Uitspraak 201904525/1/R4


Volledige tekst

201904525/1/R4.
Datum uitspraak: 30 juni 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op de hoger beroepen van:

1.       [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 1A]), wonend te 't Goy, gemeente Houten,

2.       [appellant sub 2], wonend te 't Goy, gemeente Houten,

appellanten,

tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 2 mei 2019 in zaken nrs. 18/1129 en 18/1135 in het geding tussen:

[appellant sub 1A],

[appellant sub 2]

en

het college van burgemeester en wethouders van Houten.

Procesverloop

Bij besluit van 6 februari 2018 heeft het college aan [appellant sub 2] een omgevingsvergunning verleend voor het gebruik van de gronden voor horeca categorie 1 en voor het wijzigen van een rijksmonument op het perceel [locatie 1] te ’t Goy, gemeente Houten (hierna: het perceel).

Bij uitspraak van 2 mei 2019 heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, het door [appellant sub 2] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard, het door [appellant sub 1A] ingestelde beroep gegrond verklaard, en het besluit van 6 februari 2018 vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben [appellant sub 1A] en [appellant sub 2] hoger beroep ingesteld.

Het college, [appellant sub 2], en [appellant sub 1A] hebben schriftelijke uiteenzettingen gegeven.

Bij besluit van 18 juni 2019 heeft het college opnieuw beslist op de aanvraag van [appellant sub 2] en hem een omgevingsvergunning verleend voor het gebruik van de gronden voor horeca categorie 1 voor maximaal twee dagen in de week en de vergunning voor horeca voor de overige drie aangevraagde dagen geweigerd. Voorts heeft het college een omgevingsvergunning verleend voor het wijzigen van een rijksmonument op het perceel. Daarbij heeft het college de kleurstelling groen toegestaan en de kleurstelling geel geweigerd.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1A] en [appellant sub 2] beroepsgronden ingediend.

[appellant sub 1A] heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

Bij besluit van 10 maart 2020 heeft het college het besluit van 18 juni 2019 ingetrokken en opnieuw beslist op de aanvraag van [appellant sub 2]. Het college heeft hem een omgevingsvergunning verleend voor het gebruik van de gronden voor horeca categorie 1c voor maximaal twee dagen in de week en heeft de vergunning voor horeca voor de overige drie aangevraagde dagen geweigerd. Voorts heeft het college een omgevingsvergunning verleend voor het wijzigen van een rijksmonument op het perceel. Daarbij heeft het college de kleurstelling groen toegestaan en de kleurstelling geel geweigerd.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1A] en [appellant sub 2] beroepsgronden ingediend.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

Het college heeft een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 september 2020, waar [appellant sub 1A], bijgestaan door [gemachtigde A] en [gemachtigde B], [appellant sub 2], bijgestaan door mr. W.A.L.D.I. van Slagmaat, advocaat te Houten, en het college, vertegenwoordigd door mr. A.R.E. Maris en B. Nauta, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.       [appellant sub 1A] en [appellant sub 2] zijn ieder eigenaar van een deel van het landgoed Wickenburgh en de daarbij behorende bebouwing. Het landhuis is het hoofdgebouw en is aangewezen als rijksmonument. [appellant sub 2] is eigenaar van en woont in het westelijke deel van het landhuis, met huisnummer [locatie 1]. [appellant sub 1A] is eigenaar van het oostelijke deel van het landhuis, met huisnummer [locatie 2], waar [appellant sub 1B] woont. [appellant sub 1A] woont in het oostelijke deel van het koetshuis op het landgoed, op nummer [locatie 3].

[appellant sub 2] verhuurt enkele ruimten van zijn deel van het landhuis aan derden voor huwelijksvoltrekkingen, feesten, vergaderingen en trainingen. Deze activiteiten zijn volgens hem nodig om een economische basis te kunnen bieden voor onderhoud en renovatie van het landgoed. Er mogen op grond van een eerder verleende vergunning per week vijf van deze activiteiten plaatsvinden voor besloten groepen van maximaal vijftig personen. [appellant sub 2] heeft een omgevingsvergunning aangevraagd om horeca toe te staan bij de zaalverhuur en het gebruik als trouwlocatie, omdat deze activiteiten volgens hem zonder horeca in feite niet rendabel zijn. Verder heeft [appellant sub 2] een omgevingsvergunning aangevraagd voor wijzigingen aan het rijksmonument. Voor zover thans nog in geschil betreft dit onder meer het legaliseren van de gewijzigde kleurstelling van de kozijnen, ramen en goot-/daklijst van zijn deel van het landhuis.

