt en erfverharding is aangelegd en alle tussenliggende grond. Zij voeren aan dat een bouwvlak moet worden toegekend, omdat op 15 november 1976 een bouwvergunning is verleend voor een veestal. Ook het achterliggende gebouw bestaat volgens hen op zijn laatst sinds 1970 al legaal. Zij wijzen in dat verband op een taxatieverslag. Verder stellen zij dat het bij het gemeentebestuur en bij hen niet bekend is wat het planologische regime is geweest ten tijde van de aanvraag om de bouwvergunning van 9 oktober 1976. Het is daarom aannemelijk dat in het plan dat in 1976 gold, een bouwvlak was opgenomen en dat in de daaropvolgende plannen abusievelijk niet langer een bouwvlak was opgenomen. Verder stellen zij dat de stal ten onrechte voor de tweede maal onder het algemene overgangsrecht is komen te vallen, zonder dat concreet zicht is op een verwijdering van de stal.

[appellanten sub 1] betogen verder dat ten onrechte geen uitbreiding met nieuwe bouwwerken ten behoeve van het huidige gebruik is toegestaan.

Voor zover de raad heeft gesteld dat de Verordening Ruimte van de provincie Noord-Brabant (hierna: de Verordening) aan nieuwvestiging in de weg staat, betogen [appellanten sub 1] dat het perceel een bestaand bouwperceel is in de zin van artikel 1.17 van de Verordening.

Tot slot betogen [appellanten sub 1] dat de raad ten onrechte heeft gemeend dat de stal een schuilhut is en dat zij op grond van artikel 3.2.2. van de planregels een vergunning kunnen aanvragen om een schuilhut buiten het bouwvlak te bouwen. Volgens [appellanten sub 1] is de bebouwing vele malen groter dan de 90 m2 die maximaal voor een schuilhut is toegestaan. Bovendien is voor het grootste deel van de bebouwing al een vergunning verleend. Ook om die reden moet een bouwvlak van 950 m2 worden toegekend.

3.2.    De raad stelt zich op het standpunt dat een agrarisch bouwvlak wordt toegewezen aan een agrarisch bedrijf. Daarvan is hier geen sprake. Hij stelt dat de stal legaal is opgericht, maar dat dit niet betekent dat die wordt gebruikt voor agrarische bedrijfsvoering. Verder stelt de raad dat in de vorige bestemmingsplannen uit 2008, 1997 en 1977 nooit een bouwvlak is toegekend aan het perceel. Het is volgens hem niet aannemelijk dat vóór 1977 wel een bouwvlak was toegekend.

Verder stelt de raad dat in het plan "Buitengebied 2008" het perceel de bestemming "AHS-agrarisch gebied" had. Op het perceel mochten uitsluitend teeltondersteunende voorzieningen worden gebouwd. Teeltondersteunende voorzieningen zijn onderdeel van de bedrijfsvoering van een (vollegronds)teeltbedrijf en daarvan is hier geen sprake. Over het bestaand bouwperceel als bedoeld in de Verordening stelt de raad dat daarin een bestaand bouwperceel is gedefinieerd als een bouwperceel waarbinnen het geldend bestemmingsplan het bouwen van gebouwen en bijbehorende bouwwerken met een gezamenlijke oppervlakte van meer dan 100 m2 toestaat. Vanaf in ieder geval 1977 heeft geen enkel bestemmingsplan het bouwen van gebouwen op dit perceel toegestaan.

3.3.    Aan het perceel [locatie 1] is de bestemming "Agrarisch" toegekend. Op de verbeelding is voor dit perceel geen bouwvlak ingetekend. In het vorige plan "Buitengebied 2008" was aan het perceel ook geen bouwvlak toegekend.

3.4.    Bij besluit van 15 november 1976 is een bouwvergunning verleend voor een veestal van 50 m2. Verder staat vast dat de stal wordt gebruikt voor het hobbymatig houden van schapen en aflammeren. Anders dan de raad stelt, had de vergunde stal bij recht bestemd moeten worden. De raad heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het zonder verdere beperking toekennen van een agrarisch bouwvlak niet nodig is. Hij heeft echter onvoldoende onderzocht en gemotiveerd waarom niet door middel van een andere passende bestemming dan het toekennen van een bouwvlak dit deel van de bebouwing van de stal als zodanig bestemd had kunnen worden. Voor zover de raad heeft gesteld dat voor de stal gebruik gemaakt kan worden van de schuilhuttenregeling, overweegt de Afdeling dat niet van [appellanten sub 1] kan worden verlangd dat zij alsnog opnieuw een vergunning op grond van die regeling voor deze stal aanvragen. Deze beroepsgrond slaagt. Het besluit is op dit punt in strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb.

3.5.    Over de overige bebouwing overweegt de Afdeling dat [appellanten sub 1] geen bouwvergunning hebben overgelegd waaruit volgt dat het achterliggende gebouw en de 3 m diepe uitbouw daarvan legaal is opgericht. Dat het gebouw vermeld staat in een taxatieverslag, maakt niet dat dit gebouw met een bouwvergunning legaal is opgericht. De raad heeft zich daarom terecht op het standpunt gesteld dat dit gebouw niet om die reden als zodanig bestemd had moeten worden.

Over het planologisch voorzien in terreinverharding en opslag overweegt de Afdeling dat het aannemelijk is dat voor het aflammeren en houden van schapen enige terreinverharding en opslagmogelijkheden nodig zijn. In het aangevoerde ziet de Afdeling echter geen aanleiding voor het oordeel dat de raad daarvoor een bouwvlak van de door [appellanten sub 1] gewenste omvang had moeten toekennen.

Over de door [appellanten sub 1] gestelde strijd met de Verordening overweegt de Afdeling dat de definitie van een bouwperceel in die Verordening ervan uitgaat dat er een bouwvlak bestaat. Aangezien in het vorige plan geen bouwvlak was opgenomen voor dit perceel, zijn de gronden waarop de bebouwing staat dus geen bouwperceel als bedoeld in de Verordening. De Afdeling ziet daarom geen grond voor het oordeel dat de raad op grond van de Verordening een bouwvlak had moeten toekennen.

Deze beroepsgronden slagen niet.

3.6.    Gelet op het voorgaande is het beroep gericht tegen het besluit van 30 april 2020 gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd voor zover de bestemming "Agrarisch" is toegekend aan het perceel [locatie 1] te Rijkevoort. De raad dient bij een nieuw te nemen besluit de vergunning voor de stal te vertalen in een planologische regeling. De raad kan ook voor andere mogelijkheden kiezen dan het opnemen van een bouwvlak voor de stal indien hij wenst te voorkomen dat binnen een bouwvlak een agrarisch bedrijf kan worden gevestigd. Verder dient de raad bij het nieuw te nemen besluit te beoordelen in welke mate de met het aflammeren samenhangende opslag en terreinverharding daar ruimtelijk aanvaardbaar en wenselijk zijn. De Afdeling zal voor het nieuw te nemen besluit een termijn stellen.

Het beroep tegen het besluit van 16 mei 2019

4.       In het Veegplan is dezelfde bestemming toegekend aan het perceel die in het plan "Buitengebied 2018" was opgenomen. Alleen al om die reden is het beroep tegen het plan "Buitengebied 2018" gegrond en dient het te worden vernietigd voor zover de bestemming "Agrarisch" is toegekend aan het perceel [locatie 1] te Rijkevoort.

