Uitspraak 202100119/2/R2


Volledige tekst

202100119/2/R2.
Datum uitspraak: 26 juli 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:

1.       [verzoeker sub 1] en anderen, wonend te Boekel,

2.       [verzoeker sub 2], wonend te Boekel,

verzoekers,

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Boekel,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 24 november 2020 heeft het college het bestemmingsplan "Omgevingsplan: Veegplan 5" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [verzoeker sub 1] en anderen en [verzoeker sub 2] beroep ingesteld.

[verzoeker sub 1] en anderen en [verzoeker sub 2] hebben de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

Het college en [partij] hebben nadere stukken ingediend.

De voorzieningenrechter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 8 juli 2021, waar [verzoeker sub 1] en anderen, [verzoeker sub 2], bijgestaan door mr. N.M.C.H. Crooijmans, advocaat te Deurne, en het college, vertegenwoordigd door M.H.G. Timmers MSc en J.A.J. Giesen MSc, zijn verschenen.

Voorts is ter zitting [partij], vertegenwoordigd door mr. J. van Groningen, advocaat te Middelharnis, gehoord.

Overwegingen

Inleiding en nader besluit

1.       Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.       Bij besluit van 22 februari 2018 heeft de raad van de gemeente Boekel het "Omgevingsplan Buitengebied 2016" (hierna: het moederplan) vastgesteld, een zogenoemd 'bestemmingsplan met verbrede reikwijdte' als bedoeld in artikel 7c van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet (hierna: Besluit uitvoering Chw). Het moederplan ziet op nagenoeg het gehele buitengebied van de gemeente Boekel. Daarnaast heeft de raad een delegatiebesluit genomen. Dit is een afzonderlijk besluit waarbij de raad de bevoegdheid om een herziening van het moederplan vast te stellen onder voorwaarden heeft gedelegeerd aan het college. Het college heeft ten behoeve van de vaststelling van het hier voorliggende plan, het "Omgevingsplan: Veegplan 5" (hierna: Veegplan 5), van deze bevoegdheid gebruik gemaakt.

Het Veegplan 5 heeft onder andere betrekking op de [locatie 1] in Boekel, waar de paardenhouderij van [partij] is gevestigd. Vlak voor de vaststelling van dit plan is de neventak varkenshouderij, die op die locatie was gevestigd, beëindigd. Met het plan is beoogd om naast paardenhouderij verblijfsrecreatie mogelijk te maken. [partij] is voornemens twee verblijfsgebouwen met in totaal 24 kamers, vier vakantiewoningen en een multifunctioneel gebouw, dat bestaat uit een ontvangstruimte, een horecaruimte met terras en vergaderruimtes, te realiseren. De totale oppervlakte van de voorziene bebouwing bedraagt 970 m2.

[verzoeker sub 1] en anderen en [verzoeker sub 2] wonen allen in de omgeving van de [locatie 1].

3.       Op 26 april 2021 heeft het college, wederom met toepassing van het delegatiebesluit, het bestemmingsplan "Omgevingsplan: Veegplan 7" (hierna: Veegplan 7) vastgesteld. Met dit plan is onder meer beoogd een omissie in het Veegplan 5 ter plaatse van [locatie 1] te herstellen.

Ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) heeft het beroep van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben.

Het besluit van 26 april 2021 heeft betrekking op gronden waar de verzoeken van [verzoeker sub 1] en anderen en [verzoeker sub 2] over het plan "Omgevingsplan: Veegplan 5" ook op zien en komt niet geheel tegemoet aan hun bezwaren. Het besluit van 26 april 2021 wordt daarom aangemerkt als een besluit zoals bedoeld in artikel 6:19, eerste lid, van de Awb. De beroepen en de verzoeken om voorlopige voorziening worden daarom geacht mede te zijn gericht tegen het besluit van 26 april 2021.

Spoedeisend belang

4.       Het college heeft op 23 maart 2021 aan [partij] een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een groepsaccommodatie ter plaatse van [locatie 2] in Boekel. Daartegen hebben verzoekers bezwaar gemaakt. Ten tijde van de uitspraak van de voorzieningenrechter had het college nog niet op dat bezwaar beslist. Gelet hierop is de voorzieningenrechter van oordeel dat sprake is van een spoedeisend belang bij de gevraagde voorziening.

De voorzieningenrechter zal de verzoeken hierna beoordelen.

Beoordeling

5.       [verzoeker sub 1] en anderen en [verzoeker sub 2] kunnen zich om verschillende redenen niet verenigen met het plan voor zover dat betrekking heeft op het perceel [locatie 1] in Boekel. [verzoeker sub 1] en anderen en [verzoeker sub 2] vrezen hoofdzakelijk voor een onaanvaardbare aantasting van hun woon- en leefklimaat.

