Uitspraak 202102933/2/R3


Volledige tekst

202102933/2/R3.
Datum uitspraak: 9 augustus 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:

[verzoeker] en anderen, allen wonend te Leidschendam, gemeente Leidschendam-Voorburg,

verzoekers,

en

de raad van de gemeente Leidschendam-Voorburg,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 9 maart 2021 heeft de raad het bestemmingsplan "Schakenbosch" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [verzoeker] en anderen beroep ingesteld.

[verzoeker] en anderen hebben de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[verzoeker] en anderen hebben nadere stukken ingediend.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 20 juli 2021, waar [verzoeker] en anderen, vertegenwoordigd door [gemachtigde A] en [gemachtigde B], en de raad, vertegenwoordigd door mr. P.J. Heijnen, zijn verschenen. Voorts is ter zitting Schakenbosch B.V., vertegenwoordigd door mr. M.H. Blokvoort, advocaat, te Deventer, als partij gehoord.

Overwegingen

1.       Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.       Het plan maakt het mogelijk dat op een gedeelte van het terrein van zorginstelling Schakenbosch in Leidschendam woningen worden gebouwd.

3.       [verzoeker] en anderen vrezen dat het plan leidt tot een aantasting van hun woon- en leefklimaat. Ter zitting is gebleken dat Schakenbosch B.V. op korte termijn wil beginnen met de uitvoering van het plan en daartoe de nodige omgevingsvergunningen zal gaan aanvragen. Dit betekent dat het vereiste spoedeisende belang bij het verzoek aanwezig is.

4.       Gelet op het beroepschrift, de reactie op het verweerschrift en het verhandelde ter zitting bestaat het beroep in wezen uit drie gronden. Die worden hierna afzonderlijk kort besproken.

5.       [verzoeker] en anderen betogen dat het raadsamendement van 7 juli 2020 ten onrechte niet is uitgevoerd. Ook voeren zij aan dat volgens het amendement een integraal milieueffectrapport zal worden gemaakt, maar dat hiermee pas na de vaststelling van het plan zal worden begonnen.

5.1.    Het raadsamendement van 7 juli 2020 strekt ertoe dat de raad op dat moment het ontwerp-bestemmingsplan "Schakenbosch" niet wilde vaststellen. De raad vond dat de burgerparticipatie beter moest, wilde een integraal milieueffectrapport voor het hele gebied Leidschendam Noord en stelde eisen aan het aantal en de soort woningen.

5.2.    In het verweerschrift en tijdens de zitting heeft de raad toegelicht dat het college vervolgens heeft geconstateerd dat het amendement niet volledig kon worden uitgevoerd. In een brief aan de raad en de raadsvergadering van 8 september 2020 heeft het college vervolgens toegelicht hoe toch zoveel mogelijk recht zou kunnen worden gedaan aan alle betrokken belangen. Dat zou onder meer betreffen: het houden van extra bijeenkomsten voor bewoners, het laten bijwerken van diverse onderzoeken en het voeren van overleg met de ontwikkelaar.

De raad heeft zich in deze uitvoering van het amendement kunnen vinden. Daarna heeft de raad op voorstel van het college het bestemmingsplan alsnog vastgesteld.

5.3.    De voorzieningenrechter wijst erop dat de raad zogenoemde beleidsruimte heeft bij het vaststellen van een bestemmingsplan. Die beleidsruimte houdt ook in dat de raad bepaalt onder welke omstandigheden hij tot de vaststelling van een bestemmingsplan overgaat. In dat licht bezien is het ook de raad die beoordeelt of een met betrekking tot een bestemmingsplan door hem aangenomen en vervolgens met zijn instemming gewijzigd amendement op adequate wijze is uitgevoerd. Met het alsnog op 9 maart 2021 vaststellen van het bestemmingsplan is de raad dat van oordeel geweest. De voorzieningenrechter ziet geen reden waarom het bestreden besluit vanwege de manier waarop het tot stand is gekomen niet zou voldoen aan de eisen die het recht daaraan stelt. Daarom slaagt het betoog in zoverre niet.

5.4.    Over het milieueffectrapport overweegt de voorzieningenrechter als volgt.

In de toelichting staat dat het plan een stedelijk ontwikkelingsproject mogelijk maakt als bedoeld in D.11.2 van onderdeel D van de bijlage van het Besluit milieueffectrapportage. Omdat de drempelwaarden niet worden overschreden, is alleen een zogenoemde vormvrije m.e.r.-beoordeling gedaan. Op basis daarvan heeft het college van burgemeester en wethouders besloten dat het plan geen belangrijke milieugevolgen heeft die het uitvoeren van een milieueffectrapportage nodig maken.

De voorzieningenrechter ziet in hetgeen [verzoeker] en anderen hebben aangevoerd geen aanknopingspunten voor de conclusie dat dat besluit van het college - dat de raad heeft gevolgd - op onjuiste gronden is genomen. Daarom was de raad niet verplicht om ten behoeve van het plan een milieueffectrapport te maken.

6.       [verzoeker] en anderen voeren verder aan dat het plan leidt tot een verlies aan biodiversiteit vanwege de kap van bomen en verlies van ander groen.

