Uitspraak 202006082/1/A3


Volledige tekst

202006082/1/A3.
Datum uitspraak: 4 augustus 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Leeuwarden,

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 2 oktober 2020 in zaak nr. 19/2909 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Leeuwarden.

Procesverloop

Bij besluit van 9 april 2019 heeft het college het verzoek van een persoon zich noemende [appellant] om inzage in het geregistreerde afvalverbruik van zijn woonadres buiten behandeling gelaten.

Bij besluit van 15 juli 2019 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 2 oktober 2020 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[appellant] heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 juli 2021, waar [appellant], vertegenwoordigd door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door B.K. Kroese, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.       Op 20 februari 2019 heeft het college een inzageverzoek op grond van artikel 15 van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (hierna: AVG) ontvangen van een afzender die zich ‘begunstigde van [appellant]’ noemt.

1.1.    De identiteit van de afzender staat ter discussie, maar voor de leesbaarheid van deze uitspraak heeft de Afdeling net als de rechtbank op het voorblad van deze uitspraak de naam [appellant] en in het vervolg van de uitspraak de naam [appellant] gehanteerd, omdat de ‘begunstigde van [appellant]’ stelt dat hij [appellant] is.

1.2.    [appellant] heeft verzocht om inzage in de registratie, verwerking en opslag van gegevens afkomstig van de gechipte afvalcontainers van zijn woonadres. Het verzoek is als volgt ondertekend:

Hoogachtend doch met vriendelijke groet,

:[appellant]: I AM

Without Prejudice UCC 1-308

Beneficiary, Authorized Agent and Representative for the legal fiction [appellant]

Issued pursuant to and governed by I AM, eternal essence, In body, Ref. No. IAM-ap17051978. Rec. No. 2013032035, restated and incorporated by reference as if set forth in full; PRE-AUTHORIZED, PRE-APPROVED and PRE-PAID.

Notice to the Principal is Notice to the Agent and Notice to the Agent is Notice to the Principal

"He who fails to assert his rights, has none."

"We are BORN with equal, natural rights. These are not GRANTED by any kind of ruler, be it a constitution, a government or an international body."

Preserved and protected in perpetuity UCC Rec. No. 2000043135, restated and incorporated by reference as if set forth in full, guaranteed, protected and secured, public policy, UCC 1-103, common law remedy thereunder guaranteed, public policy, UCC 1-305; Duly witnessed, secured, entered and noticed; Without prejudice as promised, preserved, and protected, public policy, UCC 1-308, NUNC PRO TUNC, PRAETEREA PRETEREA: Ø/s/[appellant], as conscious eternal essence embodied, transparent in Absolute Truth Eternal Essence.

Living by the Universal Decleration of Human Right, transcending Dutch Constitution art.94

Het verzoek is niet van een handtekening voorzien.

1.3.    Het college heeft [appellant] per brief van 28 februari 2019 verzocht om binnen 14 dagen na dagtekening van deze brief het verzoek online en ondertekend met zijn DigiD in te dienen of zich op het gemeentehuis te legitimeren met een geldig identificatiebewijs, omdat het om persoonsgegevens gaat die niet aan de verkeerde persoon verstrekt mogen worden en het voor het college dus belangrijk is dat het de identiteit van [appellant] deugdelijk vaststelt. Het college heeft [appellant] erop gewezen dat het zijn verzoek niet in behandeling zal nemen als hij geen gehoor geeft aan dit identificatieverzoek. [appellant] heeft bij brief van 11 maart 2019 gereageerd en deze brief ondertekend, maar daarbij geen gehoor gegeven aan het identificatieverzoek van het college. Het college heeft het verzoek daarom bij besluit van 9 april 2019 op grond van artikel 4:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht buiten behandeling gelaten.

