Uitspraak 202102516/3/R3


Volledige tekst

202102516/3/R3.
Datum uitspraak: 25 juni 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek van:

1.       [verzoeker sub 1], wonend te Groningen,

2.       het college van burgemeester en wethouders van Groningen (hierna: het college),

verzoekers,

om opheffing of wijziging (artikel 8:87 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb)) van de bij uitspraak van 11 mei 2021, in zaak nr. 202102516/2/R3, getroffen voorlopige voorziening hangende het hoger beroep van:

[verzoeker sub 1]

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord­Nederland van 26 maart 2021 in zaak nrs. LEE 19/3096 en LEE 19/3180 in het geding tussen:

1.       [verzoeker sub 1],

2.       [persoon],

en

het college;

alsmede uitspraak op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Awb) hangende het bezwaar van:

[verzoeker sub 1],

verzoeker,

en

het college,

verweerder.

Procesverloop

Bij uitspraak van 11 mei 2021 in zaak nr. 202102516/2/R3 heeft de voorzieningenrechter bij wijze van ordemaatregel op verzoek van [verzoeker sub 1] de voorlopige voorziening getroffen dat het besluit van het college van 12 juli 2019, waarbij aan de gemeente Groningen een omgevingsvergunning is verleend voor het realiseren van de nieuwe Kattenbrug, aanpassen/herinrichten van de kade en het wijzigingen van de groenstructuur ter plaatse van het Kattendiep/Schuitendiep te Groningen, met ingang van vrijdag 14 mei 2021 om 17:00 uur wordt geschorst.

[verzoeker sub 1] heeft de voorzieningenrechter verzocht deze voorlopige voorziening te wijzigen. Het college heeft verzocht de voorlopige voorziening op te heffen.

Naar aanleiding van de getroffen voorlopige voorziening heeft de gemeente Groningen op 27 mei 2021 een nieuwe aanvraag voor een omgevingsvergunning ingediend voor het uitvoeren van constructieve werkzaamheden ten behoeve van de bouw van de Kattenbrug. Het college heeft deze vergunning bij besluit van 2 juni 2021 verleend. Tegen dit besluit heeft [verzoeker sub 1] bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter van de Afdeling verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

Overwegingen

1.       De voorzieningenrechter doet uitspraak zonder zitting, omdat de overgelegde stukken in deze zaak voldoende inzicht bieden in de standpunten van partijen.

2.       Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

De uitspraak van 11 mei 2021

3.       De gemeente Groningen wenst ter plaatse van het Kattendiep/Schuitendiep te Groningen een nieuwe brug te realiseren genaamd de Kattenbrug. De omgevingsvergunning voor de bouw van deze brug is bij besluit van 12 juli 2019 verleend. De voorzieningenrechter heeft in de uitspraak van 11 mei 2021 overwogen dat op voorhand gerede twijfel bestaat of de uitspraak van de rechtbank van 26 maart 2021 in de bodemprocedure in stand zal blijven. Daartoe heeft de voorzieningenrechter overwogen dat, anders dan de rechtbank en het college hebben geoordeeld, naar zijn voorlopig oordeel de bouw van de brug niet past binnen het bestemmingsplan "Open vaarwater" uit 2010, waarin het Schuitendiep waarover de nieuwe Kattenbrug wordt gerealiseerd is bestemd als "Water" en waar de aanduiding "(v) verkeer" ontbreekt. Het ontbreken van de aanduiding "(v) verkeer" heeft op grond van de planregels tot gevolg dat gebruik ten behoeve van verkeer ter plaatse niet is toegestaan, waarmee de bouw van een verkeersbrug over het Schuitendiep op basis van het bestemmingsplan niet mogelijk is, aldus de voorzieningenrechter.

De voorzieningenrechter heeft overwogen dat het voorgaande betekent dat voor de bouw van de nieuwe Kattenbrug een omgevingsvergunning is vereist voor de activiteit gebruik van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan. Er is dan een toetsing vereist aan een goede ruimtelijke ordening, waarbij in dit geval over een verkeersbrug veel verschillende belangen een rol spelen. Omdat de toetsing aan een goede ruimtelijk ordening door het college in de verleende omgevingsvergunning niet is verricht, heeft de voorzieningenrechter het besluit tot verlening van de omgevingsvergunning in afwachting van de bodemprocedure geschorst, met inachtneming van een korte termijn, opdat de werkzaamheden ter plaatse ordentelijk kunnen worden beëindigd. Daarbij heeft de voorzieningenrechter opgemerkt dat hij het niet wenselijk acht dat vooruitlopend op de bodemprocedure de brug mogelijk vrijwel volledig is gebouwd en wellicht al in gebruik is genomen, zonder dat de benodigde ruimtelijke afweging is gemaakt.