6.1.    Voor het plangebied gold eerder de "Beheersverordening 2017 Leidschendam-Voorburg". Daarin zijn onder meer de kaarten en de voorschriften opgenomen van het bestemmingsplan "Landelijk gebied Leidschendam 1978". Het is niet in geschil dat het grootste deel van het plangebied - zoals gemarkeerd op afbeelding 1.2 van de toelichting van het voorliggende plan - was bestemd voor "Bijzondere Doeleinden", waaronder in dit geval ook gezondheidszorg was begrepen. Ten behoeve van deze doeleinden mochten gebouwen worden gebouwd. Een in deze voorschriften opgenomen aanlegvergunningenstelsel voor het verwijderen van bomen of andere opgaande beplanting gold niet voor gronden met de bestemming "Bijzondere Doeleinden".

In het nu voorliggende plan zijn enkele vlakken bestemd voor woningbouw en één vlak voor gemengde doeleinden. De gronden hiertussen zijn grotendeels bestemd als "Groen", met zeer beperkte bouwmogelijkheden. In planologisch opzicht biedt het plan dus meer bescherming aan groen dan de eerder geldende beheersverordening. De raad heeft ter zitting bovendien toegelicht dat het plangebied nu eigenlijk een privéterrein is, maar dat straks grote delen ervan een openbaar park in eigendom van de gemeente zullen zijn. Gelet hierop mist het betoog feitelijke grondslag.

7.       [verzoeker] en anderen voeren aan dat zij nu al veel hinder ervaren van het verkeer dat rijdt op de Veursestraatweg. Zij vrezen dat het plan leidt tot meer verkeer en daardoor tot nog meer hinder. Het verkeersonderzoek waarvan de raad is uitgegaan, vinden [verzoeker] en anderen onvoldoende transparant. Zij stellen dat onduidelijk is welke projecten daarin zijn betrokken. Zij vragen zich in het bijzonder af of het verkeer van en naar "The Mall of the Netherlands" (hierna: The Mall) wel goed in het model is verwerkt. De Veursestraatweg is namelijk één van de toegangswegen voor dit winkelcentrum.

7.1.    De raad erkent dat enkele woningen aan de Veursestraatweg in de huidige situatie een te hoge geluidbelasting ondervinden van het wegverkeer. Dit moet weliswaar worden opgelost, maar dat staat verder los van de herontwikkeling van het Schakenbosch-terrein.

Verder wijst de raad op het verkeersonderzoek dat als bijlage bij de plantoelichting is gevoegd. Volgens het onderzoek leidt de herontwikkeling tot een toename van 2.800 motorvoertuigen per dag ten opzichte van de 16.300 motorvoertuigen per dag in de autonome situatie. Deze toename zal volgens de raad niet leiden tot verkeersproblemen in de zin van wachttijd of -rijen.

Ter zitting heeft de raad verder gesteld dat het verkeersmodel van de Metropoolregio Den Haag-Rotterdam, waarop het verkeersonderzoek is gebaseerd, rekening houdt met het verkeer van en naar The Mall. In het model worden de planologische besluiten verwerkt die de betrokken gemeenten aanmelden. Het bestemmingsplan voor The Mall is in 2015 vastgesteld en de verkeersgevolgen daarvan zijn dus al enige tijd in het model verwerkt, aldus de raad ter zitting.

7.2.    In het verkeersonderzoek staat dat het MRDH-model versie 2.2 is gebruikt, waarin alle ruimtelijke ontwikkelingen van vastgesteld beleid zijn opgenomen, evenals de ontwikkelingen die verwacht werden ten tijde van de ontwikkeling van de prognose in 2017. Gelet hierop en het verhandelde ter zitting zou het model rekening moeten houden met het verkeer van en naar The Mall. [verzoeker] en anderen hebben echter gesteld dat zij geprobeerd hebben te achterhalen hoe de verschillende ontwikkelingen in de regio in het model zijn verwerkt, maar dat de betrokken overheden daar desgevraagd geen concrete informatie over hebben kunnen verschaffen. Gelet hierop vergt de vraag of het gebruikte verkeersmodel wel voldoende representatief en inzichtelijk is nader onderzoek. Daar leent de onderhavige procedure zich echter niet voor. De voorzieningenrechter zal daarom met een belangenafweging bepalen of vooruitlopend op de beoordeling in de hoofdzaak een voorlopige voorziening moet worden getroffen.

7.3.    [verzoeker] en anderen maken zich zorgen over de verkeersgevolgen van het plan omdat zij in de huidige situatie al hinder ondervinden van het verkeer op de Veursestraatweg. De raad erkent dat de geluidbelasting van enkele woningen vanwege deze weg in de huidige situatie te hoog is en de gemeente onderzoekt daarom of daartegen maatregelen genomen moeten worden. De voorzieningenrechter concludeert dat het probleem dus grotendeels ligt in het verkeer dat nu al op de Veursestraatweg rijdt. Het toewijzen van het verzoek zou hier geen verandering in brengen. Daarnaast is van belang dat uit het akoestisch onderzoek voor het plan volgt dat de maximale toename van de geluidbelasting op bestaande woningen 0,5 dB bedraagt. Zo’n toename is niet significant. De voorzieningenrechter kent daarom een zwaarder gewicht toe aan het belang van de initiatiefnemer om op korte termijn te kunnen beginnen met het uitvoeren van het plan. Daarom zal het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening worden afgewezen.

8.       De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. R.R. Jacobs, griffier.

De voorzieningenrechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 9 augustus 2021.