Uitspraak 201311395/1/V3


Volledige tekst

201311395/1/V3.
Datum uitspraak: 7 oktober 2014

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, van 27 november 2013 in zaak nr. 13/18485 in het geding tussen:

[de vreemdeling]

en

de staatssecretaris.

Procesverloop

Bij besluit van 20 juni 2013 heeft de staatssecretaris de aan de vreemdeling verleende verblijfsvergunningen asiel voor bepaalde en onbepaalde tijd met terugwerkende kracht tot 25 augustus 1998 ingetrokken (hierna: het intrekkingsbesluit) en tegen hem een inreisverbod uitgevaardigd. Dit besluit is aangehecht.

Bij uitspraak van 27 november 2013 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard en dat besluit vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.

De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 31 juli 2014, waar de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. F.W.A. Croonen, werkzaam bij het Ministerie van Veiligheid en Justitie, en de vreemdeling, bijgestaan door mr. F.W. Verweij, advocaat te Amersfoort, zijn verschenen.

Overwegingen

1.       Onder de staatssecretaris wordt tevens verstaan: diens rechtsvoorgangers.

2.       Niet in geschil is dat de staatssecretaris bij besluit van 13 augustus 1999, voor zover thans van belang, de vreemdeling met ingang van 25 augustus 1998 een verblijfsvergunning heeft verleend. Op 30 september 2010 heeft de vreemdeling een verzoek om hem het Nederlanderschap te verlenen (hierna: het naturalisatieverzoek) ingediend. Naar aanleiding van dit verzoek heeft het Bureau Land en Taal (hierna: het BLT) een dossieronderzoek verricht en op 26 oktober 2010 een rapport (hierna: het BLT-rapport) opgesteld waarin wordt geadviseerd een taalanalyse te laten verrichten. De vreemdeling heeft tijdens het taalanalysegesprek op 1 december 2010 zijn medewerking aan een taalanalyse geweigerd. Naar hierom door de staatssecretaris te zijn verzocht, heeft de vreemdeling per brief op 11 augustus 2011 nogmaals te kennen gegeven niet te zullen meewerken aan een taalanalyse.

Bij uitspraak van 18 september 2013 in zaak nr. 201211250/1/V6 (www.raadvanstate.nl) heeft de Afdeling het hoger beroep van de vreemdeling tegen het afwijzen van zijn naturalisatieverzoek ongegrond verklaard.

3.       Ingevolge artikel 32, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000), voor zover thans van belang, kan de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd worden ingetrokken indien de vreemdeling onjuiste gegevens heeft verstrekt dan wel gegevens heeft achtergehouden terwijl die gegevens tot afwijzing van de oorspronkelijke aanvraag tot het verlenen zouden hebben geleid.

Ingevolge artikel 35, eerste lid, aanhef en onder a, voor zover thans van belang, kan de verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd worden ingetrokken indien de vreemdeling onjuiste gegevens heeft verstrekt dan wel gegevens heeft achtergehouden terwijl die gegevens tot afwijzing van de aanvraag tot het verlenen zouden hebben geleid.

4.       In hoger beroep klaagt de staatssecretaris onder meer dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat, nu er geen taalanalyse heeft plaatsgevonden, niet valt in te zien dat hij zich op het standpunt kan stellen dat de vreemdeling onjuiste gegevens heeft verstrekt dan wel gegevens heeft achtergehouden terwijl die gegevens tot afwijzing zouden hebben geleid van de aanvragen tot het verlenen van de verblijfsvergunningen en dat de enkele twijfel die hij stelt te hebben over de nationaliteit van de vreemdeling, niet kan leiden tot een ander oordeel, aangezien artikel 32, eerste lid, onder a en artikel 35, eerste lid, onder a, van de Vw 2000 daarvoor geen grond bieden.

Hiertoe voert de staatssecretaris aan dat op grond van het door het BLT verrichte dossieronderzoek de conclusie is getrokken dat de vreemdeling met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid niet afkomstig is uit Sudan. Nu de vreemdeling voorts heeft geweigerd mee te werken aan een taalanalyse, is dit tezamen genomen voldoende grondslag om de verleende verblijfsvergunningen in te trekken, aldus de staatssecretaris.

4.1.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 13 februari 2009 in zaak nr. 200805405/1; www.raadvanstate.nl), ligt het, indien de staatssecretaris een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd intrekt omdat zich de grond bedoeld in artikel 32, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 voordoet, op zijn weg aannemelijk te maken dat zich die intrekkingsgrond voordoet.