1.4.    Onder verwijzing naar het advies van de Adviescommissie bezwaarschriften van 28 juni 2019 heeft het college er in het besluit op bezwaar van 15 juli 2019 op gewezen dat het vast beleid hanteert bij AVG-verzoeken. Dit beleid houdt in dat ieder die een verzoek op basis van de AVG doet, dat via DigiD moet indienen dan wel zich in persoon aan de balie moet legitimeren. Op deze wijze beoogt het college zekerheid te verkrijgen over het feit dat degene die om inzage van de over hem geregistreerde gegevens verzoekt ook daadwerkelijk degene is die hij zegt dat hij is, zodat persoonsgegevens nooit in verkeerde handen vallen. Daarnaast kan het college bij twijfel over de identiteit van de persoon die het verzoek indient op grond van artikel 12, zesde lid, van de AVG om aanvullende informatie vragen die nodig is ter bevestiging van de identiteit van de verzoeker. Gelet op de door [appellant] in zijn verzoek gebruikte bewoordingen als ‘begunstigde van [appellant]’ en ‘Beneficiary, Authorized Agent en Representative for the legal fiction Aron [appellant]’ was er reden om te twijfelen aan de identiteit van [appellant], aldus het college.

Hoger beroep

2.       [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college in redelijkheid heeft kunnen twijfelen aan zijn identiteit en hem daarom mocht vragen om zich te identificeren. De rechtbank heeft miskend dat het college brieven naar hem heeft verstuurd welke hij heeft beantwoord, zodat niet is in te zien dat er twijfel bestaat over zijn identiteit. Het is niet aannemelijk dat de door hem opgevraagde gegevens hem langs diezelfde route niet zouden bereiken. In een andere procedure uit 2018 tegen het college, over een aanslag gemeentelijke belastingen, heeft hij zijn brieven op dezelfde wijze ondertekend en was dat voor het college geen reden om te twijfelen aan zijn identiteit. In die procedure heeft het college zelf verwezen naar gegevens van de afvalverwerker, om aan te tonen dat afval was aangeboden. Het is tegenstrijdig dat het college nu weigert dergelijke gegevens aan hem te verstrekken. De rechtbank heeft volgens [appellant] niet onderkend dat de reactie van het college om zijn verzoek digitaal met DigiD in te dienen of om op het gemeentehuis langs te komen om zich te identificeren in dit geval een buitenproportionele manier is om zijn identiteit vast te stellen, mede omdat het gaat om gegevens van de afvalverwerking van het woonadres waar alleen hij woont. Gelet op de aard van die gegevens had het college de gegevens zonder probleem naar zijn adres kunnen sturen. Van een risico op het verspreiden van privacygevoelige gegevens onder derden is daarom geen sprake en er is op grond van de AVG geen wettelijke identificatieplicht. De rechtbank heeft haar uitspraak tot slot gebrekkig gemotiveerd en is voorbijgegaan aan de door hem aangevoerde inhoudelijke argumenten, aldus [appellant].

Het wettelijk kader

3.       Het wettelijk kader is opgenomen in een bijlage en maakt deel uit van deze uitspraak.

Beoordeling van het hoger beroep

4.       Op grond van artikel 15, eerste lid, van de AVG heeft een persoon recht op inzage in zijn eigen persoonsgegevens en dus niet in persoonsgegevens die uitsluitend aan anderen toebehoren. In overweging 64 van de preambule bij de AVG staat dat de verwerkingsverantwoordelijke alle redelijke maatregelen dient te nemen om de identiteit te controleren van een betrokkene die om inzage verzoekt. Als reden bestaat om te twijfelen aan de identiteit, mag om aanvullende informatie gevraagd worden, die nodig is ter bevestiging van de identiteit van betrokkene, zo volgt uit artikel 12, zesde lid, van de AVG.

4.1.    De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het college als verwerkingsverantwoordelijke op grond van artikel 12, zesde lid, van de AVG, met reden heeft getwijfeld aan de identiteit van [appellant]. Dat blijkt uit de wijze waarop het verzoek van [appellant] was ingediend en uit het feit dat hij geen gehoor heeft gegeven aan het identificatieverzoek. De rechtbank heeft daarom terecht geoordeeld dat het college het verzoek van [appellant] buiten behandeling heeft mogen laten.

4.2.    Anders dan [appellant] betoogt, neemt het feit dat het college correspondentie naar zijn woonadres heeft gestuurd, niet weg dat het in redelijkheid heeft kunnen twijfelen aan zijn identiteit. Zoals blijkt uit de Basisregistratie Personen (hierna: Brp) woont weliswaar alleen [appellant] op het betreffende adres, maar dat hoeft niet te betekenen dat hij ook degene is die het verzoek heeft gedaan. Dit sluit namelijk niet uit dat er ook andere personen op dat adres wonen die zich niet hebben ingeschreven in de Brp en die uit naam van [appellant] brieven kunnen versturen. Het woonadres geeft dus niet zonder meer uitsluitsel over de identiteit van de verzoeker. Vergelijk de uitspraak van 9 december 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2927, onder 6.2.

