Uitspraak 202004556/1/R1


Volledige tekst

202004556/1/R1.
Datum uitspraak: 28 juli 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Tussenuitspraak met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) in het geding tussen:

[appellant], wonend te Den Haag,

en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 14 juli 2020 heeft het college het "Definitief plaatsingsplan aanvullende locaties ondergrondse restafvalcontainers Venen, Oorden en Raden II (Buurt 87), Escamp, Den Haag", vastgesteld, waarbij onder meer locatie 87B-57A ter hoogte van het pand [locatie] te Den Haag, is aangewezen voor het plaatsen van twee ondergrondse restafvalcontainers (hierna: orac's).

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant] heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 april 2021, waar [appellant], vergezeld door [gemachtigde] en bijgestaan door mr. G. Alkilic, advocaat te Den Haag, en het college, vertegenwoordigd door mr. S. Imazouine, W. van der Eijk en J.A. van der Meer, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.       [appellant] woont aan de [locatie] in Den Haag. Het plaatsingsplan voorziet onder meer in de aanwijzing van locatie 87B-57A voor de plaatsing van twee orac's. De locatie bevindt zich op een parkeerplaats schuin voor de woning van [appellant]. De orac’s zijn bedoeld om te worden gebruikt door de bewoners van een tegenover de woning van [appellant] gelegen appartementencomplex. Volgens [appellant] is de aangewezen locatie niet geschikt voor de plaatsing van de orac’s en zijn er alternatieve locaties die geschikter zijn.

Toetsingskader

2.       Bij de vaststelling van het plaatsingsplan heeft het college de randvoorwaarden bij het vinden van geschikte locaties voor ondergrondse containers, neergelegd in het "Kadervoorstel ondergrondse inzamelcontainers voor restafval" met kenmerk RIS 160943, gehanteerd. De randvoorwaarden houden in:

- Loopafstand: De maximale loopafstand van de huisdeur tot de container mag maximaal 75 meter bedragen, waarbij onder bijzondere omstandigheden een uitloop naar maximaal 125 meter is toegestaan.

- Parkeren: Het aantal te vervallen parkeerplaatsen wordt tot een minimum beperkt.

- Bomen: zo min mogelijk kappen of verplaatsen van bomen.

- Ondergrondse infrastructuur: zo min mogelijk omleggen van reeds aanwezige kabels, leidingen en riolering (kosten!).

- Overige obstakels: zo min mogelijk verplaatsen van lichtmasten, telefoonzuilen, HTM-masten en bovenleidingen (kosten!).

- Bereikbaarheid leegwagen: de leegwagen moet voldoende ruimte hebben om op te stellen.

- Veiligheid: bij de route van huisdeur naar container moet kruising met hoofdroutes en wijkontsluitingswegen worden vermeden.

Geschiktheid van de aangewezen locatie

3.       [appellant] betoogt dat het college niet in redelijkheid locatie 87B-57A heeft kunnen aanwijzen voor de plaatsing van orac’s omdat de orac’s te dicht op zijn woning komen te staan. Hij vreest vanwege de afstand van 2 meter van de locatie tot zijn voordeur, geluidhinder en overlast van zwerfafval als gevolg van het gebruik van de orac’s te ondervinden en vindt dat het college aan die belangen onvoldoende gewicht heeft toegekend. Verder voert hij aan dat zijn woongenot wordt aangetast omdat de orac’s vol in zijn zicht komen te staan wanneer hij zijn voordeur uitloopt. Volgens [appellant] stelt het college zich ten onrechte op het standpunt dat met de orac’s de straten schoner zullen zijn dan in de situatie daarvoor. Ter zitting heeft hij foto’s getoond van zwerfafval rondom de tijdelijke bovengrondse containers die in afwachting van deze procedure op een parkeerplaats voor de achtertuin van [appellant] aan de Wezelrade zijn geplaatst. Volgens [appellant] laat het college, ondanks meerdere meldingen van hem en zijn buren over zwerfafval rondom deze containers, het zwerfafval niet ophalen en handhaaft het college hier ook niet op.