Nieuwe verzoeken

4.       [verzoeker sub 1] heeft bij brief van 7 juni 2021 medegedeeld dat de bouwwerkzaamheden ten behoeve van de Kattenbrug na de uitspraak van 11 mei 2021 even hebben stilgelegen, maar inmiddels weer zijn hervat. Aan zijn brieven met het dringende verzoek om de bouwwerkzaamheden conform de uitspraak van de voorzieningenrechter te beëindigen, wordt geen gevolg gegeven, aldus [verzoeker sub 1]. In zijn brief van 7 juni 2021 heeft hij de voorzieningenrechter daarom verzocht de getroffen voorlopige voorziening te wijzigen in die zin dat wordt opgedragen dat alle werkzaamheden ter plaatse die in enigerlei verband staan met de realisatie van de Kattenbrug onmiddellijk worden beëindigd en dat hieraan een dwangsom wordt verbonden.

5.       In zijn brief van 7 juni 2021 heeft [verzoeker sub 1] er ook op gewezen dat het college ten behoeve van de Kattenbrug op 2 juni 2021 een nieuwe omgevingsvergunning heeft verleend. Tegen het besluit tot verlening van deze omgevingsvergunning heeft [verzoeker sub 1] bezwaar gemaakt. Bij brief van 11 juni 2021 heeft hij de voorzieningenrechter van de Afdeling verzocht ook deze omgevingsvergunning te schorsen en aan de beëindiging van de werkzaamheden die verband houden met deze omgevingsvergunning een dwangsom te verbinden. De omgevingsvergunning van 2 juni 2021 had volgens [verzoeker sub 1] evenmin verleend kunnen worden, omdat ook de werkzaamheden aan de Kattenbrug waarop deze vergunning betrekking heeft in strijd zijn met het bestemmingsplan "Openbaar vaarwater" uit 2010 en geen omgevingsvergunning voor de activiteit gebruik van grond en of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan is verleend. Daarnaast is de omgevingsvergunning gelet op de korte periode tussen de aanvraag van 27 mei 2021 en de verlening op 2 juni 2021 niet zorgvuldig voorbereid, aldus [verzoeker sub 1].

6.       Het college heeft in reactie op de verzoeken van [verzoeker sub 1] bij brief van 11 juni 2021 gesteld dat na de uitspraak van de voorzieningenrechter van 11 mei 2021 de vergunningplichtige bouwactiviteiten die verband houden met de brug ook daadwerkelijk zijn beëindigd. Nadien is volgens het college aan de aannemer opdracht gegeven de werkzaamheden die niet bestaan uit de activiteit bouwen dan wel vergunningvrij zijn, te hervatten. Het gaat hierbij volgens het college om werkzaamheden aan onder meer het riool en de waterkering, die noodzakelijk zijn om de veiligheid in de stad bij onder meer hevige neerslag te waarborgen.

Na de uitspraak van de voorzieningenrechter heeft het college zich ook beraden op de vervolgstappen om ervoor te zorgen dat de bouwwerkzaamheden aan de Kattenbrug zo snel mogelijk kunnen worden hervat. Bij het hervatten van de werkzaamheden bestaat volgens het college onder meer vanwege de verkeersdoorstroming in de stad een groot belang. Om te voorkomen dat veel vertraging wordt opgelopen in de bouwwerkzaamheden heeft de gemeente Groningen op 27 mei 2021 een omgevingsvergunning aangevraagd voor het uitvoeren van constructieve werkzaamheden ten behoeve van de bouw van de Kattenbrug. Het gaat daarbij om de realisatie van de constructieve delen van de landhoofden van de Kattenbrug aan de oost- en westzijde. Deze werkzaamheden vinden volgens het college niet plaats op gronden die in het bestemmingsplan "Openbaar vaarwater" uit 2010 zijn bestemd als "Water", maar op de aangrenzende gronden met een verkeersbestemming, waar deze werkzaamheden volgens het college planologisch zijn toegestaan. Bij besluit van 2 juni 2021 heeft het college de omgevingsvergunning verleend. De bouwwerkzaamheden die verband houden met deze vergunning, waaronder het storten van beton, zijn gelet op de door [verzoeker sub 1] overgelegde foto’s inmiddels hervat.

