Uitspraak 202105595/2/R4


Volledige tekst

202105595/2/R4.
Datum uitspraak: 2 september 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek van [verzoeker], wonend te Eersel, om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:

[verzoeker],

verzoeker

tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Oost-Brabant (hierna: de rechtbank) van 6 augustus 2021 in zaak nrs. 21/1443 en 21/1439 in het geding tussen:

verzoeker

en

het college van burgemeester en wethouders van Eersel.

Procesverloop

Bij besluit van 3 november 2020 heeft het college aan [verzoeker] gelast om vijf overtredingen op zijn perceel aan de [locatie] te Vessem te beëindigen en beëindigd te houden.

Bij besluit van 4 mei 2021 heeft het college het door [verzoeker] daartegen gemaakte bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard en een van de lasten herroepen. Voor het overige is bij dit besluit het bezwaar ongegrond verklaard waarbij last 3 gewijzigd is vastgesteld.

Vervolgens heeft het college bij besluit van 14 juni 2021 onder meer de lasten 3 en 4, gewijzigd.

Bij uitspraak van 6 augustus 2021 heeft de rechtbank het door [verzoeker] tegen het besluit van 4 mei 2021 ingestelde beroep gegrond verklaard en dat besluit vernietigd, voor zover het de lasten 3 en 4 betreft en de hoogte van de dwangsom met betrekking tot last 2. Verder heeft de rechtbank in deze uitspraak bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit van 4 mei 2021 in stand blijven voor zover dat ziet op de hoogte van de dwangsom met betrekking tot last 2. Ook heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 14 juni 2021 ongegrond verklaard. Voorts heeft de rechtbank in deze uitspraak de voorlopige voorziening getroffen dat de begunstigingstermijn, die voor de lasten 1, 2 en 3 geldt, wordt verlengd tot drie weken na de verzending van deze uitspraak.

Tegen deze uitspraak heeft [verzoeker] hoger beroep ingesteld.

[verzoeker] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

Overwegingen

1.       De voorzieningenrechter doet uitspraak zonder zitting.

2.       De rechtbank heeft in de uitspraak van 6 augustus 2021 de zogenoemde begunstigingstermijn die voor de lasten 1, 2 en 3 geldt verlengd tot drie weken na de verzending van deze uitspraak.

De begunstigingstermijn is de termijn die een overtreder krijgt om aan de lasten te voldoen en te voorkomen dat een dwangsom wordt verbeurd.

Gezien de datum van de verzending van de uitspraak (9 augustus 2021) is de begunstigingstermijn afgelopen op 30 augustus 2021. Met het voor de afloop van de begunstigingstermijn, op 29 augustus 2021, bij de Afdeling ingekomen verzoek beoogt [verzoeker] te bewerkstelligen dat de begunstigingstermijn wordt verlengd, zodat door hem hangende de procedure bij de Afdeling geen dwangsommen in verband met de lasten worden verbeurd. Volgens [verzoeker] zijn de lasten onder dwangsom namelijk ten onrechte opgelegd. Hij betoogt, kort gezegd, onder meer dat hij geen overtredingen heeft begaan en dat handhavend optreden onevenredig is.

2.1.    De voorzieningenrechter merkt op dat, op het moment dat het verzoek om een voorlopige voorziening bij de Afdeling binnenkwam, er geen tijd was om partijen tijdig op een zitting te horen. Daarom ziet de voorzieningenrechter aanleiding om - bij wijze van ordemaatregel - een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter zal, bij wijze van voorlopige voorziening, bepalen dat de begunstigingstermijn voor de aan [verzoeker] opgelegde lasten onder dwangsom wordt verlengd, met terugwerkende kracht vanaf 30 augustus 2021, totdat de Afdeling uitspraak heeft gedaan in de bodemprocedure.

De voorzieningenrechter merkt hierbij op dat op 14 oktober 2021 een zitting zal worden gehouden, waarbij de voorzieningenrechter (ambtshalve) zal beoordelen of aanleiding bestaat deze voorlopige voorziening op te heffen of te wijzigen. Overigens zullen partijen een afzonderlijke uitnodigingsbrief ontvangen voor deze zitting.

3.       Gelet op het vorenstaande ziet de voorzieningenrechter aanleiding om het verzoek als kennelijk gegrond toe te wijzen en de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.

4.       Gelet op het feit dat thans uitsluitend een voorlopige voorziening als ordemaatregel wordt getroffen, ziet de voorzieningenrechter thans geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Over de proceskosten (en het griffierecht) zal worden beslist op het moment waarop de voorzieningenrechter uitspraak doet in het kader van de vraag of aanleiding bestaat de voorlopige voorziening op te heffen of te wijzigen.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

treft de voorlopige voorziening dat de begunstigingstermijn voor de aan [verzoeker] opgelegde lasten onder dwangsom wordt verlengd, met terugwerkende kracht vanaf 30 augustus 2021, totdat de Afdeling uitspraak heeft gedaan in de bodemprocedure.

Aldus vastgesteld door mr. H.C.P. Venema, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M.L.M. van Loo, griffier.

De voorzieningenrechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 2 september 2021

418.