[appellant sub 1A] heeft bezwaren tegen de toevoeging van de horecafunctie vanwege de vrees voor geluidsoverlast, afkomstig van zowel de binnenruimte als het terras. [appellant sub 1A] is het ook niet eens met de kleurstelling die [appellant sub 2] heeft toegepast, want daardoor heeft het westelijke deel van het rijksmonument een andere kleurstelling gekregen dan het oostelijke deel.

2.       Volgens het ter plaatse geldende bestemmingsplan "’t Goy en omgeving" rust op het landgoed de enkelbestemming "Gemengd-landgoed".

Op grond van artikel 5.1 van de planregels van het bestemmingsplan zijn de voor "Gemengd-landgoed" aangewezen gronden onder meer bestemd voor wonen, extensieve dagrecreatie, (commerciële) zaalverhuur in de bestaande bebouwing en een trouwlocatie uitsluitend op de begane grond in het westelijk deel van het landhuis. Op grond van artikel 5.4, aanhef en onder b, aanhef en onder 3, van de planregels, wordt tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken in elk geval gerekend het gebruik voor (zelfstandige) horeca, met uitzondering van het geven van gelegenheid tot het uitbrengen van een toost bij een huwelijksvoltrekking.

3.       Het college heeft bij besluit van 6 februari 2018 in afwijking van het bestemmingsplan aan [appellant sub 2] een omgevingsvergunning verleend voor het gebruiken van de gronden voor horeca categorie 1, omdat deze activiteit naar het standpunt van het college niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Het college baseert zich hierbij op de ruimtelijke onderbouwing van 13 juni 2016 en het rapport van het akoestisch onderzoek uitgevoerd door G&O Consult van 2 juni 2016 (hierna: het akoestisch onderzoek). Het college heeft aan deze vergunning enkele voorschriften verbonden, waaronder het voorschrift dat de horecafunctie maximaal twee dagen per week is toegestaan.

Voorts heeft het college in hetzelfde besluit de door [appellant sub 2] gevraagde wijzigingen van een rijksmonument vergund bestaande uit onder meer, voor zover thans nog van belang, het legaliseren van de gewijzigde kleurstelling van de kozijnen, ramen en goot-/daklijst van zijn deel van het landhuis. Het college is hiermee afgeweken van de adviezen van de monumentencommissie van de gemeente Houten (hierna: de monumentencommissie) van 25 mei 2016, als neergelegd in de brief van 8 juni 2016, en van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (hierna: de minister) van 21 juni 2016. De monumentencommissie en de minister achten het niet wenselijk dat het westelijke deel van het rijksmonument een andere kleurstelling heeft dan het oostelijke deel en hebben daarom geadviseerd tot eenheid in de kleurstelling. In de verleende vergunning staat het college, in afwijking van de adviezen, de kleur groen (lees: geel) toe tot de volgende schilderbeurt en/of maximaal tot 2024. Daarna dient het gehele pand opnieuw in één kleur te worden geschilderd. De eigenaren moeten volgens de vergunning in goed overleg onderling bepalen welke kleur dat wordt.

De aangevallen uitspraak

4.       In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat het beroep van [appellant sub 1A] gegrond is voor zover dat is gericht tegen het vergunnen van de horecafunctie, omdat het standpunt van het college dat muziek niet is toegestaan op het terras, niet duidelijk blijkt uit het besluit. Daardoor is het besluit op dit punt gebrekkig gemotiveerd en in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel. Het college kan dit gebrek herstellen door in de omgevingsvergunning uitdrukkelijk te vermelden dat muziek op het terras niet is toegestaan. Verder is de rechtbank van oordeel dat het college, onder afweging van de betrokken belangen, wel in redelijkheid heeft kunnen besluiten om bij zaalverhuur horeca in de categorie 1 toe te staan voor het pand inclusief terras voor twee dagen per week. Het beroep van [appellant sub 2] gericht tegen het voorschrift dat de horecafunctie maximaal twee dagen per week is toegestaan, slaagt naar het oordeel van de rechtbank niet.

Voorts heeft de rechtbank geoordeeld dat het beroep van [appellant sub 1A] ook gegrond is voor zover dat is gericht tegen het vergunnen van de gewijzigde kleurstelling van het rijksmonument, omdat de afwijking van de adviezen van de monumentencommissie en de minister in het besluit onvoldoende is gemotiveerd.

Beoordeling van de hoger beroepen

Trouwlocatie

5.       [appellant sub 1A] betoogt dat de rechtbank ten onrechte niet is ingegaan op de aangevoerde beroepsgrond gericht tegen de volgens de ‘nota van zienswijzen’ verleende vergunning van een locatie buiten het landhuis en terras als extra trouwlocatie. [appellant sub 1A] stelt dat deze activiteit niet had mogen worden vergund, omdat deze activiteit niet is betrokken bij het akoestisch onderzoek.

