Uitspraak 202005076/1/A3


Volledige tekst

202005076/1/A3.
Datum uitspraak: 21 juli 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 14 augustus 2020 in zaak nr. 19/6440 in het geding tussen:

[appellant]

en

de korpschef van politie.

Procesverloop

Bij besluit van 19 april 2019 heeft de korpschef de aanvraag van [appellant] voor een jachtakte afgewezen.

Bij besluit van 2 oktober 2019 heeft de korpschef het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 14 augustus 2020 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

De korpschef heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 juni 2021, waar [appellant], bijgestaan door mr. D. Brouwer, advocaat te Ede, en de korpschef, vertegenwoordigd door mr. R.R. Berkhout, zijn verschenen.

Overwegingen

1.       Op 7 maart 2019 heeft [appellant] bij de korpschef een aanvraag ingediend voor de verkrijging van een jachtakte, als bedoeld in artikel 3.28 van de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb). Op 12 maart 2019 heeft de korpschef het voornemen bekend gemaakt om de aanvraag van [appellant] af te wijzen. Bij de gebruikelijke screening die volgt na het indienen van een aanvraag voor een jachtakte, is de korpschef gebleken dat in het Justitieel Documentatie Systeem (hierna: JDS) een registratie over een misdrijf stond die aan de verlening van een jachtakte op grond van artikel 3.28, derde lid, aanhef en onder e, van de Wnb in de weg staat. Uit dit artikel volgt dat een jachtakte moet worden geweigerd als een aanvrager in de acht jaren voorafgaand aan de beslissing op de aanvraag is veroordeeld wegens het plegen van een misdrijf op grond van, onder meer, de Wet wapens en munitie (hierna: Wwm). Op 30 november 2018 is [appellant] veroordeeld voor overtreding van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, van de Flora- en faunawet en artikel 26, eerste lid, van de Wwm, tot een geldboete van €2000,-, subsidiair 30 dagen hechtenis. Deze uitspraak is op 15 december 2018 onherroepelijk geworden.

Op 11 april 2019 heeft [appellant] via zijn mondelinge zienswijze een toelichting gegeven op de strafrechtelijke veroordeling. [appellant] had een vuurwapen gevonden in de woning van zijn vader na diens overlijden. Hij heeft het vuurwapen vervolgens meegenomen naar huis en daar bewaard, omdat hij bang was om in de problemen te komen wanneer hij met het wapen naar de politie zou gaan. [appellant] heeft verder toegelicht dat hij vanaf zijn zestiende een jachtakte heeft gehad. Jagen is zijn hobby. Als gevolg van de veroordeling is zijn jachtakte ingetrokken. De korpschef heeft in de zienswijze en het bezwaar van [appellant] geen aanleiding gezien om de aanvraag alsnog in te willigen. De onherroepelijke veroordeling van 30 november 2018 staat ingevolge artikel 3.28, derde lid, aanhef en onder e, van de Wnb, dwingend aan verlening van de jachtakte in de weg. De korpschef heeft daarom in het besluit op bezwaar geweigerd om de jachtakte te verlenen. In de aangevallen uitspraak is de rechtbank de korpschef hierin gevolgd. De rechtbank heeft geen andere gronden gezien op grond waarvan de jachtakte alsnog verleend had moeten worden.

Hoger beroep

2.       [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat uit de wetsgeschiedenis van artikel 3.28, derde lid, aanhef en onder e, van de Wnb, volgt dat de wetgever de bepaling in het leven heeft geroepen met het oog op agressieve misdrijven, waaronder piraterij, afpersing, misdrijven tegen het leven gericht, mishandeling en misdrijven tegen het openbaar gezag. Uit de toelichting bij het wetsartikel blijkt niet dat de weigeringsgrond ook is bedoeld voor het soort delict dat [appellant] heeft gepleegd, namelijk het voorhanden hebben van een oud geweer dat door overerving is verkregen. Dit is geen agressief delict. De rechtbank heeft het wetsartikel ten onrechte grammaticaal uitgelegd. Het wetsartikel moet op teleologische wijze geïnterpreteerd worden om te voorkomen dat toepassing daarvan leidt tot onaanvaardbare en onlogische beslissingen, die de wetgever niet voor ogen heeft gehad. Een juiste uitleg betekent niet dat een bestuursorgaan beslissingsruimte heeft, maar kan ertoe leiden dat bepaalde gedragingen niet onder de wet vallen. De gevolgen van de weigering zijn in dit geval onevenredig. Het geweer van zijn vader was oud, onbruikbaar en ongevaarlijk. Door de weigering kan hij niet jagen, terwijl hij ruim 30 jaar lang een jachtakte heeft gehad. Dat staat niet in verhouding tot de gedraging waarvoor hij is veroordeeld, aldus [appellant].