3.1.    Het college heeft uiteengezet dat de aangewezen locatie geschikt is als locatie voor het plaatsen van orac’s. De aangewezen locatie voldoet volgens het college aan de minimale afstand van 1,50 meter die wordt gehanteerd tussen de gevel van een woning en de orac. Daarnaast is volgens het college de afstand van de locatie tot aan de voordeur van [appellant] niet 2 meter maar 4 meter. Die afstand vindt het college aanvaardbaar, helemaal omdat de locatie in de bestaande situatie een parkeerplaats is waar een auto kan parkeren waarbij het uitzicht vanuit de woning ook wordt beperkt.

Het college stelt verder dat [appellant] niet of nauwelijks last zal hebben van geluidsoverlast. De orac’s worden twee keer per week tussen 07:00 en 22:00 geleegd en dat duurt 5 tot 10 minuten. De orac’s zijn voorzien van een dubbelschalige trommel met rubberen dempers waardoor het deponeren van restafval niet of nauwelijks geluidsoverlast zal veroorzaken. Het college stelt verder dat de elektriciteitskabel op de aangewezen locatie bij de plaatsing van de orac’s tussen de containers wordt gelegd en geen beletsel vormt voor het aanwijzen van de locatie.

De eventuele overlast die [appellant] zou kunnen ondervinden van verkeerd aangeboden restafval rondom de orac’s is volgens het college een handhavingskwestie die niet aan de orde kan komen in deze procedure. Het college heeft ter zitting toegelicht dat het zwerfafval rondom de tijdelijke bovengrondse containers wordt veroorzaakt doordat de capaciteit van de tijdelijke containers minder groot is en dat de openingsklep hoger is dan die van de te plaatsen orac’s, waardoor het moeilijker is om daar afval in te werpen. Volgens het college zijn de bijplaatsingen van afval en het ontstaan van zwerfafval daarom een tijdelijk probleem dat zich niet of minder zal voordoen bij de orac’s. Daarnaast legen de ophaaldiensten de bovengrondse containers vaker na de gedane meldingen en wordt de handhaving zo nodig geïntensiveerd. Volgens het college is de ervaring binnen de gemeente dat straten met orac’s meestal schoner zijn dan straten zonder orac’s.

3.2.    Bij de keuze van een locatie voor orac’s dient het college een afweging te maken van alle betrokken belangen. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer de uitspraak van 25 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2506), komt het college bij de keuze voor locaties voor de plaatsing van orac’s beleidsruimte toe. Dit betekent dat de Afdeling, aan de hand van de beroepsgronden, beoordeelt of het college in redelijkheid tot zijn keuze voor de aangewezen locatie heeft kunnen komen. Daarbij beoordeelt de Afdeling eerst of het college de locatie geschikt heeft kunnen achten voor de plaatsing van een orac. Als dat zo is, beoordeelt de Afdeling vervolgens of het college toch had moeten afzien van aanwijzing van de locatie vanwege een geschiktere alternatieve locatie. Een alternatieve locatie moet zodanig geschikter zijn dan de aangewezen locatie, dat geoordeeld moet worden dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen kiezen voor die locatie, maar had moeten kiezen voor de alternatieve locatie.