5.1.    Anders dan [appellant sub 1A] betoogt, heeft het college in het besluit van 6 februari 2018 niet vergund dat een buitenlocatie op het landgoed mag worden gebruikt als extra trouwlocatie. Deze activiteit maakt geen onderdeel uit van de aanvraag die aan deze procedure ten grondslag ligt. Zoals blijkt uit pagina 1 van het besluit en uit de daarna volgende overwegingen, ziet de omgevingsvergunning voor wat betreft de activiteit ‘planologisch strijdig gebruik’ alleen op het toestaan van de functie horeca categorie 1. Op grond van artikel 5.1 van de planregels van het bestemmingsplan is een trouwlocatie toegestaan uitsluitend op de begane grond in het westelijk deel van het landhuis. Met de omgevingsvergunning van 6 februari 2018 wordt horeca toegestaan in de zaal en op het terras, maar is geen vergunning verleend om af te wijken van voornoemde bepaling van het bestemmingsplan ten aanzien van het gebruik als trouwlocatie. Het gebruik van het grasveld als trouwlocatie is derhalve niet op grond van deze vergunning toegestaan. De stelling van het college in de beantwoording van de zienswijzen dat dit gebruik valt onder incidenteel toegestaan gebruik is derhalve niet juist en kan er niet toe leiden dat het gebruik van het grasveld als trouwlocatie alsnog als vergund moet worden geacht.

Omdat geen extra trouwlocatie is vergund in het besluit, kon de bij de rechtbank aangevoerde beroepsgrond hiertegen derhalve niet slagen.

Het betoog slaagt niet.

Horeca

6.       [appellant sub 1A] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college na afweging van de belangen in redelijkheid heeft kunnen besluiten om horeca in de categorie 1 toe te staan voor twee dagen per week. Volgens [appellant sub 1A] heeft de rechtbank miskend dat het college het aspect geluid niet op de juiste manier heeft betrokken bij de beoordeling of de horecafunctie in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In het akoestisch onderzoek dat het college aan het besluit ten grondslag heeft gelegd, is volgens [appellant sub 1A] ten onrechte alleen aan het Activiteitenbesluit milieubeheer (hierna: Activiteitenbesluit) getoetst. Verder is volgens hem het referentieniveau van het omgevingsgeluid (L95) van belang voor de beoordeling en heeft het college dat ten onrechte niet laten meten. [appellant sub 1A] vreest dat het toestaan van horeca zal leiden tot geluidsoverlast en een verslechtering van zijn woon- en leefklimaat. De rechtbank heeft volgens hem miskend dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd dat het toestaan van twee dagen horeca ruimtelijk aanvaardbaar is.

[appellant sub 2] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college niet in redelijkheid de vergunning voor de horecafunctie heeft kunnen beperken tot twee dagen in de week. In de ontwerpvergunning was de horecafunctie nog wel toegestaan voor vijf dagen in de week. De rechtbank heeft volgens [appellant sub 2] miskend dat in de omgevingsvergunning niet is gemotiveerd waarom dit is veranderd naar een vergunning voor slechts twee dagen horeca per week. Bovendien heeft het college zelf in het besluit aangegeven dat de bestaande rechten met betrekking tot zaalverhuur op het perceel al vrij ruim zijn en dat de toevoeging van horeca een marginale aanpassing is. Daarom valt volgens [appellant sub 2] niet in te zien dat een horecafunctie voor vijf dagen per week ruimtelijk niet aanvaardbaar zou zijn.

6.1.    Het college dient bij het nemen van een besluit op de aanvraag om omgevingsvergunning voor de activiteit afwijken van het bestemmingsplan mede te beoordelen welke gevolgen de gevraagde activiteiten hebben voor het woon- en leefklimaat van omliggende woningen. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 9 oktober 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:3394)) mag het college daartoe aansluiting zoeken bij de geluidsnormen in het Activiteitenbesluit en bij de richtafstanden die zijn opgenomen in de brochure "Bedrijven en milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: de VNG-brochure). De in de VNG-brochure opgenomen afstanden zijn indicatief en gemotiveerd afwijken van deze afstanden is mogelijk. In dat geval kan het college aansluiting zoeken bij de in de VNG-brochure opgenomen streefwaarden voor geluid. Daarbij is relevant welke geluidbelasting in de representatieve bedrijfssituatie valt te verwachten van de bedrijfsactiviteiten, al dan niet na het treffen van aanvullende maatregelen. Hiertoe heeft [appellant sub 2] het akoestisch onderzoek ingediend.