Daarnaast is in opdracht van de gemeente Groningen als vergunningaanvrager na de uitspraak van de voorzieningenrechter alsnog gestart met het opstellen van een ruimtelijke onderbouwing voor de omgevingsvergunning die in afwijking van het bestemmingsplan moet voorzien in de realisering van de Kattenbrug. Bij brief van 22 juni 2021 heeft het college deze ruimtelijke onderbouwing met een ontwerp voor de omgevingsvergunning voor de activiteit het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan aan de voorzieningenrechter toegezonden. In de brief van 22 juni 2021 vermeldt het college dat het heeft besloten dit ontwerp samen met de ruimtelijke onderbouwing in procedure te brengen en vanaf 25 juni 2021 ter inzage te leggen. Het college stelt dat gelet op de omstandigheid dat inmiddels een volledige ruimtelijke onderbouwing is opgesteld en is besloten deze onderbouwing samen met het ontwerpbesluit in procedure te brengen, aanleiding bestaat de in de uitspraak van 11 mei 2021 getroffen voorlopige voorziening op te heffen. Volgens het college is gelet op de inmiddels beschikbare ruimtelijke onderbouwing namelijk niet goed voorstelbaar dat het project niet zal worden gerealiseerd. Daarbij wijst het college erop dat in de ruimtelijke onderbouwing de inhoudelijke bezwaren van [verzoeker sub 1] zijn (her)beoordeeld en ongegrond zijn bevonden. Het college benadrukt in zijn brief van 22 juni 2021 welke grote belangen, onder meer vanwege het voorkomen van ernstige verkeershinder, zijn gemoeid met het op korte termijn doorgaan van de bouw van de Kattenbrug.

Beoordeling van de nieuwe verzoeken

7.       De voorzieningenrechter ziet, anders dan het college, in de omstandigheid dat inmiddels een concept voor de ruimtelijke onderbouwing en een concept voor de omgevingsvergunning voor de activiteit het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan zijn opgesteld en in procedure gebracht, geen aanleiding de in de uitspraak van 11 mei 2021 getroffen voorlopige voorziening op te heffen. Op dit moment is namelijk slechts nog sprake van stukken die zich in de ontwerpfase bevinden, omdat de zienswijzeprocedure nog moet worden doorlopen. Tijdens de terinzagelegging van de ontwerpstukken kan door een ieder een zienswijze naar voren worden gebracht. Het is aan het college om deze zienswijzen van een beantwoording te voorzien en aan de hand daarvan af te wegen hoe het besluit, al dan niet gewijzigd, moet komen te luiden. Dat besluit is er nog niet. Op dit moment heeft het college uitsluitend nog besloten het ontwerpbesluit met ruimtelijke onderbouwing in procedure te brengen, maar geen besluit genomen over het verlenen van de omgevingsvergunning, waarin alle belangen naar aanleiding van de ingekomen zienswijzen zijn afwogen. De voorzieningenrechter kan niet in deze fase al een doorkijk maken naar de mogelijke belangenafweging die het college uiteindelijk zal maken, omdat er nog geen zienswijzen zijn ingediend en een dergelijke belangenafweging bovendien is voorbehouden aan het bevoegd gezag zelf. Het is verder ook niet aan de voorzieningenrechter om in deze fase op basis van het opgestelde ontwerp voor de ruimtelijke onderbouwing te beoordelen of deze ruimtelijke onderbouwing inhoudelijk toereikend is. De ruimtelijke onderbouwing omvat inclusief bijlagen in totaal 1.219 pagina’s, waarbij - zoals het college zelf ook in zijn brief van 22 juni 2021 vermeldt - onderzoeken zijn geactualiseerd en aangevuld. Op het moment dat een ieder de gelegenheid heeft gehad een zienswijze over de ruimtelijke onderbouwing naar voren te brengen en het college de ingekomen zienswijzen integraal heeft afgewogen en op basis daarvan een besluit heeft genomen, kan de voorzieningenrechter beoordelen of aanleiding bestaat de in de uitspraak van 11 mei 2021 getroffen voorlopige voorziening op te heffen. Het college kan daarvoor te zijner tijd een nieuw opheffingsverzoek indienen.