Het beroep van [appellanten sub 2]

Het beroep tegen het besluit van 30 april 2020

Overgangsrecht bedrijfswoning

5.       [appellanten sub 2] kunnen zich niet verenigen met de aanduiding "specifieke vorm van wonen - persoonsgebonden overgangsrecht" die is toegekend aan een bedrijfswoning in een stal op het perceel [locatie 2] te Rijkevoort. Zij voeren aan dat in het vorige bestemmingsplan "Buitengebied 2008" de bedrijfswoning is wegbestemd, zonder dat de raad hen daarvan in kennis heeft gesteld. De bedrijfswoning is echter altijd als zodanig gebruikt. Zij wijzen erop dat de omgevingsdienst Brabant Noord op 20 juni 2014 een controlerapport heeft opgesteld en dat daarin is vermeld dat de bedrijfswoning in strijd is met het bestemmingsplan, maar valt onder de overgangsbepalingen omdat de woning niet in strijd was met het voorgaande bestemmingsplan. Verder blijkt uit de tekeningen behorende bij de Hinderwetvergunning van 15 november 1995 dat voorin in de stal een woonkamer, keuken, hal en wc aanwezig waren. Daarmee is genoegzaam aangetoond dat er een bedrijfswoning is. Aangezien het gebruik legaal is begonnen en het gebruik van de bedrijfswoning ten onrechte onder het overgangsrecht is gebracht, moet de bedrijfswoning positief bestemd worden. Zij wijzen er verder op dat het gebruik van de woning in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening en dat zij een groter belang hebben bij het gebruiken van de woning dan de raad heeft bij het wegbestemmen daarvan. Ook stellen zij dat, anders dan waarvan de raad uitgaat, geen derde bedrijfswoning mogelijk zou worden gemaakt. Het perceel [locatie 2] heeft een bouwvlak dat losstaat van het bouwvlak op het perceel [locatie 3] en [locatie 4]. Tot slot betogen zij dat het niet aannemelijk is dat het bedrijf waarbij de bedrijfswoning hoort, wordt beëindigd, zodat ook de noodzaak van de bedrijfswoning blijft bestaan.

5.1.    De raad stelt dat het bestemmingsplan "Buitengebied 1997" op het perceel [locatie 2] een bedrijfswoning toestond. Verder zijn in de jaren ‘80 drie bouwvergunningen verleend voor bebouwing op dat adres, namelijk een opslagloods/garage en twee kalkoenenstallen. Geen van die vergunningen had betrekking op het bouwen van een woning. Verder is uit de bevolkingsadministratie gebleken dat zich pas in 2011 voor het eerst personen op dit adres hebben laten inschrijven. Op grond van het toen geldende plan "Buitengebied 2008" waren alleen bestaande bedrijfswoningen toegestaan. Volgens de raad was er in 2008 geen bestaande legale bedrijfswoning. Verder wijst de raad erop dat in 2009 en 2011 verzoeken zijn ingediend om een extra bedrijfswoning te mogen bouwen. Beide keren zijn die verzoeken afwezen omdat er al twee bedrijfswoningen aanwezig waren op de adressen [locatie 3] en [locatie 4]. Daarbij heeft het gemeentebestuur bij brief van 15 november 2011 aangegeven dat de ingebouwde ruimte niet als legale woning werd beschouwd. De raad stelt dat aan bestaand illegaal gebruik, dat onder het huidige of onder een van de vorige plannen illegaal is begonnen, in beginsel geen rechten kunnen worden ontleend.

5.2.    Aan het perceel [locatie 2] zijn de bestemming "Agrarisch" en onder meer de aanduiding "specifieke vorm van wonen - persoonsgebonden overgangsrecht" toegekend.

5.3.    De Afdeling stelt vast dat het bestemmingsplan "Buitengebied 2008" niet voorzag in een bedrijfswoning op het perceel [locatie 2]. Dat op een tekening bij de vergunning op grond van de Hinderwet een woonkamer en keuken zijn ingetekend, betekent niet het vorige bestemmingsplan uit 2008 het gebruik van het voorste deel van de stal als woning toestond. Verder is niet gebleken dat een bouwvergunning is verleend voor het ombouwen van dit deel van de stal tot een woning. Het gebruik van het voorste deel van de stal als woning is gelet hierop illegaal begonnen.

Over de vraag of de raad het gebruik als woning als zodanig had moeten bestemmen, overweegt de Afdeling dat de raad inzichtelijk heeft gemaakt dat de geurbelasting ter plaatse van de [locatie 2] als gevolg van de veehouderijen op de percelen [locatie 3] en [locatie 4] zo hoog is dat geen aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden geborgd. De raad heeft daarom in redelijkheid het standpunt kunnen innemen dat het gebruik van de woning niet positief bestemd had hoeven worden. Over de vraag of de raad een uitsterfregeling had moeten opnemen in plaats van persoonsgebonden overgangsrecht, overweegt de Afdeling dat de raad in redelijkheid zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat met een uitsterfregeling bewoning lang kan worden voortgezet en dat dit niet wenselijk is gelet op de geurbelasting.

Gelet op het voorgaande heeft de raad in redelijkheid persoonsgebonden overgangsrecht kunnen toekennen. Deze beroepsgrond slaagt niet.

Kalkoenslachterij

6.       [appellanten sub 2] betogen dat het plan had moeten voorzien in een kleine slachterij voor kalkoenen op het perceel [locatie 2]. Zij stellen dat hiervoor een melding op grond van het Activiteitenbesluit milieubeheer is gedaan. De raad had dit concrete voornemen moeten vertalen in het plan.

6.1.    De raad stelt dat de omstandigheid dat een melding is ingediend niet betekent dat daarmee zeker is dat de raad medewerking wil verlenen aan de vestiging van de slachterij. Pas na de vaststelling van het plan "Buitengebied 2018", op 21 mei 2019, is een omgevingsvergunning voor het slachten van kalkoenen aangevraagd, maar de benodigde onderzoeksrapporten hierbij ontbraken nog. Op het moment dat het plan werd vastgesteld was nog niet duidelijk of de vestiging ter plaatse planologisch mogelijk was.

6.2.    De Afdeling stelt vast dat op 27 maart 2020 een omgevingsvergunning is verleend voor een kalkoenhouderij en een slachterij op het perceel [locatie 2]. Het besluit tot vaststelling van het Veegplan geeft er geen blijk van dat de raad zich rekenschap heeft gegeven van deze vergunning. Gelet hierop is het besluit van 30 april 2020 waarbij het Veegplan is vastgesteld onzorgvuldig voorbereid en dus in strijd met artikel 3:2 van Awb. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit te vernietigen voor zover binnen de bestemming "Agrarisch" niet is voorzien in een kalkoenslachterij op het perceel [locatie 2]. Ter zitting is gebleken dat de omgevingsvergunning inmiddels is ingetrokken. Omdat onduidelijk is welke activiteiten op het perceel [locatie 2] zullen worden uitgevoerd, ziet de Afdeling aanleiding de rechtsgevolgen van het besluit, voor zover niet is voorzien in een kalkoenslachterij, in stand te laten.