6.2.    In het akoestisch onderzoek is geconcludeerd dat weliswaar niet aan de in de VNG-brochure genoemde richtafstand van 10 meter kan worden voldaan, maar dat de in de VNG-brochure opgenomen streefwaarden voor geluid, zoals genoemd onder stap 2 bij het omgevingstype gemengd gebied, in de representatieve bedrijfssituaties niet worden overschreden. Voorts is in het akoestisch onderzoek geconcludeerd dat er ook zal worden voldaan aan de geluidsnormen in het Activiteitenbesluit. Het college heeft de conclusies uit het akoestisch onderzoek overgenomen en aan de omgevingsvergunning ten grondslag gelegd.

6.3.    Anders dan [appellant sub 1A] stelt, heeft het college derhalve door te verwijzen naar het akoestisch onderzoek niet alleen getoetst aan de geluidsnormen van het Activiteitenbesluit, maar ook aan de in de VNG-brochure opgenomen streefwaarden voor geluid. Er bestaat geen grond voor het oordeel dat het college het referentieniveau van het omgevingsgeluid had moeten laten meten, zoals [appellant sub 1A] betoogt. Wat betreft het omgevingsgeluid wordt in de VNG-brochure onderscheid gemaakt tussen de omgevingstypen ‘rustige woonwijk’ en ‘gemengd gebied’. Voor zover [appellant sub 1A] betoogt dat ten onrechte is getoetst aan de streefwaarden die behoren bij het omgevingstype gemengd gebied, overweegt de Afdeling als volgt.

Onder een rustige woonwijk verstaat de VNG-brochure een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies zoals bedrijven of kantoren voor. Langs de randen is weinig verstoring door verkeer. Daarmee vergelijkbare omgevingstypen zijn volgens de VNG-brochure een rustig natuurgebied, een stiltegebied of een natuurgebied. Onder een gemengd gebied verstaat de VNG-brochure een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid en gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren tot het omgevingstype gemengd gebied.

In het akoestisch onderzoek is geconcludeerd dat hoewel het perceel is gelegen in een landelijk gebied, er aangesloten kan worden bij het omgevingstype gemengd gebied. De locatie is namelijk gelegen nabij het druk bevaren Amsterdam-Rijnkanaal, aan weerszijden van het landgoed zijn agrarische bedrijven gelegen, op het landgoed is detailhandel aanwezig, en op de locatie is railverkeer van het traject ’s-Hertogenbosch-Utrecht duidelijk hoorbaar. Gelet op deze verschillende functies in de omgeving is de Afdeling van oordeel dat in het akoestisch onderzoek in redelijkheid kon worden aangesloten bij het omgevingstype gemengd gebied.

6.4.    Gelet op het voorgaande heeft het college het akoestisch onderzoek bij de besluitvorming kunnen betrekken. Het college heeft waarde mogen hechten aan de conclusies in het akoestisch onderzoek dat met de toevoeging van de horecafunctie de in de VNG-brochure opgenomen streefwaarden voor geluid niet worden overschreden en dat er ook zal worden voldaan aan de geluidsnormen in het Activiteitenbesluit. Uit de motivering van het besluit en de gegeven toelichting ter zitting blijkt echter niet eenduidig welk kader voor het college bepalend is geweest om tot het besluit te komen om enerzijds de toevoeging van horeca ruimtelijk aanvaardbaar te achten en toe te staan, maar anderzijds ter bescherming van het woon- en leefklimaat van [appellant sub 1A] de horecafunctie te beperken tot maximaal twee dagen per week. Het college komt bij de beoordeling of sprake is van een goede ruimtelijke ordening beoordelingsruimte toe, maar dient deugdelijk te motiveren waarom het college na afweging van alle belangen tot dit besluit is gekomen.

Gelet op de aard van de locatie, de specifieke omstandigheden van het geval en het bestaan van de verschillende tegenstrijdige belangen vergt dit besluit een zorgvuldige en kenbare belangenafweging van het college. Zoals het college ter zitting heeft erkend, is er sprake van een bijzondere situatie waarin de instandhouding van de landgoederen door middel van een gezonde exploitatie van groot belang is, niet alleen voor de betrokken eigenaren maar ook voor de gemeente. Het college heeft enerzijds dan ook gewicht mogen toekennen aan de economische belangen van [appellant sub 2] en het belang van instandhouding van het landgoed. Anderzijds dient het college bij de besluitvorming ook de specifieke gevolgen van een dergelijke exploitatie voor het woon- en leefklimaat van de omwonenden zoals [appellant sub 1A] zorgvuldig te beoordelen, vooral omdat de woon- en horecafuncties op korte afstand van elkaar zijn gelegen, en de horeca-activiteiten en het gedrag van de bezoekers een directe invloed op het woon- en leefklimaat kunnen hebben. Dat geldt te meer voor het buitenterras dat op zeer korte afstand van de woningen is gelegen.