Dat de gemeente, zoals door [appellant] aangevoerd en met documenten toegelicht, in andere procedures geen bezwaar heeft gemaakt tegen de wijze waarop hij zijn verzoeken heeft ingericht en zelfs de omschrijving ‘begunstigde van [appellant]’ in de adressering heeft gebruikt, laat onverlet dat het college in dit geval gerede twijfel mocht hebben aan de identiteit van de verzoeker. Het college heeft terecht gesteld dat het op grond van de AVG juist van belang is dat een bestuursorgaan zich van die identiteit vergewist. Het doel van de AVG is immers dat een hoogwaardige bescherming van persoonsgegevens wordt nagestreefd.

Voor de vraag óf het college op grond van artikel 12, zesde lid, van de AVG om aanvullende informatie kan vragen ter bevestiging van de identiteit van de verzoeker is, anders dan [appellant] met zijn verwijzing naar het zijns inziens niet privacygevoelige karakter van de gevraagde gegevens betoogt, niet relevant op wat voor soort persoonsgegevens het verzoek van een betrokkene ziet. De rechtbank heeft daarom terecht geoordeeld dat het college geen rekening heeft hoeven houden met de aard van de door [appellant] opgevraagde gegevens.

Zoals de rechtbank verder terecht heeft overwogen, heeft [appellant] niet gesteld dat er voor hem een objectieve belemmering is om zijn verzoek via DigiD in te dienen of zich op het gemeentehuis te legitimeren. De rechtbank heeft de door het college verlangde informatie dan ook terecht niet disproportioneel geacht.

Het betoog faalt.

Slotsom

5.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

6.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. E. Helder, voorzitter, en mr. F.D. van Heijningen en mr. A. ten Veen, leden, in tegenwoordigheid van mr. J. de Vries, griffier.

De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 4 augustus 2021

582-960

BIJLAGE | WETTELIJK KADER

Artikel 4:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht

Het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien:

a.       de aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag, of

[…]

mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen.

Artikel 12, zesde lid, van de Algemene Verordening Gegevensbescherming

Onverminderd artikel 11 kan de verwerkingsverantwoordelijke, wanneer hij redenen heeft om te twijfelen aan de identiteit van de natuurlijke persoon die het verzoek indient als bedoeld in de artikelen 15 tot en met 21, om aanvullende informatie vragen die nodig is ter bevestiging van de identiteit van de betrokkene.

Artikel 15, eerste lid, van de Algemene Verordening Gegevensbescherming

De betrokkene heeft het recht om van de verwerkingsverantwoordelijke uitsluitsel te verkrijgen over het al dan niet verwerken van hem betreffende persoonsgegevens en, wanneer dat het geval is, om inzage te verkrijgen van die persoonsgegevens en van de volgende informatie:

a)       de verwerkingsdoeleinden;

b)       de betrokken categorieën van persoonsgegevens;

c)       de ontvangers of categorieën van ontvangers aan wie de persoonsgegevens zijn of zullen worden verstrekt, met name ontvangers in derde landen of internationale organisaties;

d)       indien mogelijk, de periode gedurende welke de persoonsgegevens naar verwachting zullen worden opgeslagen, of indien dat niet mogelijk is, de criteria om die termijn te bepalen;

e)       dat de betrokkene het recht heeft de verwerkingsverantwoordelijke te verzoeken dat persoonsgegevens worden gerectificeerd of gewist, of dat de verwerking van hem betreffende persoonsgegevens wordt beperkt, alsmede het recht tegen die verwerking bezwaar te maken;

f)        dat de betrokkene het recht heeft een klacht in te dienen bij een toezichthoudende autoriteit;

g)       wanneer de persoonsgegevens niet bij de betrokkene worden verzameld, alle beschikbare informatie over de bron van die gegevens;

h)       het bestaan van geautomatiseerde besluitvorming, met inbegrip van de in artikel 22, leden 1 en 4, bedoelde profilering, en, ten minste in die gevallen, nuttige informatie over de onderliggende logica, alsmede het belang en de verwachte gevolgen van die verwerking voor de betrokkene.