Het beroep tegen het besluit van 16 mei 2019

7.       In het Veegplan is dezelfde bestemming opgenomen voor dit perceel als in het plan "Buitengebied 2018". Omdat het beroep gericht tegen het persoonsgebonden overgangsrecht geen doel treft, hebben [appellanten sub 2] geen procesbelang bij de behandeling van hun beroep tegen het besluit van 16 mei 2019, voor zover dat gaat over het persoonsgebonden overgangsrecht. Omdat de rechtsgevolgen van het besluit van het besluit van 30 april 2020 in stand blijven, hebben [appellanten sub 2] ook geen procesbelang bij de behandeling van hun beroep tegen het besluit van 16 mei 2019, voor zover dat gaat over het voorzien in een slachterij. Dit betekent dat het beroep tegen het besluit van 16 mei 2019 niet-ontvankelijk is.

Het beroep van ARHO

Het beroep tegen het besluit van 30 april 2020

8.       ARHO exploiteert een akkerbouw- en veeteeltbedrijf op het perceel Heihekkenseweg 2 te Sambeek. ARHO pacht dit perceel van de bewoners en eigenaren van het naastgelegen perceel Heihekkenseweg 4, kadastraal bekend N67. De woning op het perceel Heihekkenseweg 4 was vroeger de bedrijfswoning horende bij het bedrijf op het perceel Heihekkenseweg 2.

Omvang woonbestemming

8.1.    ARHO kan zich niet verenigen met de woonbestemming die is toegekend aan de Heihekkenseweg 4. ARHO betoogt dat ten opzichte van het vorige plan de woonbestemming is uitgebreid, zowel in oppervlakte als in bebouwingsmogelijkheden in de richting van haar bedrijf. ARHO stelt dat de bewoners meermaals klachten hebben gehad over de bedrijfsvoering en dat de bedrijfsvoering in het verleden enkele malen is ingeperkt en aangepast om onaanvaardbare hinder te voorkomen.

ARHO voert in de eerste plaats aan dat de omvang van de woonbestemming ten opzichte van het plan "Buitengebied 2008" niet vergroot had mogen worden van 1.500 m2 naar 3.500 m2. Door die vergroting kunnen nieuwe geurgevoelige objecten dichter bij het bedrijf worden opgericht. Ook een woning mag nu overal op het bestemmingsvlak worden opgericht. Verder is in de nota van zienswijzen toegezegd dat een woonbestemming ter grootte van niet meer dan 1.500 m2 zou worden toegekend. Bovendien zal de uitbreiding met 2.000 m2 ten koste gaan van gronden die ARHO pacht. ARHO voert verder aan dat ten onrechte de aan te houden afstand van bebouwing tot de zijdelingse perceelsgrens ten opzichte van het vorige plan is verkleind. Bijgebouwen moesten onder het voorgaande regime minstens 3 m van de erfgrens te worden gebouwd. Verder was de maximaal toegestane oppervlakte aan bijgebouwen in het plan "Buitengebied 2008" kleiner dan in het plan waarover dit beroep gaat. ARHO betoogt daarnaast dat ten onrechte geen bepaling vergelijkbaar met artikel 2.5B, eerste lid, onder a, van de regels uit het plan "Buitengebied 2008" is opgenomen. Op grond van dat voorschrift moest de woning op de fundering van de bestaande woning worden gebouwd. Met het loslaten van een dergelijk voorschrift, maakt het plan nu overal op het perceel een woning mogelijk. ARHO betoogt tot slot in dit verband dat de maximale inhoud van een woning van 600 m3 is vergroot naar 750 m3 ten opzichte van het plan "Buitengebied 2008".

8.2.    De raad stelt dat het plan "Buitengebied 2008" globale bestemmingsvlakken tot maximaal 3.500 m2 mogelijk maakte. Voor het huidige plan is besloten alle bestemmingsvlakken met de bestemming "Wonen" een oppervlakte van 3.500 m2 te geven, tenzij het kadastrale eigendom een kleinere oppervlakte heeft. Deze wijze van bestemmen is toegepast op alle meer dan 700 burgerwoningen in het buitengebied. Bij het intekenen van het bestemmingsvlak "Wonen" op het perceel Heihekkenseweg 4 is geconstateerd dat de ten noorden en westen van dit perceel gelegen landbouwgrond geheel in eigendom is van de eigenaar/bewoner van het perceel Heihekkenseweg 4. Dit is in eerste instantie over het hoofd gezien en daarom is in een brief van 15 oktober 2018 aan ARHO geschreven dat alleen op het kadastrale perceel N67 de bestemming "Wonen" gelegd zou worden. Het nu ingetekende bestemmingsvlak "Wonen" valt verder al geheel in de geurcontour van het bedrijf van de appellant. Verkleining van het bestemmingsvlak, intekenen van een bouwvlak, het opnemen van een bouwwerkvrije strook van 5 m en een beperking van de totale oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken en dergelijke, leiden er niet toe dat het bedrijf dan minder beperkt wordt. Het opnemen van een bestemmingsvlak van 3.500 m2 met de daarbij horende regels leidt niet tot een grotere beperking van het bedrijf.

8.3.    Het perceel Heihekkenseweg 4 heeft een oppervlakte van 1.500 m2. De betwiste woonbestemming die in het Veegplan is toegekend, strekt zich uit over het hele perceel N67 en - in westelijke en noordelijke richting - over een deel van het naastgelegen kadastrale perceel N1042. De totale oppervlakte van de woonbestemming is ongeveer 3.500 m2. De stallen van ARHO staan op ongeveer 15 m afstand ten zuiden van de woning.

Op de plankaart van het plan "Buitengebied 2008" is een gekleurde stip binnen de grenzen van het perceel N67 geplaatst. Het perceel had gelet op de bij de kaart horende legenda daarmee een woonbestemming.

8.4.    De Afdeling stelt vast dat ten opzichte van het plan "Buitengebied 2008" de mogelijkheden voor het uitbreiden van de woning en het plaatsen van (bij)gebouwen zijn uitgebreid. Zo zijn de maximale inhoud van de woning en de toegestane oppervlakte voor bijgebouwen verruimd, is de aan te houden afstand tot de perceelsgrens verkleind en hoeft niet langer te worden herbouwd op de oorspronkelijke fundering. Dit alles betekent dat het plan er in voorziet dat geurgevoelige objecten dichter bij de stallen van ARHO kunnen worden gebouwd dan onder het regime van het plan "Buitengebied 2008" mogelijk was.

In de brief van 15 oktober 2018 is J. Arts, die vennoot is van AHRO, meegedeeld:

"Op het perceel Heihekkenseweg 4 ligt in het huidig bestemmingsplan de bestemming Wonen. Inderdaad is dit op de kaart aangegeven met een gele stip en niet met een bouwblok. In de bestemmingsomschrijving (zie bijlage) zijn de met een gele stip aangewezen gronden bestemd voor woondoeleinden tot theoretisch maximaal 3.500 m2 per woning. Omdat het perceel ongeveer 1.500 m2 groot is, is het bouwvlak in de praktijk dus ongeveer 1.500 m2 groot. In de (eveneens bijgaande) bouwregels is aangegeven dat per woning tot 95 m2 aan bijgebouwen aanwezig mogen zijn. In het nieuwe bestemmingsplan krijgt het perceel ter grootte van 1.500 m2 de bestemming Wonen en het maximum aantal m2 aan bijgebouwen blijft 95. Het nieuwe bestemmingsplan biedt dus niet meer mogelijkheden dan het huidig bestemmingsplan."