Naar het oordeel van de Afdeling heeft het college niet inzichtelijk gemaakt hoe de belangen van beide appellanten precies zijn afgewogen en waarom het college na afweging van die belangen tot de keuze is gekomen om de horecafunctie weliswaar toe te staan, maar te beperken tot twee dagen per week. Het besluit geeft derhalve onvoldoende blijk van een zorgvuldige belangenafweging en ontbeert een deugdelijke motivering welke onderdelen van de horeca-activiteiten het college wel en niet ruimtelijk aanvaardbaar acht, gelet op de specifieke belangen van appellanten. De rechtbank heeft niet onderkend dat het besluit ook om die reden voor vernietiging in aanmerking kwam. Om een zorgvuldige afweging van belangen mogelijk te maken dient het college, zo nodig op basis van nader onderzoek, in kaart te brengen wat de gevolgen van de horeca-activiteiten zijn voor het woon- en leefklimaat voor omwonenden. Hierbij is gelet op de specifieke omstandigheden van het geval van belang dat aandacht wordt besteed aan het onderscheid tussen de horeca-exploitatie binnen en buiten, het aantal dagen per week waarop horeca ruimtelijk aanvaardbaar is, de verschillende dagdelen waarop de horeca wordt toegestaan, op welke locaties al dan niet muziek is toegestaan, en wat de eindtijden zijn. Ter bescherming van het woon- en leefklimaat kan het college voorschriften verbinden aan de omgevingsvergunning, die ook houvast kunnen bieden voor eventuele handhaving. Het college dient dan ook te onderzoeken of met het verbinden van nadere voorschriften het woon- en leefklimaat zodanig kan worden beschermd dat het wellicht aanvaardbaar is om meer dan twee dagen horeca toe te staan. Bovendien heeft [appellant sub 1A] ter zitting naar voren gebracht dat er mogelijk sprake is van geluidslekken, terwijl in het akoestisch rapport was gerekend met een dubbele kierdichting, die echter feitelijk niet is doorgevoerd. Dit dient het college ook te betrekken bij het nieuw te nemen besluit.

De betogen slagen.

Kleurstelling

7.       [appellant sub 2] betoogt dat de rechtbank ten aanzien van de kleurstelling heeft miskend dat het college, door de huidige kleurstelling toe te staan tot 2024, de mogelijkheid heeft gegeven om alsnog gezamenlijk tot één kleurstelling te komen en dat zodoende gehoor wordt gegeven aan de adviezen van de minister en de monumentencommissie met betrekking tot de eenheid van kleur. In het advies van de minister van 21 juni 2016 is erkend dat [appellant sub 2] de oorspronkelijke kleuren heeft toegepast. Bovendien zijn de andere gebouwen op het terrein ook in die oorspronkelijke kleuren geschilderd. De kleurstelling van het oostelijke deel van het landhuis is volgens [appellant sub 2] dus niet de oorspronkelijke kleurstelling en wijkt af van de kleurstelling van de overige bebouwing.

7.1.    Uit de adviezen van de minister en van de monumentencommissie blijkt dat zij het ondanks de onderbouwing van [appellant sub 2] dat de door hem aangebrachte kleurstelling de oorspronkelijke kleurstelling betreft, onwenselijk achten dat zijn deel van het landhuis hiermee een andere kleurstelling heeft dan het oostelijke deel van het landhuis. Daarom hebben de minister en de monumentencommissie geen positief advies afgegeven over de kleurstelling, maar geadviseerd tot eenheid van de kleurstelling. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het college niet deugdelijk heeft gemotiveerd waarom van deze adviezen is afgeweken en de huidige kleurstelling toch tot 2024 wordt toegestaan. De omstandigheid dat in 2024 mogelijk alsnog tot één kleurstelling zal worden gekomen, kan niet tot de conclusie leiden dat daarmee gehoor wordt gegeven aan de adviezen, zoals [appellant sub 2] betoogt. Door de kleurstelling tot 2024 toe te staan heeft het college de omgevingsvergunning immers niet verleend conform de adviezen, maar in afwijking daarvan.

Het betoog slaagt niet.

Conclusies hoger beroepen

8.       Gelet op hetgeen in 6.4 is overwogen, zijn de hoger beroepen van [appellant sub 1A] en [appellant sub 2] gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover daarbij het beroep van [appellant sub 2] ongegrond is verklaard. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling alsnog het beroep van [appellant sub 2] gegrond verklaren.

