Uitspraak 202102111/2/R2


Volledige tekst

202102111/2/R2
Datum uitspraak: 24 juni 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), hangende het hoger beroep van:

het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,

verzoeker,

tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland­West­Brabant van 24 februari 2021 in zaak nr. 20/10216 en 20/10243 in het geding tussen:

gedeputeerde staten

en

het college van burgemeester en wethouders van Woensdrecht.

Procesverloop

Bij besluit van 18 november 2020 heeft het college aan Zonnepark Agger B.V. een omgevingsvergunning verleend voor het tijdelijk realiseren van een zonneveld op een aantal percelen ten zuidwesten van de kern Woensdrecht.

Bij uitspraak van 24 februari 2021 heeft de rechtbank het door gedeputeerde staten daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft gedeputeerde staten hoger beroep ingesteld. Tevens heeft gedeputeerde staten de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 10 juni 2021, waar gedeputeerde staten, vertegenwoordigd door mr. G.C. Toenbreker en P.E.H. Peeters, en het college, vertegenwoordigd door C.J. Meulblok en R. Meijer, bijgestaan door mr. J. Kevelam, advocaat te Almelo. Voorts zijn ter zitting Zonnepark Agger B.V. en LC Energy B.V., vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. J. Kevelam, advocaat te Almelo, gehoord.

Overwegingen

1.       Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.       Op 15 mei 2020 heeft Zonnepark Agger een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor het realiseren van een zonneveld ten zuidwesten van de kern Woensdrecht op de percelen kadastraal bekend, sectie E, nummers 454, 450, 449, 54, 326 en 57 voor een termijn van 25 jaar. Het ontwerpbesluit tot verlening van de gevraagde omgevingsvergunning is door het college ter inzage gelegd op 13 augustus 2020. Tegen dit ontwerpbesluit zijn zienswijzen ingediend, onder andere door gedeputeerde staten. Bij besluit van 18 november 2020 heeft het college de gevraagde omgevingsvergunning verleend voor een periode van 25 jaar. De omgevingsvergunning is verleend voor de activiteiten bouwen en het gebruik van gronden en/of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

Overwegingen

3.       Gedeputeerde staten betoogt dat de ontwikkeling die de omgevingsvergunning mogelijk maakt niet in overeenstemming is met de artikelen 3.29 en 3.41 van de Interim omgevingsverordening van Noord-Brabant (hierna: de Verordening). De rechtbank heeft daarom ten onrechte de omgevingsvergunning in stand gelaten met de overweging dat de cultuurhistorische waarden van het gebied voldoende zijn betrokken in de besluitvorming.

Bij het besluit tot vaststelling van de vergunning heeft het college de unieke specifieke cultuurhistorische waarden van de polder waar het zonneveld is vergund onvoldoende in de afweging betrokken, stelt gedeputeerde staten. Ten onrechte is pas nadat de keuze voor de locatie is gemaakt rekening gehouden met de cultuurhistorische waarden, namelijk bij de inrichting en landschappelijke inpassing van de panelen. Hiermee had echter al bij de keuze van de locatie rekening moeten worden gehouden. De omstandigheid dat de locatie is gelegen binnen een ‘Kansrijk gebied’ als bedoeld in het "Uitnodigingskader zonne-energie" van het college van mei 2019 (hierna: het uitnodigingskader), maakt volgens gedeputeerde staten niet dat de afweging voor deze locatie afdoende is geweest.

Daarnaast betoogt gedeputeerde staten dat het college ten onrechte geen vooroverleg met de provincie heeft gevoerd over de omgevingsvergunning, zoals bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Dat is in strijd met artikel 6.18 van het Besluit omgevingsrecht.