De raad heeft niet afdoende kunnen verklaren waarom in weerwil van deze brief de woonbestemming in dit geval is vergroot naar 3.500 m2 en de oppervlakte van bijgebouwen tot 150 m2 is vergroot. Het bestreden besluit geeft er geen blijk van dat hiervoor een ruimtelijke afweging is gemaakt. Ook heeft de raad niet kunnen verklaren welke ruimtelijke redenen er zijn om de eigendomsverhoudingen een rol te laten spelen bij het bepalen van de omvang van de woonbestemming en waarom het agrarisch gebruikte perceel N1042 bij de woonbestemming van het perceel N67 moet worden betrokken. Verder overweegt de Afdeling dat, anders dan de raad stelt, ten opzichte van het plan "Buitengebied 2008" dichter bij de erfgrens, en dus dichter bij de bedrijfsgebouwen van ARHO, een woning mag staan of in die richting mag worden uitgebreid. De raad heeft niet onderzocht of ter plaatse van de gebouwen die dichter bij de stallen van ARHO kunnen worden gebouwd, een aanvaardbaar woon- en leefklimaat optreedt. De raad heeft ook niet onderzocht of omgekeerd een mogelijke uitbreiding van de woonbebouwing in de richting van de stallen geen beperking van de huidige of toekomstige bedrijfsvoering van ARHO met zich brengt. De raad heeft met zijn enkele motivering dat het bedrijf niet verder kan uitbreiden vanwege de geurbelasting, zich onvoldoende rekenschap gegeven van de omstandigheid dat het plan nu ruimere bouwmogelijkheden in de richting van het bedrijf mogelijk maakt en beperkingen in de bedrijfsvoering met zich kan brengen. Het besluit van 30 april 2020 is gelet op het voorgaande onzorgvuldig voorbereid en onvoldoende gemotiveerd. Het beroep is gegrond. Het besluit dient in zovere wegens strijd met artikel 3:2 en 3:46 van de Awb te worden vernietigd.

Het beroep tegen besluit van 16 mei 2019

9.       Het Veegplan continueert de planologische regeling voor het perceel Heihekkenseweg 4 als het plan "Buitengebied 2018". Alleen al om die reden is ook het beroep tegen het besluit van 16 mei 2019 gegrond en komt dit in zoverre voor vernietiging in aanmerking.

Het beroep van [appellant sub 4] en [appellant sub 5]

Het beroep tegen het besluit van 30 april 2020

Tuinbestemming

10.     [appellant sub 4] en [appellant sub 5] wonen op het perceel [locatie 5] respectievelijk [locatie 6] te Vierlingsbeek. Zij kunnen zich niet verenigen met de bestemming "Agrarisch" die aan het achterste deel van perceel [locatie 7], kadastraal bekend M 719, is toegekend. Zij vrezen dat het bedrijf Champfood, gevestigd op de Molenweg 11 - 13, in de toekomst die gronden bij haar bedrijfsvoering zal gaan betrekken als de gronden de bestemming "Agrarisch" houden. Volgens hen had de bestemming "Tuin" moeten worden toegekend aan het achterste deel van [locatie 7], omdat dat ook is gebeurd bij [locatie 6]. Zij wijzen er daarmee op dat de raad niet consequent handelt bij het toekennen van bestemmingen. De percelen [locatie 7] en [locatie 6] zijn beide voormalige agrarische bedrijfslocaties. De raad heeft niet gemotiveerd waarom er verschil is tussen [locatie 7] en [locatie 6] in dit opzicht. De achter beide woningen liggende gronden worden volgens hen in beide gevallen ook niet bedrijfsmatig agrarisch, maar hobbymatig gebruikt. Bovendien staat op het perceel [locatie 7] minder voormalige agrarische bebouwing dan op het perceel [locatie 6], zodat het des te meer in de rede ligt de achterliggende gronden van [locatie 7] een tuinbestemming te geven.

10.1.  De raad stelt dat de agrarische bestemming is toegekend aan het perceel met het nummer M 719, omdat dit hoort bij de percelen M 656 en M 743, die ook niet als tuin in gebruik zijn, maar agrarische doeleinden hebben. Het perceel [locatie 6] staat op zichzelf en hoort niet bij omliggende agrarische percelen.

10.2.  Aan het achterste deel van het perceel [locatie 7] is de bestemming "Agrarisch" toegekend.

De Afdeling stelt voorop dat de raad de activiteiten die hij ter plaatse wenselijk en aanvaardbaar acht, kan regelen met een tuinbestemming of agrarische bestemming, zolang die regeling in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening en met het recht. De raad kon, gelet op het huidige gebruik van het perceel, voor een van beide bestemmingen kiezen. De raad heeft in dit geval gemotiveerd dat het achterliggende deel van het perceel [locatie 7] onderdeel is van een groter geheel aan aansluitende agrarische percelen. Over de ruimtelijke aanvaardbaarheid van de agrarische bestemming hebben [appellant sub 5] en [appellant sub 4] ter zitting verklaard dat er gevolgen kunnen zijn voor de verkeersafhandeling. Een tuinbestemming biedt hen meer bescherming tegen overlast. De Afdeling acht het op zich aannemelijk dat een agrarische bestemming meer verkeersbewegingen kan genereren dan een tuinbestemming. Maar [appellant sub 5] en [appellant sub 4] hebben niet nader onderbouwd dat de verkeershinder vanwege het achterliggende deel van het perceel [locatie 7] zo ernstig was dat de agrarische bestemming in dit plan niet gecontinueerd had mogen worden. In het aangevoerde ziet de Afdeling daarom geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid de bestemming "Agrarisch" heeft kunnen toekennen aan het achterste deel van het perceel [locatie 7].

Op het punt dat [appellant sub 5] zich beroept op het gelijkheidsbeginsel, overweegt de Afdeling dat [appellant sub 5] heeft gesteld dat hij niet dezelfde agrarische mogelijkheden wil voor zijn perceel [locatie 6]. De Afdeling ziet in zijn beroep op het gelijkheidsbeginsel geen aanleiding voor het oordeel dat een tuinbestemming aan het achterliggende deel van het perceel [locatie 7] had moeten worden toegekend. Het betoog slaagt niet.

Toekomstige plannen

11.     [appellant sub 5] en [appellant sub 4] betogen verder dat de raad bij brief van 23 maart 2019 heeft aangegeven dat de bedrijfsbestemming aan het perceel Molenweg 11 - 13 en de agrarische bestemming aan het perceel [locatie 7] zijn toegekend ter voorbereiding van nieuwe plannen voor die locaties. Volgens hen getuigt het niet van een gedegen afweging van ruimtelijke belangen om de agrarische bestemming te koppelen aan een onzekere factor. Met een nieuw plan kan de mogelijkheid ontstaan om een uitbreiding te realiseren die niet plaats hoort te vinden in het plan maar in het toekomstige bestemmingsplan.

11.1.  De Afdeling overweegt dat niet valt in te zien op welke wijze de agrarische bestemming voor het perceel nu al een bedrijf, zoals [appellant sub 5] en [appellant sub 4] vrezen, mogelijk maakt en waarom het plan in zoverre tot rechtsonzekerheid leidt. Het plan maakt de eventuele wens van het bedrijf op het perceel Molenweg 11 - 13 om uit te breiden naar het perceel [locatie 7] niet mogelijk. Daarvoor zal een nieuw plan moeten worden vastgesteld. De enkele omstandigheid dat wellicht in de toekomst een nieuw plan wordt vastgesteld voor dit perceel, maakt niet dat de agrarische bestemming nu in strijd met een goede ruimtelijke ordening of het recht is. Het betoog slaagt niet.