3.3.    De aangewezen locatie bevindt zich op een parkeerplaats schuin tegenover de voordeur van de hoekwoning van [appellant]. Op de zitting heeft de Afdeling vastgesteld dat de afstand vanaf de voordeur tot de meest dichtstbijzijnde gelegen orac 3,5 meter is. De afstand van deze orac tot de gevel van de woning is 3 meter. Hiermee wordt voldaan aan de minimale afstand van 1,50 meter die het college aanhoudt. Verder is niet gebleken dat het college als randvoorwaarde of uitgangspunt hanteert dat orac’s uitsluitend voor blinde gevels worden geplaatst. De Afdeling ziet geen aanleiding te twijfelen over de juistheid van wat het college over de verschillende vormen van hinder naar voren heeft gebracht. Gelet op de toelichting van het college acht de Afdeling het niet aannemelijk dat de door [appellant] gevreesde geluidsoverlast, door de korte afstand van zijn woning tot de orac’s, zodanig is dat het had moeten afzien van aanwijzing van de locatie. Het college heeft zich verder terecht op het standpunt gesteld dat het verkeerd aanbieden van afval, en de daarmee gepaard gaande overlast, een kwestie van handhaving betreft die in beginsel geen rol speelt bij de aanwijzing van een locatie voor orac’s. Het zicht van [appellant] op de orac’s vanaf zijn voordeur levert verder geen dusdanige aantasting op van zijn woonbeleving dat het college had moeten afzien van de aanwijzing van de locatie.

Het betoog faalt.

De voorgestelde alternatieve locaties

4.       [appellant] voert verder aan dat het college locatie 87B-57A niet in redelijkheid heeft kunnen aanwijzen omdat er drie geschiktere alternatieve locaties voor de orac’s zijn. De eerste alternatieve locatie aan de Wezelrade bevindt zich ten noordoosten van de aangewezen locatie op een parkeerplaats voor een groenstrook. Deze locatie is volgens hem geschikter omdat de orac’s niet voor de voordeur van een huis komen te staan en er geen ondergrondse kabels en leidingen liggen. De tweede alternatieve locatie bevindt zich ten zuidwesten van de aangewezen locatie aan de Wezelrade, op een parkeerplaats voor de achtertuin van [appellant]. Deze locatie is volgens [appellant] ook geschikter omdat ook daar de orac’s niet voor een voordeur van een huis komen te staan en er geen ondergrondse kabels en leidingen liggen. De derde alternatieve locatie bevindt zich op een parkeerplaats aan de Meppelweg. Deze locatie is volgens [appellant] geschikter omdat de orac’s op locatie 87B-57A eerst en vooral zijn bedoeld voor de bewoners van het appartementencomplex aan de Meppelweg waardoor de loopafstand tot de orac’s voor hen wordt verkort. Volgens [appellant] is deze alternatieve locatie dichtbij de plek waar de voorheen aanwezige bovengrondse afvalcontainers voor de bewoners van het appartementencomplex aan de Meppelweg zijn weggehaald. [appellant] voert in dit verband verder aan dat op een plek verderop aan de Meppelweg ook al orac’s zijn geplaatst.

4.1.    Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat de door [appellant] voorgestelde alternatieve locaties niet geschikter zijn dan de aangewezen locatie voor de plaatsing van de orac’s.

4.2.    De Afdeling is van oordeel dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de door [appellant] voorgestelde tweede en derde alternatieve locaties niet geschikter zijn voor de plaatsing van orac’s.

Bij de tweede alternatieve locatie staan de orac’s dichtbij locatie 87B-56B waardoor de evenwichtige spreiding van orac’s wordt verstoord. Het college heeft ter zitting toegelicht dat hierdoor het risico bestaat dat de bewoners van het appartementencomplex Meppelweg met de nummers 926 t/m 956a deze orac’s gaan gebruiken in plaats van de voor hen bedoelde orac’s op locatie 87B-56B. Hierdoor kunnen problemen ontstaan met de capaciteit van de orac’s met bijplaatsingen als gevolg. Daarnaast leidt deze locatie tot het vervallen van een halve parkeerplaats extra.

Bij de derde alternatieve locatie aan de Meppelweg zullen drie parkeerplaatsen moeten verdwijnen en zal de leegwagen tijdens het legen van de orac’s de doorstroming van het verkeer en de bereikbaarheid van de hulpdiensten belemmeren. Voor zover [appellant] heeft gesteld dat verderop aan de Meppelweg ook orac’s staan, wordt overwogen dat deze niet ter hoogte van de daar gelegen parkeerplaatsen staan en deze locatie daarom niet te vergelijken is met de alternatieve locatie.