3.1.    Het college stelt dat het zonneveld, mits zorgvuldig ingepast, wel passend is in deze polder. Om die reden is de locatie ook in het uitnodigingskader opgenomen als kansrijk gebied. Het college wijst er met name op dat aan de zichtlijnen in de polder geen afbreuk wordt gedaan, omdat de zonnepanelen en de landschappelijke inpassing laag bij de grond zijn gehouden om de ruimtelijke impact te beperken en de ruimtelijke leesbaarheid van de polder en de Agger vanaf onder meer de Brabantse Wal te behouden. Ook blijven de ontsluitingsstructuur en het verkavelingspatroon behouden met de aanwezigheid van het zonneveld. Het verkavelingspatroon wordt bovendien benadrukt met behulp van de inrichting van het zonneveld. Zo wordt er tussen de twee noordelijke percelen een brede kruidenrijke strook aangebracht op de (historische) verkavelingslijn. Er ontstaat daarmee meer afstand tussen de Agger en het perceel in de Zuidpolder.

3.2.    De voorzieningenrechter overweegt dat artikel 3.41 van de Verordening nieuwvestiging van zelfstandige opstellingen van zonnepanelen in het "Landelijk gebied" toestaat, mits de locatie hiervoor geschikt is, gelet op zorgvuldig ruimtegebruik en omgevingskwaliteit. Daarnaast dient de ontwikkeling, gelet op artikel 3.29 van de Verordening, mede te zijn gericht op behoud, herstel of de duurzame ontwikkeling van de cultuurhistorische waarden en kenmerken zoals die zijn beschreven in de Cultuurhistorische Waardenkaart (hierna: de CHW). Op de CHW is de locatie aangewezen als deel uitmakend van de waardevolle gebieden "Zeekleigebied", "Brabantse Wal" en "Zeekleipolders bij Woensdrecht".

Partijen houdt met name verdeeld de vraag of de ontwikkeling mede is gericht op het behoud van de cultuurhistorische waarden en kenmerken van dit gebied. Het college stelt dat dit wel het geval is, hetgeen ook volgt uit het uitnodigingskader en de landschappelijke inpassing. Gedeputeerde staten stelt dat dit niet het geval is, gelet op de aantasting van met name de openheid en afleesbaarheid van de polder. Artikel 3.29 van de Verordening laat volgens gedeputeerde staten deze aantasting niet toe. Met de ontwikkeling wordt de samenhang van het landschap belemmerd, terwijl dit juist een belangrijke waarde van het gebied is. Dat het zonneveld aan het zicht onttrokken wordt door de landschappelijke inpassing, doet hier volgens gedeputeerde staten niet aan af, omdat dit de aantasting zelf niet ongedaan maakt.

De vraag of de cultuurhistorische waarden van het gebied worden behouden, is een feitelijke vraag. De argumenten en onderbouwingen van partijen over en weer maken binnen het kader van deze procedure vooralsnog niet duidelijk of deze waarden worden verstoord, maar aan het zicht worden onttrokken, dan wel dusdanig zijn ingepast dat geen sprake is van een aantasting. Daarbij komt dat is gebleken dat het in de voorbereiding van het besluit heeft ontbroken aan bestuurlijk vooroverleg. Hoewel dit niet onder alle omstandigheden een fataal gebrek oplevert, lijkt hierdoor in dit geval wel onduidelijkheid te zijn ontstaan in de wederzijdse standpunten van partijen over de ruimte die de Verordening biedt voor de invulling van het gebied.

Deze kwestie vergt nader onderzoek, waartoe een procedure met betrekking tot een verzoek om een voorlopige voorziening zich niet leent. Gelet op de verschillen van inzicht over de aantasting en op de omstandigheid dat niet uitgesloten is dat de bouw van het zonneveld tot onomkeerbare gevolgen kan leiden, ziet de voorzieningenrechter aanleiding om bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van 18 november 2020 te schorsen tot uitspraak is gedaan in de hoofdzaak.

4.       Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen is niet gebleken.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Woensdrecht van 18 november 2020, kenmerk Z-HZ-WABO-2020-0278;

II.       gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Woensdrecht aan het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant het door hem voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 541,00 (zegge: vijfhonderdeenenveertig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. H.G. Sevenster, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M. Scheele, griffier.

De voorzieningenrechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 24 juni 2021

723-884