11.2.  Het voorgaande leidt de Afdeling tot de slotsom dat in het aangevoerde geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid de agrarische bestemming had mogen continueren. Het beroep gericht tegen het besluit van 30 april 2020 is daarom ongegrond.

Het beroep tegen het besluit van 16 mei 2019

12.     In het Veegplan is de planologische regeling voor het perceel [locatie 7] gecontinueerd ten opzichte van plan "Buitengebied 2018". Omdat het beroep gericht tegen het besluit van 30 april 2020 ongegrond is, hebben [appellant sub 5] en [appellant sub 4] geen procesbelang bij een behandeling van hun beroep tegen het besluit van 16 mei 2019. Het beroep tegen dit besluit is daarom niet-ontvankelijk.

Het beroep van [appellant sub 6]

Het beroep tegen het besluit van 30 april 2020

13.     [appellant sub 6] kan zich niet verenigen met het plan voor zover de raad ter plaatse van het perceel [locatie 8] niet heeft voorzien in een plattelandswoning. Op dit perceel staat nu een bedrijfswoning, die hoorde bij een veehouderij op het perceel [locatie 9]. Hij voert aan dat uit een locatiespecifiek onderzoek zal blijken dat ter plaatse van die woning de aanbevolen waarden voor endotoxinen niet zullen worden overschreden.

13.1.  De raad stelt dat bij het verzoek om wijziging een "quickscan" van 15 mei 2017 is gevoegd. Hierin is onder meer het gezondheidsrisico beoordeeld als gevolg van blootstelling aan concentraties endotoxinen. In de quickscan is aan de hand van een formule uit de notitie "Handelingsperspectieven Veehouderij en volksgezondheid" (hierna: de notitie) berekend wat de aan te houden afstand zou moeten zijn om een aanvaardbaar woon- en leefklimaat te borgen. Toepassing van die formule leidt tot een aan te houden afstand van 314 m, terwijl de woning op 95 m staat vanaf de veehouderij op het perceel [locatie 9]. Verder stelt de raad dat hij wel medewerking wil verlenen aan het verzoek, als uit het locatiespecifieke onderzoek blijkt dat de adviesconcentraties van 30 EU/m3 niet worden overschreden.

13.2.  [appellant sub 6] heeft de bovengenoemde uitkomst van de formule uit de notitie niet bestreden. Gelet op het verschil tussen de feitelijke afstand en de aanbevolen afstand op grond van de notitie, heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat in dit geval wat betreft de gezondheidsrisico’s geen aanvaardbaar woon- en leefklimaat op het perceel [locatie 8] is geborgd. Hij heeft zich daarom in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het toekennen van een woonbestemming niet in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. Het beroep is ongegrond.

Het beroep tegen het besluit van 16 mei 2019

14.     Omdat het beroep van [appellant sub 6] gericht tegen het Veegplan ongegrond is en de bestemming in het Veegplan een continuering is van het plan "Buitengebied 2018", heeft [appellant sub 6] geen procesbelang bij de behandeling van het beroep gericht tegen het besluit van 16 mei 2019. Het beroep tegen dit besluit is daarom niet-ontvankelijk.

Het beroep van [appellant sub 7]

Het beroep tegen het besluit van 30 april 2020

15.     [appellant sub 7] kan zich niet verenigen met het plan, voor zover daarin is voorzien in persoonsgebonden overgangsrecht voor het perceel [locatie 10] te Overloon. Op dit perceel staat een stal, waarvan het voorste deel in gebruik is als woning.

15.1.  [appellant sub 7] betoogt dat de woning positief bestemd had moeten worden. Hij voert aan dat tegen de bewoning niet meer handhavend kon worden opgetreden en dat een tijdelijke oplossing niet gewenst is. Hij wijst er in dit verband op dat het college van burgemeester en wethouders in een besluit van 15 mei 2018 heeft aangegeven dat het niet handhavend kan optreden omdat het gebruik van de woning onder het overgangsrecht van het vorige plan viel. [appellant sub 7] wijst er verder op dat op grond van de Verordening niet handhavend kan worden opgetreden tegen het gebruik van het gebouw als woning. De woning van [appellant sub 7] is op grond van die uitspraak een bestaande woning in de zin van de Verordening. Verder is de varkenshouderij in het achterliggende deel van de stal nu gestopt. Dan kan de aanvaardbaarheid van de geurhinder geen argument meer zijn om de woning niet positief te bestemmen. Tot slot voert hij aan dat het gebruik van de woning in de komende planperiode niet zal worden beëindigd. De raad had gelet op dit alles niet mogen volstaan met het onder het overgangsrecht brengen van de woning. De raad had een positieve bestemming moeten toekennen.

15.2.  De raad stelt dat [appellant sub 7] het relevante deel van de stal tot 1998 heeft bewoond. Uit de gegevens van de basisregistratie personen is verder gebleken dat er op 1 januari 1998 niemand ingeschreven stond op het adres [locatie 10]. Pas vanaf 1 april 2009 is dat deel van de stal bewoond door personen die geen relatie hadden met het bedrijf. Op het moment van het ter inzage leggen van het ontwerp van het plan "Buitegenbied 2018", op 12 december 2018, werd het pand dus nog geen 10 jaar bewoond. Ook is in de brief van 15 mei 2018 gesteld dat positief bestemmen van de woning niet overeenstemt met een goede ruimtelijke ordening. Verder stelt de raad dat aan bestaand illegaal gebruik, te weten gebruik in strijd met het bestemmingsplan dan wel gebruik dat onder het overgangsrecht valt, dat onder het huidige of onder een van de vorige bestemmingsplannen illegaal is begonnen in beginsel geen rechten kunnen worden ontleend. Dat gebruik hoeft dus niet positief te worden bestemd, ook al vindt dat gebruik gedurende lange tijd plaats.

15.3.  Aan het perceel [locatie 10] te Overloon zijn de bestemming "Agrarisch" en de aanduidingen "intensieve veehouderij" en "specifieke vorm van wonen - persoonsgebonden overgangsrecht" toegekend.

15.4.  Niet in geschil is dat het gebruik van het voorste deel van de stal als woning illegaal is begonnen en onder het overgangsrecht van de bestemmingsplannen "Buitengebied 1997" viel. Verder is ter zitting gebleken dat ten tijde van het vaststellen van besluit van 30 april 2020 de vergunning voor de veehouderij nog niet was ingetrokken. De raad heeft toegelicht dat, zelfs na stopzetting van de veehouderij in het achterliggende deel van de stal, de achtergrondgeurbelasting hoger is dan de raad op grond van zijn geurverordening acceptabel acht. [appellant sub 7] heeft die stelling niet onderbouwd bestreden. De raad heeft zich gelet op de geurbelasting in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat daarom geen aanvaardbaar woon- en leefklimaat is geborgd en als gevolg daarvan een positieve bestemming niet in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. Om diezelfde reden heeft de raad geen uitsterftregeling hoeven toekennen. De bewoning van de stal kan met een dergelijke regeling immers lange tijd voortduren. Over het betoog dat op grond van de Verordening de woning als een bestaande woning moet worden aangemerkt, overweegt de Afdeling, wat daar ook van zij, dat de Verordening niet dwingt tot het positief bestemmen van de woning in de stal. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.