De voorzieningenrechter blijft dan ook bij zijn in de uitspraak van 11 mei 2021 gegeven oordeel dat, hoe groot de belangen van de gemeente Groningen en het college ook mogen zijn, het op dit moment niet wenselijk is dat de bouw van de brug al volledig wordt hervat zonder dat het college een besluit heeft genomen over de verlening van de omgevingsvergunning voor de activiteit het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan, waarin de belangen van een ieder die een zienswijze over het ontwerpbesluit naar voren heeft gebracht integraal zijn afgewogen. De voorzieningenrechter wijst het opheffingsverzoek van het college dan ook af.

8.       Wat betreft de verzoeken van [verzoeker sub 1], overweegt de voorzieningenrechter dat de omstandigheid dat de bouwwerkzaamheden aan de Kattenbrug inmiddels zijn hervat verband houdt met de omgevingsvergunning die op 2 juni 2021 is verleend voor de realisatie van de constructieve delen van de landhoofden van de Kattenbrug. De voorzieningenrechter beschouwt dit besluit voorshands als een besluit in de zin van artikel 6:19 van de Awb, waarbij de voorzieningenrechter meeweegt dat het in deze fase van de procedure niet wenselijk is om het verzoek van [verzoeker sub 1] van 11 juni 2021 dat ziet op de omgevingsvergunning van 2 juni 2021 ter behandeling door te zenden naar de voorzieningenrechter van de rechtbank. Dit verzoek hangt zodanig samen met de andere verzoeken die in deze uitspraak aan de orde zijn, dat de voorzieningenrechter dit verzoek ook in deze uitspraak inhoudelijk beoordeelt.

De omgevingsvergunning van 2 juni 2021 heeft betrekking op een klein deel van de Kattenbrug, namelijk uitsluitend de realisatie van de constructieve delen van de landhoofden van de Kattenbrug. In de omgevingsvergunning is expliciet vermeld dat mocht de Kattenbrug uiteindelijk niet gerealiseerd worden, de uitgevoerde constructieve delen van de landhoofden moeten worden verwijderd dan wel aan het zicht moeten worden onttrokken. Gelet op deze verplichting ziet de voorzieningenrechter op basis van een afweging van alle betrokken belangen aanleiding het verzoek van [verzoeker sub 1] om de omgevingsvergunning van 2 juni 2021 ook te schorsen, af te wijzen. Daarbij betrekt de voorzieningenrechter het belang van het college en de gemeente Groningen om de werkzaamheden op de kade bij de Kattenbrug in afwachting van de verdere procedure onder meer wat betreft de funderingswerkzaamheden zoveel mogelijk ordentelijk te kunnen afronden. Deze werkzaamheden zijn namelijk als gevolg van de schorsing van 11 mei 2021 vrij plotseling beëindigd toen de bouw van de brug op de kade langs het water al in volle gang was en daarbij - naar het de voorzieningenrechter later is gebleken - onder meer de grondkering langs het water was verwijderd.

Omdat een deel van de bouwwerkzaamheden ter plaatse van de Kattenbrug op basis van de vergunning van 2 juni 2021 kan worden hervat, wijst de voorzieningenrechter het verzoek van [verzoeker sub 1] van 7 juni 2021 om de op 11 mei 2021 getroffen voorlopige voorziening te wijzigen, in die zin dat alle werkzaamheden ter plaatse die in enigerlei verband staan met de realisatie van de Kattenbrug onmiddellijk worden beëindigd, eveneens af. Verder ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om aan de op 11 mei 2021 getroffen voorlopige voorziening een dwangsom te verbinden. Het college heeft in zijn brief van 11 juni 2021 verklaard dat de uitspraak van 11 mei 2021 wordt gerespecteerd en dat geen activiteiten worden uitgevoerd waarvoor een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen is vereist en die betrekking hebben op de op 12 juli 2019 voor de Kattenbrug verleende omgevingsvergunning, met uitzondering van de bouwactiviteiten waarvoor op 2 juni 2021 een omgevingsvergunning is verleend. Het is onvoldoende aannemelijk dat deze verklaring niet zal worden nagekomen.

Conclusie

9.       De voorzieningenrechter wijst de verzoeken van zowel het college als [verzoeker sub 1] af.

10.     Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst de verzoeken af.

Aldus vastgesteld door mr. E.A. Minderhoud, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. F.C. van Zuijlen, griffier.

De voorzieningenrechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 25 juni 2021

810.