Besluit van 18 juni 2019

9.       Bij besluit van 18 juni 2019 heeft het college ter uitvoering van de uitspraak van de rechtbank opnieuw beslist op de aanvraag van [appellant sub 2] en hem een omgevingsvergunning verleend voor het gebruik van de gronden voor horeca categorie 1 voor maximaal twee dagen in de week en de vergunning voor horeca voor de overige drie dagen geweigerd. Voorts heeft het college een omgevingsvergunning verleend voor het wijzigen van een rijksmonument op het perceel. Daarbij heeft het college de kleurstelling groen vergund en de kleurstelling geel geweigerd. Dit besluit wordt, gelet op artikel 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), gelezen in samenhang met artikel 6:19, eerste lid, van die wet, van rechtswege geacht onderwerp te zijn van dit geding.

10.     Bij besluit van 10 maart 2020 heeft het college dit besluit echter weer ingetrokken. Daarom is er geen belang meer bij een beoordeling van de tegen het besluit van 18 juni 2019 aangevoerde gronden. De van rechtswege ontstane beroepen van [appellant sub 1A] en [appellant sub 2] tegen het besluit van 18 juni 2019 zijn daarom niet-ontvankelijk.

Besluit van 10 maart 2020

11.     Bij besluit van 10 maart 2020 heeft het college het besluit van 18 juni 2019 ingetrokken en ter uitvoering van de uitspraak van de rechtbank opnieuw beslist op de aanvraag van [appellant sub 2]. Het college heeft hem een omgevingsvergunning verleend voor het gebruik van de gronden voor horeca categorie 1c voor maximaal twee dagen in de week en heeft de vergunning voor horeca voor de overige drie dagen geweigerd. Voorts heeft het college een omgevingsvergunning verleend voor het wijzigen van een rijksmonument op het perceel. Daarbij heeft het college de kleurstelling groen gelegaliseerd en de kleurstelling geel geweigerd. Dit besluit wordt, gelet op artikel 6:24 van de Awb, gelezen in samenhang met artikel 6:19, eerste lid, van die wet, van rechtswege geacht onderwerp te zijn van dit geding.

12.     In het besluit van 10 maart 2020 heeft het college overwogen dat de aanvraag en de ontwerpvergunning weliswaar voorzagen in horeca categorie 1 zonder beperking van het aantal dagen per week, maar dat het college [appellant sub 1A] naar aanleiding van zijn zienswijze op de ontwerpvergunning is tegemoet gekomen, door het aantal dagen waarop horeca is toegestaan te beperken tot twee per week. Aan de andere kant is het college [appellant sub 2] tegemoet gekomen door ook trouwplechtigheden en een erehaag toe te staan buiten het terrasvlak. Het college heeft in dit besluit geen geluidsvoorschriften verbonden aan de omgevingsvergunning, omdat het landgoed een inrichting type B is als bedoeld in de Wet milieubeheer en daarom moet voldoen aan de geluidsvoorschriften van het Activiteitenbesluit. Uit het akoestisch onderzoek van 2 juni 2016 blijkt dat voldaan wordt aan de geluidsgrenswaarden in het Activiteitenbesluit. Het college stelt zich op het standpunt dat het verlenen van de vergunning in afwijking van het bestemmingsplan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.

Ten aanzien van de kleurstelling neemt het college de adviezen van de monumentencommissie en de minister over. Het college weigert de gevraagde gele kleurstelling, omdat er dan geen eenheid is in de kleurstelling van het landhuis. Het college draagt [appellant sub 2] op om de bestaande kleur groen van het oostelijk deel van het landhuis aan te brengen op zijn deel van het landhuis.

Beoordeling van de beroepen tegen het besluit van 10 maart 2020

Trouwlocatie

13.     [appellant sub 1A] betoogt dat het college geen vergunning had mogen verlenen voor een extra trouwlocatie buiten het landhuis en het terras, omdat de gevolgen van deze activiteit niet zijn onderzocht in het akoestisch onderzoek.

13.1.  Zoals in 5.1 is overwogen maakt de extra trouwlocatie geen onderdeel uit van de aanvraag die aan deze procedure ten grondslag ligt. Uit pagina 1 van het besluit en de daarna volgende overwegingen blijkt dat de omgevingsvergunning voor wat betreft de activiteit ‘planologisch strijdig gebruik’ alleen ziet op het toestaan van de functie horeca categorie 1c. Ook met dit besluit is derhalve geen vergunning verleend om af te wijken van artikel 5.1 van de planregels van het bestemmingsplan, op grond waarvan een trouwlocatie uitsluitend is toegestaan op de begane grond in het westelijk deel van het landhuis. Dat het college [appellant sub 2] bij wijze van compromis tegemoet heeft willen komen door buiten ook trouwplechtigheden en een erehaag toe te staan, kan er niet toe leiden dat een extra trouwlocatie alsnog als vergund moet worden geacht.