Het beroep tegen het besluit van 16 mei 2019

16.     Het besluit van 30 april 2020 voorziet in dezelfde planologische regeling voor het perceel als het besluit van 16 mei 2019. Omdat het beroep tegen het besluit van 30 april 2020 ongegrond is, heeft [appellant sub 7] geen procesbelang bij de behandeling van zijn beroep tegen het besluit van 16 mei 2019. Het beroep gericht tegen dat besluit is niet-ontvankelijk.

Het beroep van [appellanten sub 8]

Het beroep tegen het besluit van 30 april 2020

17.     [appellanten sub 8] wonen op het perceel [locatie 11] te Sambeek. Zij kunnen zich niet verenigen met de bestemming die is toegekend aan het perceel [locatie 12], dat ten zuidoosten van hun woning ligt. Volgens hen heeft de raad niet gereageerd op hun zienswijze dat onduidelijk is of de raad naast de statische opslag tot 1.000 m2, ook opslag als nevenactiviteit toestaat van 1.500 m3 (omvang) of m2 (oppervlakte). Ook is niet duidelijk wat onder het begrip "opslag" moet worden verstaan, zodat opslag in ruime zin en ook ten behoeve van derden mogelijk is. Een dergelijke opslag kan een grote invloed hebben op de omgeving. In de huidige situatie bestaat al overlast van vrachtwagens die van en naar het perceel rijden. Volgens hen is dit gebruik van het perceel niet passend binnen een agrarische bestemming en hoort dit thuis op een bedrijventerrein.

17.1.  De raad stelt dat de bestemming van het perceel is overgenomen uit het bestemmingsplan "[locatie 12] Sambeek" dat met het besluit van 28 maart 2013 is vastgesteld. De bestemming was "Agrarisch - paardenhouderij" met als nevenactiviteit kinderdagverblijf (300 m2) en opslag ten behoeve van de paardenevenementen (1.000 m2). Volgens de raad was het duidelijk dat vanwege de koppeling met de paardenhouderij met "opslag" geen opslag voor een elders gevestigd niet-agrarisch bedrijf bedoeld was. Verder stelt de raad dat in het kader van een lopende handhavingsprocedure wordt bekeken welke activiteiten gelegaliseerd kunnen worden. Volgens hem moet er een nieuw bestemmingsplan in procedure worden gebracht, omdat er op het perceel geen paardenhouderij meer gevestigd is.

17.2.  Op het achterterrein van het perceel [locatie 12] staat een 2.700 m2 grote loods.

In het Veegplan zijn aan het perceel [locatie 12] de bestemming "Agrarisch" en voor zover hier van belang de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - 14" toegekend. Op grond van de tabel bij artikel 3.1 van de planregels, onder nr. 14, zijn hier een kinderdagverblijf en opslag als nevenactiviteit toegestaan met als maximaal toegestane bebouwing hiervoor 300 m2 en 1.000 m2.

In het plan "[locatie 12] Sambeek" was aan het perceel de bestemming "Agrarisch - Paardenhouderij" toegekend. Aan de gronden waarop de loods staat, waren grotendeels de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - opslag" en voor een klein deel de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - kinderdagverblijf" toegekend.

17.3.  In de planregels is de term opslag, anders dan de term statische opslag, niet gedefinieerd. Uit de formulering in de tabel horende bij artikel 3.1, onder nr. 14, volgt niet dat de opslag alleen maar voor een paardenhouderij of kinderdagverblijf zou mogen plaatsvinden. In het plan "[locatie 12] Sambeek" was enkel voorzien in de opslag ten behoeve van paardenevenementen. De stelling van de raad dat de planregeling op dit punt is overgenomen van het vorige plan "[locatie 12] Sambeek" is daarom onjuist. Ook een ruimtelijke afweging voor de mogelijkheid tot opslag is in het plan niet terug te vinden. Omdat de opslagmogelijkheden niet zijn geregeld zoals de raad kennelijk voor ogen heeft gehad, en omdat hij heeft gesteld dat een nieuw plan in procedure zou moeten worden gebracht vanwege de beëindiging van de paardenhouderij, is de Afdeling van oordeel dat het besluit van 30 april 2020 in zoverre niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb voor zover de bestemming "Agrarisch" is toegekend aan het perceel [locatie 12] te Sambeek.

Het beroep tegen het besluit van 16 mei 2019

18.     Met het besluit van 30 april 2020 is voorzien in dezelfde planologische regeling voor het perceel [locatie 12] als in het besluit van 16 mei 2019. Alleen al om die reden is het beroep gericht tegen dat besluit gegrond en komt dat besluit voor vernietiging in aanmerking voor zover het betreft de bestemming "Agrarisch" ter plaatse van het perceel [locatie 12] te Sambeek.

Het beroep van [appellant sub 10]

Het beroep tegen het besluit van 30 april 2020

19.     [appellant sub 10] kan zich niet verenigen met het plan voor zover dit voorziet in een bedrijfsbestemming voor het perceel [locatie 13] – [locatie 14] te Boxmeer. De raad had moeten voorzien in een bestemming die een landgoedwoning mogelijk maakt.

19.1.  De raad stelt dat voor dit perceel een aparte planprocedure is gestart en dat [appellant sub 10] onder meer nog een geactualiseerd flora- en faunaonderzoek moest opstellen. Daarom kon nog niet worden beoordeeld of het initiatief in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening en het recht is. Alleen al omdat nader onderzoek moest worden gedaan, bestond er geen aanleiding om de bedrijfsbestemming te wijzigen in een bestemming die voorzag in een landgoedwoning, aldus de raad.

19.2.  In het vorige plan "Buitengebied 2008" was aan het perceel een bedrijfsbestemming ten behoeve van een waterpompstation toegekend. [appellant sub 10] heeft geen argumenten aangevoerd waarom, in afwachting van de uitkomsten van het benodigde nader onderzoek, de raad in het Veegplan de bedrijfsbestemming niet meer had mogen continueren. De Afdeling verwijst naar het gelijke oordeel in de uitspraak van vandaag in de zaak nr. 201904017/1/R1, ECLI:NL:RVS:2021:2055, onder 5. Het beroep is ongegrond.

Het beroep tegen het besluit van 16 mei 2019

19.3.  Omdat de raad dezelfde planologische regeling heeft opgenomen in het Veegplan en het beroep daartegen ongegrond is, heeft [appellant sub 10] geen procesbelang bij de behandeling van zijn beroep tegen het besluit van 16 mei 2019. Het beroep tegen dat besluit is daarom niet-ontvankelijk.

Het beroep van TenneT

Het beroep voor zover gericht tegen het besluit van 30 april 2020

20.     Het plan voorziet in een hoogspanningsleiding in Boxmeer. De raad heeft ten behoeve hiervan het plan "Versterken 150 kV-net Haps-Boxmeer", vastgesteld in zijn besluit van 28 maart 2018. De planologische regeling voor deze ontwikkeling is nagenoeg geheel overgenomen in het plan "Buitengebied 2018", met dien verstande dat het onderscheid dat in de planregels "Versterken 150 kV-net Haps-Boxmeer" was gemaakt tussen boven- en ondergrondse leidingen niet is opgenomen in dat plan. De raad heeft in het besluit van 30 april 2020 gesteld dat dit niet de bedoeling is geweest. Hij heeft in het Veegplan de regelingen voor de hoogspanningsleidingen zoals opgenomen in het plan "Versterken 150 kV-net Haps-Boxmeer" - voor zover hier van belang - één op één overgenomen in het Veegplan en daarmee het gebrek in het plan "Buitengebied 2018" hersteld.