Dit geldt evenzeer indien de staatssecretaris een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd intrekt, omdat zich de grond bedoeld in artikel 35, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 voordoet.

4.2.    Het BLT is op basis van een dossieranalyse tot de conclusie gekomen dat twijfel bestaat over de door de vreemdeling opgegeven herkomst en dat hij met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid niet afkomstig is uit het gestelde land van herkomst Sudan. Het BLT heeft uiteengezet dat de vreemdeling, die stelt te zijn geboren in Sudan, geen van de in het gestelde herkomstgebied gebezigde talen beheerst, nu alle gehoren zijn gehouden in de Engelse taal, welke taal in Sudan niet gangbaar is als voertaal in het dagelijkse leven. Tevens heeft het BLT aan voormelde conclusie ten grondslag gelegd dat de bevolkingsgroep waartoe de vreemdeling stelt te behoren niet kan worden teruggevonden als stam of taal in Sudan en dat het BLT bekend is dat in vergelijkbare gevallen de desbetreffende vreemdelingen op grond van hun Engelse spraak geplaatst konden worden in de spraakgemeenschap van Nigeria. Volgens het BLT kan door het verrichten van een taalanalyse helderheid worden verkregen over de vraag tot welke taalgemeenschap de vreemdeling op grond van zijn spraak en talenkennis is te herleiden.

4.3.    Zoals volgt uit 4.1. moet de staatssecretaris bij de intrekking van een verblijfsvergunning asiel aannemelijk maken dat de vreemdeling onjuiste gegevens - in dit geval over zijn herkomst - heeft verstrekt. De staatssecretaris heeft naar aanleiding van de analyse in het BLT-rapport over de afkomst van de vreemdeling een taalanalyse willen laten verrichten om zodoende duidelijkheid te verkrijgen over de herkomst van de vreemdeling. Door de weigering van de vreemdeling om mee te werken aan een taalanalyse, heeft de staatssecretaris geen duidelijkheid kunnen verkrijgen over het land van herkomst van de vreemdeling, terwijl de vreemdeling volgens het BLT-rapport met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid niet afkomstig is uit het gestelde land van herkomst Sudan.

Naar het oordeel van de Afdeling dient dit geheel aan de vreemdeling te worden toegerekend. De staatssecretaris mocht het er onder de gegeven omstandigheden dan ook voor houden dat de vreemdeling onjuiste gegevens heeft verstrekt.

Voor zover de vreemdeling zich op het standpunt stelt dat de informatie in het BLT-rapport reeds bekend was ten tijde van de verlening van de verblijfsvergunningen en om die reden niet aan de intrekking ten grondslag kan worden gelegd, kan hij hierin niet worden gevolgd. De vreemdeling diende er steeds rekening mee te houden dat op enig moment rechtsherstel kan plaatsvinden ter zake van een op basis van onjuiste of onvolledige informatie verkregen vergunning.

De vreemdeling kan evenmin worden gevolgd in zijn standpunt dat hij met een geldige reden niet heeft meegewerkt aan een taalanalyse, te weten dat met hem een gesprek zou worden gehouden in de Engelse taal en aan de hand daarvan niet kan worden vastgesteld dat hij uit Sudan afkomstig is. De vreemdeling is immers in het verleden meermaals gehoord in de Engelse taal en verder heeft het BLT, zoals hierboven is vermeld, te kennen gegeven dat door een taalanalyse helderheid kan worden verkregen over de vraag tot welke taalgemeenschap de vreemdeling op grond van zijn spraak is te herleiden. Het is daarbij volgens het BLT niet aannemelijk dat de vreemdeling, zoals hij thans stelt, alleen nog maar Nederlands spreekt.

Gelet op de bovenstaande omstandigheden heeft de staatssecretaris aan het intrekkingsbesluit ten grondslag kunnen leggen dat de vreemdeling onjuiste gegevens met betrekking tot zijn herkomst heeft verstrekt.

De grief slaagt.

5.       Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Hetgeen de staatssecretaris overigens heeft aangevoerd, behoeft geen bespreking. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 20 juni 2013 van de staatssecretaris alsnog ongegrond verklaren.

6.       Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart het hoger beroep gegrond;

II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, van 27 november 2013 in zaak nr. 13/18485;

III.      verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, voorzitter, en mr. R. van der Spoel en mr. G. van der Wiel, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, griffier.

w.g. Troostwijk
voorzitter

w.g. Van Meurs-Heuvel

griffier

Uitgesproken in het openbaar op 7 oktober 2014

47-750.