4.3.    Wat betreft het standpunt van het college dat het door [appellant] aangedragen eerste alternatief aan de Wezelrade op een parkeerplaats voor een groenstrook niet geschikt is, overweegt de Afdeling als volgt.

Het college heeft gesteld dat de loopafstand tot de orac’s op de alternatieve locatie 59 meter zal zijn. Dat is een verlenging van de loopafstand met 13 meter vergeleken met de loopafstand naar de aangewezen locatie. Het college heeft zich verder op het standpunt gesteld dat bij aanwijzing van de alternatieve locatie een halve parkeerplaats extra vervalt en dat de takken van een boom tijdens het legen van de orac’s een belemmering vormen voor de leegwagen. Om deze redenen zou deze locatie minder geschikt zijn voor het plaatsen van de orac’s dan de aangewezen locatie. De Afdeling volgt dit standpunt niet. Dat de alternatieve locatie een langere loopafstand van 13 meter kent, acht de Afdeling niet doorslaggevend  omdat nog steeds ruim binnen de maximale loopafstand van 75 meter wordt gebleven. Door het college is verder niet onderbouwd of de takken van de boom ter plaatse een reële belemmering vormen voor de leegwagen of dat - indien al sprake is van een belemmering - die niet kan worden opgeheven door enkele takken te snoeien. Dat er ter plaatse een parkeerprobleem is, of zal ontstaan als een halve parkeerplaats extra verdwijnt, is verder niet gebleken. Deze alternatieve locatie heeft als voordeel dat deze locatie [appellant] en evenmin anderen (extra) nadeel oplevert, omdat de locatie grenst aan een groenstrook en verder weg is gelegen van woningen. Bij de keuze voor deze locatie blijft [appellant] gevrijwaard van zwerfafval rondom de orac’s pal voor zijn deur. Dit belang is door het college onvoldoende betrokken bij de gemaakte afweging. Onder deze omstandigheden is de conclusie dat het college onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de mogelijkheid om het eerste alternatief, een parkeerplaats voor een groenstrook aan de Wezelrade, aan te wijzen als locatie voor de plaatsing van de twee orac’s.

Het betoog slaagt.

5.       De conclusie is dat het besluit van 14 juli 2020, voor zover het betrekking heeft op de aanwijzing van locatie 87B-57A, in strijd met artikel 3:46 van de Awb niet berust op een deugdelijke motivering en ook in strijd is met het zorgvuldigheidsbeginsel van artikel 3:2 van de Awb.

Opdracht

6.       Ingevolge artikel 8:51d van de Awb, voor zover hier van belang, kan de Afdeling het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen.

7.       De Afdeling acht in dit geval toepassing van de bestuurlijke lus als bedoeld in artikel 8:51d van de Awb aangewezen. Met het oog op finale geschilbeslechting zal de Afdeling daarom het college opdragen om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak het hierboven onder 4.3 vermelde gebrek in het besluit van 14 juli 2020 te herstellen. Het college kan dat doen door alsnog deugdelijk onderzoek te doen en overtuigend te motiveren dat de eerste voorgestelde alternatieve locatie minder geschikt is dan de aangewezen locatie voor de plaatsing van twee orac’s. Het college kan ook het plaatsingsplan op dit punt te wijzigen. Het college dient in ieder geval de Afdeling en [appellant] de uitkomst mede te delen en, indien van toepassing, een nieuw of gewijzigd besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mede te delen.

8.       In de einduitspraak zal worden beslist over de proceskosten en vergoeding van het betaalde griffierecht.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

draagt het college van burgemeester en wethouders van Den Haag op om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen het gebrek in het besluit van 14 juli 2020 te herstellen en de Afdeling alsmede [appellant] de uitkomst mede te delen en een eventueel nieuw of gewijzigd besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mede te delen.

Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van Driel, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 28 juli 2021

414-970