Wettelijk kader

3.       Voor de relevante wet- en regelgeving wordt verwezen naar de bijlage. Deze maakt deel uit van de uitspraak.

Beoordeling hoger beroep

3.1.    De korpschef heeft het besluit om de jachtakte te weigeren op grond van artikel 3.28, derde lid, aanhef en onder e, van de Wnb, gebaseerd op de overtreding van artikel 26, eerste lid, van de Wwm. Artikel 3.28, derde lid, van de Wnb, bepaalt dat een jachtakte wordt geweigerd als de aanvrager in de acht jaren voorafgaand aan de beslissing op de aanvraag onherroepelijk is veroordeeld wegens het plegen van een misdrijf omschreven in de Wwm. Op deze weigeringsgrond is de volgende toelichting gegeven: (Kamerstukken II, 2016/17, 34432, nr. 12, blz. 2-3)

3.2.    ’Hiermee wordt in de wet geregeld dat een veroordeling in het verleden (tot acht jaren terug) voor bepaalde - geweldsgerelateerde - delicten altijd leidt tot een afwijzing van het verzoek om een wapenvergunning of een jachtakte. Bij de opsomming is als uitgangspunt genomen dat deze misdrijven in het bijzonder blijk geven van agressie, dan wel dat de inzet van een wapen hierbij extra gevaarzettend zou zijn geweest. De opgesomde bepalingen betreffen onder meer misdrijven tegen het openbaar gezag en misdrijven tegen het leven gericht, mishandeling en afpersing en afdreiging. Ook piraterij en andere scheepvaart- en luchtvaartmisdrijven vormen voor wapenbezit een absolute contra-indicatie. Hetzelfde geldt voor alle misdrijven op grond van de Wet wapens en munitie of op grond van de Opiumwet. De opsomming berust voor een groot deel op de aanwijzing van misdrijven waarvoor op grond van artikel 55d van het Wetboek van Strafvordering onderzoeksmiddelen naar alcoholgebruik kunnen worden ingezet. Als iemand op enig moment na verlening van het wapenverlof onherroepelijk wordt veroordeeld voor één van de in de opsomming genoemde strafbare feiten moet de wapenvergunning worden ingetrokken. Het vierde lid heeft tot gevolg dat de terugkijktermijn wordt verlengd in geval van een vrijheidsstraf, namelijk met de duur van de vrijheidsstraf, voor zover deze valt in de acht jaren voorafgaand aan de beslissing op de aanvraag. Bij een vrijheidsstraf van vijf jaar betekent dit dat bij de beslissing op de aanvraag dertien jaar wordt teruggekeken. Een identieke regeling is opgenomen in de Wet natuurbescherming voor de jachtakte.’

