Uitspraak 202004705/1/R3


Volledige tekst

202004705/1/R3.
Datum uitspraak: 21 juli 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant A] en [appellant B], beiden wonend te Oud-Beijerland, gemeente Hoeksche Waard,

appellanten,

tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 15 juli 2020 in zaak nr. 19/3762 in het geding tussen:

[appellant A] en [appellant B]

en

het college van burgemeester en wethouders van Hoeksche Waard.

Procesverloop

Bij besluit van 10 oktober 2018 (hierna: het primaire besluit) heeft het college van burgemeester en wethouders van Oud-Beijerland, thans: Hoeksche Waard, aan [vergunninghouder] een omgevingsvergunning verleend voor de activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en f, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht voor het perceel [locatie 1] in Oud-Beijerland.

Bij besluit van 24 juni 2019 (hierna: het besluit op bezwaar) heeft het college het door [appellant A] en [appellant B] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 15 juli 2020 heeft de rechtbank het door [appellant A] en [appellant B] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben [appellant A] en [appellant B] hoger beroep ingesteld.

Het college en [vergunninghouder] hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 juni 2021, waar [appellant A] en [appellant B], bijgestaan door mr. M.J.E. Boudesteijn, advocaat te Rotterdam, en het college, vertegenwoordigd door mr. P. van Egmond en mr. F.A.M. van Waas, zijn verschenen. Boudesteijn heeft via een videoverbinding aan de zitting deelgenomen.

Overwegingen

Inleiding

1.       Met het primaire besluit heeft het college aan [vergunninghouder] een omgevingsvergunning verleend voor het wijzigen van de bestemming van de eerste etage naar een horecaruimte en een woning op de tweede etage op het perceel [locatie 1] in Oud-Beijerland.

1.1.    [appellant A] en [appellant B] wonen op het adres [locatie 2] in Oud-Beijerland. Zij kunnen zich niet verenigen met de verleende omgevingsvergunning.

Beoordeling hoger beroep

2.       [appellant A] en [appellant B] betogen dat de rechtbank heeft miskend dat de verleende omgevingsvergunning in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan, aangezien niet wordt voldaan aan de in dat plan opgenomen voorwaarde dat op één van de etages moet worden gewoond. In dat verband voeren zij aan dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college aan de hand van de bouwtekening voor de tweede etage objectief heeft kunnen vaststellen dat op deze etage daadwerkelijk gewoond kan en zal worden. Het college heeft namelijk juist zelf kunnen vaststellen dat in het pand niet wordt gewoond. Daarnaast heeft de rechtbank volgens hen ten onrechte overwogen dat het college niet heeft hoeven twijfelen aan het oogmerk van de vergunninghouder om de tweede etage te laten bewonen. Waarom daaraan niet hoeft te worden getwijfeld, volgt volgens hen niet uit de uitspraak. Bovendien werd het pand een jaar na de aanvraag, ten tijde van het besluit op bezwaar, nog steeds niet bewoond terwijl de eerste etage wel al in gebruik was voor horeca-activiteiten, aldus [appellant A] en [appellant B].

2.1.    Het college stelt dat het dient te beslissen op basis van de ingediende aanvraag. Omdat uit de aanvraag blijkt dat op de tweede etage een woning zal worden ingericht, werd volgens het college aan het plan voldaan en diende het de omgevingsvergunning te verlenen.

2.2.    Op het perceel [locatie 1] is het bestemmingsplan "Correctieve herziening bestemmingsplan Wonen" van toepassing. In dit plan is aan het perceel de bestemming "Gemengd" met de aanduiding "horeca van categorie 2" toegekend.

2.3.    Artikel 10.1.1 van de planregels luidt:

"De voor Gemengd aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. op de begane grond:

(…)

5. Horecabedrijven van categorie 1 zoals bedoeld in de begripsbepaling in artikel 1 van deze regels;

(…)

b. op de etages:

1. De functies genoemd onder a sub 1 t/m 6, mits op één van de etages van een gebouw wordt gewoond;

(…)"

Artikel 10.1.2 luidt:

"Ter plaatse van de aanduiding 'horeca van categorie 2' zijn de in lid 10.1.1 bedoelde gronden tevens bestemd voor horecabedrijven van categorie 2 zoals bedoeld in de begripsbepaling in artikel 1 van deze regels, waarbij geldt dat de functie ten minste op de begane grond is toegelaten en alleen op de hogere etages indien op één van de etages van het gebouw wordt gewoond."

Artikel 10.4.1 luidt:

"Ten aanzien van het gebruik geldt het bepaalde in lid 10.1."

2.4.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (bijvoorbeeld in de uitspraak van 22 augustus 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2779), dient bij toetsing van een bouwplan aan een bestemmingsplan niet slechts te worden bezien of het bouwwerk overeenkomstig de bestemming kan worden gebruikt, maar dient mede te worden beoordeeld of het bouwwerk ook met het oog op zodanig gebruik wordt opgericht. Dit houdt in dat een bouwwerk in strijd met de bestemming moet worden geoordeeld indien redelijkerwijs valt aan te nemen dat het bouwwerk uitsluitend of mede zal worden gebruikt voor andere doeleinden dan die waarin de bestemming voorziet.

2.5.    De Afdeling stelt vast dat op de bouwtekening bij de aanvraag die aan de verleende omgevingsvergunning ten grondslag ligt, op de tweede etage van het pand een woonruimte is weergegeven. Zoals ook door de rechtbank is overwogen, wordt in de aanvraag gelet daarop voorzien in een situatie dat er op de tweede etage wordt gewoond, waarmee het pand in overeenstemming met het bestemmingsplan kan worden gebruikt. De Afdeling ziet in wat [appellant A] en [appellant B] hebben aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat het college in dit geval desondanks had moeten aannemen dat is beoogd de tweede etage van het pand voor andere doeleinden te gebruiken dan bewoning. De omstandigheden dat [vergunninghouder] tijdens de hoorzitting van 21 juni 2019 zou hebben verklaard dat het pand sinds juni 2018 niet meer wordt bewoond vanwege eerdere moeilijkheden met huurders en het pand ten tijde van het besluit op bezwaar nog niet werd bewoond en daarvoor ook nog niet geschikt was, zijn onvoldoende voor dat oordeel. [vergunninghouder] heeft volgens het verslag van de hoorzitting immers ook aangegeven dat zo nodig snel iemand gevonden kan worden die er gaat wonen. Overigens heeft [vergunninghouder] in zijn schriftelijke uiteenzetting verklaard voornemens te zijn zelf op de tweede etage te gaan wonen. Tot slot overweegt de Afdeling dat indien er in strijd met het bestemmingsplan horeca-activiteiten plaatsvinden op de eerste etage terwijl op de tweede etage niet wordt gewoond, zoals [appellant A] en [appellant B] stellen, het bevoegd gezag hiertegen kan en in beginsel moet optreden. Dit betreft evenwel een kwestie van handhaving die hier niet aan de orde kan komen.

De rechtbank heeft gelet hierop terecht geconcludeerd dat geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat de omgevingsvergunning in strijd met het bestemmingsplan is verleend.

Het betoog slaagt niet.

Conclusie

3.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

4.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. H.C.P. Venema, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Buskermolen, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

w.g. Buskermolen
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 21 juli 2021

896