Uitspraak 202006085/1/V2


Volledige tekst

202006085/1/V2.
Datum uitspraak: 5 augustus 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

[de vreemdeling],

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 9 november 2020 in zaak nr. NL20.14362 in het geding tussen:

de vreemdeling

en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.

Procesverloop

Bij besluit van 15 juli 2020 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.

Bij uitspraak van 9 november 2020 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. E. van den Hombergh, advocaat te Oss, hoger beroep ingesteld.

Overwegingen

1.       De vreemdeling heeft de Nigeriaanse nationaliteit en hij heeft een asielaanvraag ingediend omdat hij in Nigeria door zijn homoseksuele gerichtheid problemen heeft gehad. Deze uitspraak gaat over de vraag of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het onderzoek naar de asielaanvraag van de vreemdeling door de staatssecretaris zorgvuldig heeft plaatsgevonden. Het antwoord op die vraag werkt door in de motivering van het geloofwaardigheidsstandpunt van de staatssecretaris over de verklaringen van de vreemdeling.

2.       De vreemdeling klaagt in grief 1 dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het rapport van het nader gehoor zorgvuldig tot stand is gekomen en het besluit wat betreft het standpunt van de staatssecretaris over de geloofwaardigheid van het asielrelaas van de vreemdeling deugdelijk is gemotiveerd. Volgens hem heeft de rechtbank ten onrechte niet beslist op zijn beroepsgrond dat de correcties en aanvullingen op het verslag van het nader gehoor ten onrechte niet zijn betrokken in de besluitvorming. Volgens de vreemdeling had de rechtbank zijn (aanvullende) beroepsgronden waarin hij daarover klaagt inhoudelijk moeten betrekken bij de vraag of het onderzoek naar zijn asielaanvraag zorgvuldig is verlopen en het besluit deugdelijk is gemotiveerd.

2.1.    Dit betoog slaagt. De vreemdeling betoogt terecht dat de rechtbank ten onrechte niet op zijn beroepsgronden heeft beslist dat de staatssecretaris in het besluit niet heeft gereageerd op zijn betoog in de zienswijze over de correcties en aanvullingen en de manier waarop het onderzoek naar zijn asielaanvraag is verlopen. Omdat de vreemdeling verder terecht betoogt dat de staatssecretaris in de besluitvorming niet gemotiveerd heeft op welke manier hij de correcties en aanvullingen op het verslag van het gehoor heeft betrokken bij zijn standpunt over de geloofwaardigheid van de verklaringen van de vreemdeling, heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat het onderzoek naar de asielaanvraag van de vreemdeling zorgvuldig is verlopen en het besluit deugdelijk is gemotiveerd (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 22 april 2020 in zaak nr. 201909171/1/V2).

2.2.    De grief slaagt.

3.       Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Het is niet nodig wat de vreemdeling verder heeft aangevoerd te bespreken. Het beroep is gegrond en het besluit van 15 juli 2020 wordt vernietigd. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart het hoger beroep gegrond;

II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 9 november 2020 in zaak nr. NL20.14362;

III.      verklaart het beroep gegrond;

IV.      vernietigt het besluit van 15 juli 2020, V-[…];

V.       veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.244,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Aldus vastgesteld door mr. C.M. Wissels, voorzitter, en mr. A.J.C. de Moor-van Vugt, en mr. G.M.H. Hoogvliet, leden, in tegenwoordigheid van mr. D.I. van Kesteren, griffier.

w.g. Wissels
voorzitter

w.g. Van Kesteren

griffier

Uitgesproken in het openbaar op 5 augustus 2021

572-979