20.1.  Zoals ter zitting door TenneT is beaamd, is de regeling voor de boven- en ondergrondse leidingen op juiste wijze hersteld in het Veegplan. TenneT heeft ter zitting toegelicht dat hun procesbelang bij een behandeling van het beroep tegen het Veegplan erin is gelegen dat het begrip "plan" zoals omschreven in het Veegplan tot rechtsonzekerheid kan leiden. Zij stelt dat de definitie van het begrip "plan" in het Veegplan met zich brengt dat het Veegplan niet kan bestaan zonder het plan "Buitengebied 2018". Als het plan "Buitengebied 2018" zou worden vernietigd, is ook het Veegplan zinledig en is de aanleg van de hoogspanningsleidingen en het verdeelstation niet meer mogelijk. De Afdeling overweegt dat gelet op de hiervoor besproken beroepen het plan "Buitengebied 2018" niet geheel wordt vernietigd. De uitvoering van het Veegplan is daarom in ieder geval mogelijk voor zover het de hoogspanningsleidingen betreft. Alleen al omdat de door TenneT gevreesde vernietiging zich niet voordoet, ziet de Afdeling geen reden om het betoog over de definitie van het begrip "plan" te bespreken. Het probleem dat TenneT vreest, doet zich niet voor. Het beroep is ongegrond.

Proceskosten

21.     De raad moet de proceskosten van [appellanten sub 1], [appellanten sub 2], ARHO en [appellanten sub 8] te vergoeden. De raad hoeft de proceskosten van [appellant sub 4], [appellant sub 5], [appellant sub 6], [appellant sub 7], TenneT en [appellant sub 10] niet te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart de beroepen van

- [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B];

- [appellant sub 4];

- [appellant sub 5];

- [appellant sub 6];

- [appellant sub 7] en

- [appellant sub 10]

gericht tegen het besluit van 16 mei 2019 niet-ontvankelijk;

II.       verklaart de beroepen van

- [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B];

- ARHO Agri en [appellante sub 3A];

- [appellant sub 8A] en [appellant sub 8B] en

- TenneT TSO B.V.

gericht tegen het besluit van 16 mei 2019 gegrond;

III.      verklaart de beroepen van:

- [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B];

- [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B];

- ARHO Agri en [appellante sub 3A] en

- [appellant sub 8A] en [appellant sub 8B]

gericht tegen het besluit van 30 april 2020 gegrond;

IV.      vernietigt het besluit van 30 april 2020 van de raad van de gemeente Boxmeer, waarbij het bestemmingsplan "Veegplan Buitengebied 2018" is vastgesteld, voor zover:

a. de bestemming "Agrarisch" ter plaatse van het perceel [locatie 1] te Rijkevoort is toegekend;

b. niet is voorzien in een kalkoenslachterij op het perceel [locatie 2] te Rijkevoort;

c. de bestemming "Wonen" is toegekend aan het perceel Heihekkenseweg 4 te Sambeek;

d. de bestemming "Agrarisch" is toegekend aan het perceel [locatie 12] te Sambeek;

V.       vernietigt het besluit van 16 mei 2019 van de raad van de gemeente Boxmeer, waarbij het bestemmingsplan "Buitengebied 2018" is vastgesteld, voor zover:

a. de bestemming "Agrarisch" ter plaatse van het perceel [locatie 1] te Rijkevoort is toegekend;

b. niet is voorzien in een kalkoenslachterij op het perceel [locatie 2] te Rijkevoort;

c. de bestemming "Wonen" is toegekend aan het perceel Heihekkenseweg 4 te Sambeek;

d. de bestemming "Agrarisch" is toegekend aan het perceel [locatie 12] te Sambeek;

VI.      verklaart de beroepen van

-  [appellant sub 4];

-  [appellant sub 5];

-  [appellant sub 6];

- [appellant sub 7];

- [appellant sub 10] en

- TenneT TSO B.V.;

gericht tegen het besluit van 30 april 2020 ongegrond;

VII.     bepaalt dat de rechtsgevolgen van het besluit van 30 april 2020 in stand blijven voor zover het betreft het hiervoor genoemde onderdeel IV, onder b;

VIII.    draagt de raad op om voor het hiervoor genoemde onderdeel IV, onder a, binnen zes maanden na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen met inachtneming van wat in deze uitspraak is overwogen en dit vervolgens op de voorgeschreven wijze bekend te maken;

IX.      veroordeelt de raad van de gemeente Boxmeer tot vergoeding van in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten als volgt:

- € 1.557,81 (zegge: vijftienhonderdzevenenvijftig euro en eenentachtig cent) voor [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B], waarvan € 1.496,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij betaling aan één van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;

- € 1.496,00 (zegge: veertienhonderdzesennegentig euro) voor ARHO Agri en [appellante sub 3A], geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

- € 1.496,00 (zegge: veertienhonderdzesennegentig euro) voor [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B], geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij betaling aan één van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;

- € 1.496,00 (zegge: veertienhonderdzesennegentig euro) voor [appellant sub 8A] en [appellant sub 8B], geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij betaling aan één van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;

X.       gelast dat de raad van de gemeente Boxmeer aan appellanten het door hen voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht als volgt vergoedt:

- € 174,00 (zegge: honderdvierenzeventig euro) voor [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B], met dien verstande dat bij betaling aan één van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;

- € 345,00 (zegge: driehonderdvijfenveertig euro) voor ARHO Agri en [appellante sub 3A];

- € 174,00 (zegge: honderdvierenzeventig euro) voor [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B], met dien verstande dat bij betaling aan één van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan, en

- € 174,00 (zegge: honderdvierenzeventig euro) voor [appellant sub 8A] en [appellant sub 8B], met dien verstande dat bij betaling aan één van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.

Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, en mr. D.A. Verburg en mr. W. den Ouden, leden, in tegenwoordigheid van mr. W.S. van Helvoort, griffier.

De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 22 september 2021

361.

BIJLAGE

Planregels van het bestemmingsplan "Veegplan Buitengebied 2018"

Artikel 1.1 luidt: "Plan. Het bestemmingsplan Buitengebied 2018 met identificatienummer NL.IMRO.0756.BP18BmrBuiten-VG01 van de gemeente Boxmeer met de bij raadsbesluit van 30 april 2020 aangebrachte wijzigingen met identificatienummer NL.IMRO.VP20BmrBuiten-VG01."

In artikel 1.29 van de planregels is een bijbehorend bouwwerk gedefinieerd als: "een uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegenaan gebouwd en op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk, met een dak. Dit betekent dat uitbreidingen van een hoofdgebouw kunnen worden gerealiseerd, waar dezelfde hindernormen voor gelden als de rest van de woning."

In artikel 1.110 is statische opslag gedefinieerd als: "binnenopslag van goederen die geen regelmatige verplaatsing behoeven, niet bestemd zijn voor handel en niet worden opgeslagen voor een elders gevestigd niet-agrarisch bedrijf."