3.3.    Uit de geschiedenis van de wijziging van de Wnb, de Flora- en faunawet en de Wwm (Kamerstukken II 2015/16, 34432, nr. 3) volgt dat de weigeringsgrond versterking van het stelsel ter beheersing van legaal wapenbezit tot doel had. De aanleiding hiervoor was dat de toenmalige regeling voor het bezit van vuurwapens en munitie nog onvoldoende veiligheidswaarborgen bevatte. Uit de geschiedenis van bovengenoemde wetten volgt dat de wijzigingen in het stelsel ter beheersing van legaal wapenbezit, ertoe strekken beter te waarborgen dat legale wapens alleen in handen komen van diegenen die kunnen omgaan met de verantwoordelijkheid die bezit van vuurwapens met zich brengt. Daarom heeft de wetgever een verzwaarde screening en actieve informatieplicht geïntroduceerd. Het verlenen van toestemming tot het houden van een vuurwapen moet volgens de wetgever niet kunnen plaatsvinden als er objectiveerbare gegevens zijn die erop wijzen dat de aanvrager met een vuurwapen een gevaar voor zichzelf, de openbare orde of veiligheid kan vormen. Het is volgens de wetgever, gezien het gevaar dat het bezit van wapens en munitie met zich meebrengt, gewenst veel controlemogelijkheden in te bouwen. De wetgever heeft erkend dat de verzwaarde screening en de informatieplicht bij aanvraag van een wapenverlof, lasten voor de burger meebrengt. Deze lasten zijn volgens de wetgever, gezien het gevaar van het bezit van vuurwarpens, gerechtvaardigd. De wetgever heeft bij de invoering van de weigeringsgrond van artikel 3.28, derde lid, aanhef en onder e, van de Wnb, uitdrukkelijk bepaald dat een veroordeling in het verleden - tot acht jaren terug - voor bepaalde delicten altijd leidt tot een afwijzing van het verzoek om een jachtakte. De rechtbank heeft terecht overwogen dat artikel 3.28, derde lid, aanhef en onder e, van de Wnb, dwingend is geformuleerd. Als zich een situatie als omschreven in dit onderdeel voordoet, moet de gevraagde jachtakte worden geweigerd. De korpschef heeft geen beoordelingsruimte om hiervan af te wijken.

3.4.    Uit de geschiedenis van artikel 3.28, derde lid, onder e, van de Wnb, kan worden afgeleid dat de wetgever een overtreding van artikel 26, eerste lid, van de Wwm, voor ogen heeft gehad bij de totstandkoming van die weigeringsgrond. De wetgever heeft ervoor gekozen dat veroordelingen voor bepaalde misdrijven, waaronder juist álle misdrijven genoemd in de Wwm, altijd leiden tot weigering van de jachtakte. Een overtreding van de Wwm betekent immers per definitie dat de betrokkene niet zorgvuldig omgaat met (vuur)wapens.

3.5.    Het betoog faalt.

4.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

5.       De korpschef hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzitter, en mr. H.J.M. Baldinger en mr. W. den Ouden, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, griffier.

De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

w.g. Klein
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 21 juli 2021

176-973

BIJLAGE | WETTELIJK KADER

Wet natuurbescherming

Artikel 3.28

1. De jachtakte wordt verleend door de korpschef, bedoeld in artikel 27 van de Politiewet 2012.

[…]

3. De jachtakte wordt geweigerd indien:

[…]

e. de aanvrager in de acht jaren voorafgaand aan de beslissing op de aanvraag bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak is veroordeeld wegens het plegen van een misdrijf als omschreven in de artikelen 92, 95, 95a, 108 tot en met 110, 115 tot en met 117, 121, 121a, 123 tot en met 124a, 131, 140 tot en met 141a, 142, 157, 164, 166, 168, 170, 179, 180, 242 tot en met 247, 248f, 249, 250, 273f, 274, 279, 281 tot en met 282b, 284 tot en met 285b, 287 tot en met 292, 300 tot en met 303, 307, 312, 317, 350, 352 of 381 tot en met 387 van het Wetboek van Strafrecht, of wegens het plegen van een misdrijf op grond van de Wet wapens en munitie of op grond van de Opiumwet.

[…]

Wet wapens en munitie

Artikel 26

1. Het is verboden een wapen of munitie van de categorieën II en III voorhanden te hebben.

2. Het eerste lid is niet van toepassing op personen die houder zijn van:

a. een verlof als bedoeld in artikel 28, eerste lid, van de wet, voor zover dit verlof reikt; of

b. een jachtakte als bedoeld in de Wet natuurbescherming, voor wat betreft voor de jacht en beheer en schadebestrijding bestemde wapens en munitie van categorie III, die in de jachtakte zijn omschreven.

[…]