Omdat geen extra trouwlocatie is vergund in het besluit, kan de beroepsgrond hiertegen niet leiden tot een vernietiging van het besluit.

Het betoog slaagt niet.

Horeca

14.     [appellant sub 1A] betoogt dat het college, door alleen te beoordelen of wordt voldaan aan de geluidsgrenswaarden van het Activiteitenbesluit, onvoldoende heeft beoordeeld of sprake is van een goede ruimtelijke ordening. [appellant sub 1A] voert aan dat het college ook een deugdelijke belangenafweging moet maken. Voorts stelt [appellant sub 1A] dat het college ten onrechte en in strijd met de uitspraak van de rechtbank in het besluit niet concreet heeft aangegeven waar muziek wel en niet is toegestaan. Voorts betoogt [appellant sub 1A] dat in het akoestisch onderzoek dat aan het besluit ten grondslag ligt, ten onrechte is getoetst aan de in de VNG-brochure opgenomen streefwaarden voor geluid die behoren bij het omgevingstype gemengd gebied. Volgens [appellant sub 1A] is sprake van een rustig landelijk gebied. Verder zijn in het akoestisch onderzoek volgens hem ten onrechte geen alternatieven voor de locatie van het terras onderzocht.

[appellant sub 2] betoogt dat het college ten onrechte de omgevingsvergunning voor het toestaan van horeca slechts voor twee dagen per week heeft verleend. [appellant sub 2] verwijst naar hetgeen hij hierover reeds eerder heeft aangevoerd. De beperking tot twee dagen horeca trekt een wissel op de continuïteit van de bedrijfsvoering.

14.1.  Zoals reeds in 6.1 en 6.4 is overwogen mocht het college in het kader van de beoordeling van de goede ruimtelijke ordening waarde hechten aan de conclusie in het akoestisch onderzoek dat met de toevoeging van de horecafunctie zal worden voldaan aan de geluidsnormen in het Activiteitenbesluit. Bovendien heeft het college, door te verwijzen naar het akoestisch onderzoek, niet alleen getoetst aan de geluidsnormen van het Activiteitenbesluit, maar ook aan de in de VNG-brochure opgenomen streefwaarden voor geluid. Zoals in 6.3 is overwogen, kon daarbij in het akoestisch onderzoek in redelijkheid worden aangesloten bij het omgevingstype gemengd gebied.

14.2.  Voor zover [appellant sub 1A] betoogt dat het college alternatieven voor de locatie van het terras had moeten onderzoeken, faalt dit betoog. Het college dient te beslissen omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning voor een project, zoals daarvoor vergunning is aangevraagd. Indien een project op zichzelf aanvaardbaar is, kan het bestaan van alternatieven slechts dan tot het onthouden van medewerking nopen, indien op voorhand duidelijk is dat door verwezenlijking van de alternatieven een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren. [appellant sub 1A] heeft niet aannemelijk gemaakt dat die situatie zich voordoet.

14.3.  In het akoestisch onderzoek dat ook aan dit besluit ten grondslag is gelegd is echter niet onderzocht wat de gevolgen voor het woon- en leefklimaat zijn indien buiten op het terras muziek ten gehore wordt gebracht. De rechtbank heeft geoordeeld dat hoewel het college ter zitting had toegelicht dat muziek op het terras niet is toegestaan, dit niet duidelijk bleek uit het besluit van 6 februari 2018 en dit besluit daarom gebrekkig was gemotiveerd en in strijd was met het rechtszekerheidsbeginsel. Tegen dit oordeel is geen hoger beroep ingesteld. Het college diende derhalve met inachtneming van dit oordeel een nieuw besluit te nemen. [appellant sub 1A] voert terecht aan dat het college dat niet heeft gedaan, doordat opnieuw niet duidelijk uit het besluit blijkt of muziek op het terras is toegestaan. Voor zover het college zich thans op het standpunt stelt dat muziek is toegestaan op het terras, ontbreekt in het besluit een deugdelijke motivering en onderbouwing dat dit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening, nu deze activiteit immers niet is onderzocht in het akoestisch onderzoek.