Artikel 3.1 luidt: " De voor "Agrarisch" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. agrarisch grondgebruik;

b. één (vollegronds) teeltbedrijf;

c. één overig agrarisch bedrijf

[...];

l. statische opslag tot maximaal 1.000 m2 en bovendien niet meer dan 50% van de aanwezige bedrijfsgebouwen;"

o. niet-agrarische activiteit als neventak, uitsluitend ter plaatse van de functieaanduiding "specifieke vorm van agrarisch - 1 t/m 34" overeenkomstig de tabel ‘Nevenactiviteiten’ en mits ten behoeve van die nevenactiviteit niet meer bebouwing gebruikt wordt dan aangegeven in die tabel;"

In de tabel is onder nr. 14 opgenomen:

"[locatie 12], Sambeek, kinderdagverblijf en opslag 300 + 1000 m2."

Artikel 3.3.2 luidt: "Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 3.2.2 onder a. voor het bouwen van een schuilgelegenheid voor dieren buiten het bouwvlak, mits:

a. de schuilgelegenheid gebouwd wordt op een perceel dat ligt in de kernrandzone of in een gebied dat gezien de ligging en het feitelijk gebruik gerekend kan worden tot de kernrandzone;

b. de oppervlakte van de schuilgelegenheid maximaal 90 m² bedraagt;

c. de goothoogte en hoogte maximaal 2,5 respectievelijk 4 meter bedragen;

d. de schuilgelegenheid uitsluitend bedoeld is voor de uitoefening van hobbymatige activiteiten en aantoonbaar noodzakelijk en doelmatig is vanuit het oogpunt van dierenwelzijn."

Artikel 23.2.2 luidt:

"Voor het bouwen van woningen gelden de volgende bepalingen:

a. woningen worden op minimaal 5 meter afstand van de voorste bestemmingsvlakgrens en op minimaal 3 meter van de zijdelingse perceelsgrenzen gebouwd;

[...].

c. de inhoud van de woning bedraagt niet meer dan 750 m³, of, indien de bestaande inhoud al meer bedraagt dan 750 m³, maximaal die bestaande inhoud of maximaal de inhoud die op de verbeelding aangegeven wordt met de aanduiding ‘maximum volume (m³)’

[...]"

Artikel 22.2.3 luidt:

"Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

[...]

d. de gezamenlijke oppervlakte bedraagt per woning niet meer dan 95 m2, tezij anders is aangegeve met de aanduiding ‘maximum oppervlakte bijgebouwen (m2)’;

[...]

f. indien het bestemmingsvlak groter is dan 300 m2, dan mag de onder d. genoemde oppervlakte overschreden worden met 10% van het meerdere, echter tot maximaal 150 m2.

[...]"

Artikel 38.3 luidt:

"A. Ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van wonen - persoonsgebonden overgangsrecht’ mag het gebruik als woning worden voortgezet, en wel uitsluitend door de persoon/personen die op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan in de Basisregistratie Personen zijn ingeschreven als hoofdbewoner van het adres en diens partner. Eventuele inwonende gezinsleden mogen in de woning wonen zolang ze inwonen bij die degene, die op het moment van in werking treden van het bestemmingsplan als hoofdbewoner dan wel als diens partner is ingeschreven in de Basisregistratie Personen.

B. Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te (laten) hervatten."

Planvoorschriften van het bestemmingsplan "Buitengebied 2008"

Artikel 2.5A luidt:

"De op de plankaart (2) voor "wonen" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

1. woondoeleiden, ter plaatse van bestaande woningen met bijbehorend erf, dat tot maximaal 3.500 m2 per woning en met een breedte langs de weg van maximaal 50 m en een diepte vanaf de weg van maximaal 70 m tot het (globale) bestemmingsvlak van deze bestemming gerekend wordt".

Artikel 2.5B, eerste lid, onder a, luidt: "Voor het bouwen van woningen inclusief uitbouwen en aanbouwen gelden de volgende regels:

a. Situering: uitsluitend ter plaatse van de fundering van de bestaande woning of, in geval van een uitbreiding, daar direct op aansluitend.

[...];

c. Inhoud: niet meer dan 600 m3;

[...];

h. Afstand tot de perceelsgrens:

- bij vrijstaande woningen: niet minder dan 5 m

[...]"

Artikel 2.5B, derde lid, luidt: "Voor het bouwen van bijgebouwen gelden de volgende regels:

a. Gezamenlijke oppervlakte per woning: niet meer dan 95 m2.

[...]

h. Afstand tot de perceelsgrens: bij vrijstande woningen niet minder dan 3 m (...)."

Planregels van het plan "[locatie 12] Sambeek"

Artikel 3.1 luidt: "De op de verbeelding voor "Agrarisch - paardenhouderij" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. De uitoefening van één gebruiksgerichte paardenhouderij.

[...]

agrarische verbreding in de vorm van:

g. Kinderdagverblijf ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - kinderdagverblijf"

h. Opslag ten behoeve van paardenevenementen ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - opslag".

Artikel 3.5.4 luidt: "De oppervlakte gebruikt ten behoeve van paardenevenementen mag niet meer bedragen dan 1.000 m2 (bvo) en vindt inpandig plaats."

Regels Verordening Ruimte Noord-Brabant d.d. 1 maart 2020

In artikel 1.1 is een bestaand bouwperceel omschreven als: "Bouwperceel waarbinnen het geldend bestemmingsplan het bouwen van gebouwen en bijbehorende bouwwerken met een gezamenlijke oppervlakte van meer dan 100 m2 toestaat."

In artikel 1.1 is een bouwperceel omschreven als: "Aaneengesloten (virtueel) vlak waarop functioneel bij elkaar behorende bebouwing en voorzieningen worden geconcentreerd, bestaande uit een bouwvlak, waarbinnen de gebouwen zijn toegelaten, met de direct daaraan grenzende gronden waar ook bouwwerken geen gebouwen zijnde en vergunningvrije bouwwerken zijn toegestaan."

Artikel 3.68, eerste lid, luidt: "Een bestemmingsplan van toepassing op Landelijk gebied bepaalt dat:

a. alleen bestaande burgerwoningen en bedrijfswoningen zijn toegestaan; […]"

Artikel 9.8, eerste lid, luidt: "Bestaande planologische mogelijkheden, waaronder het feitelijk gebruik van gronden en opstallen die op het moment van inwerkingtreding van deze verordening rechtmatig worden uitgeoefend, worden gerespecteerd en kunnen worden voorgezet.

Het tweede lid luidt: "Onder bestaande planologische mogelijkheid, zoals een bestaand bouwperceel, bestaande bebouwing, een bestaande gebruiksactiviteit of een bestaande omvang, wordt verstaan:

a. datgene wat het geldende bestemmingsplan zonder toepassing van een wijzigingsbevoegdheid uit artikel 3.6, eerste lid, onder a, Wet ruimtelijke ordening toestaat, met inbegrip van datgene wat nadien wordt toegestaan op grond van een:

1. uitwerking van het geldend bestemmingsplan, als dat niet ouder is dan tien jaar, als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder b, Wet ruimtelijke ordening, of

2. besluit van de gemeente als direct gevolg van een onherroepelijke uitspraak van een bestuursrechter;

b. datgene waarvan handhaving wegens strijdigheid met het geldende bestemmingsplan niet meer mogelijk is."