6.       De voorzieningenrechter stelt voorop dat naar een aantal aspecten nader onderzoek dient plaats te vinden waarvoor een voorlopige voorzieningsprocedure zich niet leent.

Zo verschillen partijen van mening over het antwoord op de vraag of voor de vaststelling van de bestreden besluiten toepassing kon worden gegeven aan het delegatiebesluit, en zo ja, of dat op juiste wijze is gedaan. In dit verband is tussen partijen de vraag gerezen in hoeverre het delegatiebesluit moet voldoen aan de eisen die volgens de jurisprudentie worden gesteld aan wijzigingsregels in een bestemmingsplan. Ook is het de vraag of expliciet inzichtelijk moet worden gemaakt dat wordt voldaan aan alle betrokken toepassingsvoorwaarden die in het delegatiebesluit zijn gesteld. Dit laatste is, zoals het college ter zitting heeft erkend, in dit geval niet gebeurd.

Daarnaast is tussen partijen de vraag naar voren gekomen of in het kader van de onderhavige beroepen ook kan worden opgekomen tegen bepalingen uit het moederplan voor zover die bepalingen relevant zijn (geworden) voor de in de Veegplannen 5 en 7 beoogde wijzigingen.

Nog daargelaten dat ter zitting is geconstateerd dat niet alle beoogde functieaanduidingen adequaat in de Veegplannen 5 en 7 zijn verwerkt, wat mogelijk ook geldt voor de gewijzigde planregels, worden partijen ook nog verdeeld gehouden over de vraag of het rechtszekerheidsbeginsel zich ertegen verzet dat in het kader van de herziening van een bestemmingsplan met verbrede reikwijdte gebruik wordt gemaakt van begrippen zoals "hoofdfunctie", "nevenfunctie" of "nevenactiviteit", "kleinschalig" en "ondergeschikt", zonder dat deze zijn gedefinieerd.

Alleen al om deze redenen leent dit geding zich niet voor een voorlopig rechtmatigheidsoordeel. De voorzieningenrechter zal dus met een belangenafweging beoordelen of vooruitlopend op de beoordeling in de bodemprocedure een voorlopige voorziening moet worden getroffen.

7.       [verzoeker sub 1] en anderen en [verzoeker sub 2] stellen dat de in het plan voorziene ontwikkeling ter plaatse van [locatie 1] te grootschalig is. Volgens hen zal de voorziene verblijfsrecreatie gelet op de aard en de omvang van de mogelijk gemaakte bebouwing, anders dan het college stelt, geen nevenfunctie zijn. Zij wijzen erop dat de verwezenlijking van de ontwikkeling daardoor een onaanvaardbare verkeersaantrekkende werking zal hebben.

Het belang van het college en [partij] is erin gelegen dat zo spoedig mogelijk wordt begonnen met de realisatie van de met het plan mogelijk gemaakte verblijfsrecreatie. Ter zitting is er door [partij] op gewezen dat zij de varkenstak van haar bedrijf al heeft beëindigd.

Nu de voorzieningenrechter mede gelet ook op de hiervoor onder 6 geformuleerde vragen nog onvoldoende zicht heeft op de mogelijke impact van de met het plan mogelijk gemaakte verblijfsrecreatie wordt geoordeeld dat de belangen van [verzoeker sub 1] en anderen en [verzoeker sub 2] bij schorsing van het plan in dit geval zwaarder moeten wegen dan de belangen van het college en [partij] bij een spoedige realisatie van de verblijfsrecreatie. Gelet hierop ziet de voorzieningenrechter aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.

Conclusie

8.       Gelet op wat hiervoor is overwogen, bestaat aanleiding om de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening toe te wijzen.

9.       Het college moet de proceskosten vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Boekel tot vaststelling van het bestemmingsplan "Omgevingsplan: Veegplan 5", voor zover dat betrekking heeft op het perceel [locatie 1] in Boekel;

II.       schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Boekel tot vaststelling van het bestemmingsplan "Omgevingsplan: Veegplan 7", voor zover dat betrekking heeft op het perceel [locatie 1] in Boekel;

III.      veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Boekel tot vergoeding van bij [verzoeker sub 2] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.496,00 (zegge: veertienhonderdzesennegentig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

IV.     gelast dat het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Boekel aan:

- [verzoeker sub 1] en anderen het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 181,00 (zegge: honderdeenentachtig euro) vergoedt, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan één van hen de raad aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;

- [verzoeker sub 2] het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 181,00 (zegge: honderdeenentachtig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. J.E.H.J. Vollaers, griffier.

De voorzieningenrechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen. De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 26 juli 2021

880