14.4.  Voorts heeft het college in het besluit van 10 maart 2020, evenals in het besluit van 6 februari 2018, opnieuw niet inzichtelijk gemaakt hoe de belangen van beide appellanten precies zijn afgewogen en waarom het college na afweging van die belangen tot de keuze is gekomen om de horecafunctie weliswaar toe te staan, maar te beperken tot twee dagen per week. Het besluit geeft derhalve onvoldoende blijk van een zorgvuldige belangenafweging en ontbeert een deugdelijke motivering welke onderdelen van de horeca-activiteiten het college wel en niet ruimtelijk aanvaardbaar acht, gelet op de specifieke belangen van appellanten. Onder verwijzing naar hetgeen in 6.4 is overwogen komt dit besluit derhalve ook voor vernietiging in aanmerking. Bovendien heeft het college in dit besluit ten onrechte gesteld dat er geen voorschriften aan de omgevingsvergunning zouden kunnen worden verbonden. Op grond van artikel 2.22, tweede lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) mag het college aan een omgevingsvergunning die is verleend met toepassing van het bepaalde in artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3˚, van de Wabo, een voorschrift verbinden indien dat nodig is met het oog op het belang van een goede ruimtelijke ordening.

De betogen slagen.

Kleurstelling

15.     [appellant sub 1A] betoogt dat het besluit ten aanzien van de kleurstelling onjuist is geformuleerd. Bedoeld is dat het westelijke deel van het landhuis dezelfde kleurstelling moet hebben als het oostelijke deel, maar in het besluit staat dat de kleurstelling groen wordt gelegaliseerd. Dat is niet juist omdat het westelijke deel van het landhuis een groene kleur heeft op delen die op het oostelijke gedeelte van het landhuis wit zijn. Derhalve moet de kleur groen op het westelijke deel niet worden gelegaliseerd, aldus [appellant sub 1A].

15.1.  Het college heeft in de schriftelijke uiteenzetting en ter zitting erkend dat de formulering in het besluit over de kleurstelling niet juist is. De bedoeling van het besluit is dat de kleur geel is geweigerd en dat [appellant sub 2] zijn houtwerk moet aanpassen aan de kleurstelling van het oostelijke deel van het landhuis. Volgens het college was het niet de bedoeling om met het besluit de aanwezige kleur groen te legaliseren.

15.2.  Nu het besluit strekt tot legalisering van de kleur groen, terwijl dit volgens het college niet de bedoeling was, en overigens ook niet aan de aanvraag ten grondslag lag, komt het besluit ook voor zover dat ziet op de kleurstelling voor vernietiging in aanmerking.

Het betoog slaagt.

Conclusies en slotoverwegingen

16.     De beroepen van [appellant sub 1A] en [appellant sub 2] tegen het besluit van 10 maart 2020 zijn gegrond. Het besluit van 10 maart 2020 dient te worden vernietigd, voor zover daarin is beslist op de aanvraag van [appellant sub 2] om een omgevingsvergunning. Het college dient met inachtneming van de uitspraak van de Afdeling en de uitspraak van de rechtbank, voor zover deze niet of tevergeefs is aangevochten, een nieuw besluit te nemen.

17.     Met het oog op een efficiënte afdoening van het geschil ziet de Afdeling aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Awb te bepalen dat tegen het nieuwe besluit slechts bij haar beroep kan worden ingesteld.

18.     Het college moet de proceskosten van [appellant sub 2] vergoeden.

19.     Ten aanzien van [appellant sub 1A] hoeft het college geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart de hoger beroepen gegrond;

II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 2 mei 2019 in zaken nrs. 18/1129 en 18/1135, voor zover daarin het beroep van [appellant sub 2] ongegrond is verklaard;

III.      verklaart het door [appellant sub 2] bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;

IV.      verklaart de beroepen tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Houten van 18 juni 2019, kenmerk UV15289, niet-ontvankelijk;

V.       verklaart de beroepen tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Houten van 10 maart 2020, kenmerk UV15289, gegrond;

VI.      vernietigt dat besluit van 10 maart 2020, voor zover daarin is beslist op de aanvraag van [appellant sub 2] om een omgevingsvergunning;

VII.     bepaalt dat tegen het te nemen nieuwe besluit slechts bij de Afdeling beroep kan worden ingesteld;

VIII.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Houten tot vergoeding van bij [appellant sub 2] in verband met de behandeling van het hoger beroep en het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 801,00 (zegge: achthonderdeen euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

IX.      gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Houten aan appellanten het door hen betaalde griffierecht ten bedrage van € 259,00 (zegge: tweehonderdnegenenvijftig euro) voor [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] voor de behandeling van het hoger beroep en € 429,00 (zegge: vierhonderdnegenentwintig euro) voor [appellant sub 2] voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. H.G. Sevenster, voorzitter, en mr. F.D. van Heijningen en mr. A. Kuijer, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.P.J.M. van Grinsven, griffier.

De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 30 juni 2021

457-462-929.