Uitspraak 202004343/1/R2


Volledige tekst

202004343/1/R2.
Datum uitspraak: 23 juni 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te Teteringen, gemeente Breda, en anderen,

appellanten,

en

de raad van de gemeente Breda,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 18 juni 2020 heeft de raad het bestemmingsplan "Teteringen, Scheperij" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant] en anderen beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant] en anderen hebben een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 mei 2021, waar [appellant] en anderen, vertegenwoordigd door [gemachtigde A] en [gemachtigde B], en de raad, vertegenwoordigd door mr. A.J.A. Onderwater-Sacharias, M.G. Roozen en drs. M.T.M. Burm, zijn verschenen.

Verder is ter zitting Cuore Ontwikkeling B.V., projectontwikkelaar, vertegenwoordigd door [gemachtigde C] en mr. W.G.B. van de Ven, advocaat te Rotterdam, als partij gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.       Het plan voorziet in de herontwikkeling van winkelcentrum de Scheperij in Teteringen, gemeente Breda. De bestaande bebouwing wordt gesloopt. Het plan maakt twee supermarkten, winkels, horeca en dienstverlening mogelijk. Op de verdiepingen zijn maximaal 32 appartementen voorzien.

Toetsingskader

2.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Participatie

3.       [appellant] en anderen betogen dat omwonenden onvoldoende en in een te laat stadium zijn betrokken bij de voorbereiding van het plan. Volgens hen heeft de raad onvoldoende draagvlak gecreëerd. In 2009 is een klankbordgroep voor de Scheperij ingesteld, maar die is nooit bij elkaar geroepen. Ook toen in 2015 een notitie met uitgangspunten voor de Scheperij werd opgesteld, zijn omwonenden niet betrokken. Pas toen de plannen op een informatieavond in 2018 werden gepresenteerd zijn de omwonenden betrokken, maar toen stonden de plannen al grotendeels vast. Het participatieproces is daarom onvoldoende. In dat verband wijzen [appellant] en anderen ook op het Stappenplan participatie.

3.1.    De raad heeft toegelicht dat de wettelijke voorbereidingsprocedure is gevolgd. Daarnaast zijn er informatieavonden georganiseerd en is er met vertegenwoordigers van de omwonenden gesproken. De Klankbordgroep is volgens de raad opgeheven omdat deze sinds 2009 niet bij elkaar was gekomen en inmiddels andere vormen waren gevonden om de omwonenden te informeren. De raad heeft toegelicht dat de Uitgangspuntennotitie Teteringen - Scheperij niet aan het besluit ten grondslag heeft gelegen en geen formele status heeft. Het Stappenplan participatie, waar [appellant] en anderen naar verwijzen, is volgens de raad gebaseerd op de "Participatieleidraad bij ontwikkelingen in de fysieke leefomgeving", die de raad op 4 juli 2019 heeft vastgesteld (hierna: Participatieleidraad). Deze is op 1 augustus 2019 van kracht geworden, na afloop van de terinzagelegging van het ontwerpplan op 26 juni 2019. Omdat het participatieproces juist voorafgaand aan de wettelijke voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan plaatsvinden, was het volgens de raad niet van toepassing op deze ontwikkeling.

3.2.    De Afdeling stelt vast dat de raad de in de wet voorgeschreven voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Awb heeft gevolgd voordat het bestemmingsplan is vastgesteld. [appellant] en anderen hebben daarvan gebruik gemaakt door een zienswijze in te dienen over het ontwerpplan, waarop de raad in de nota van zienswijzen heeft gereageerd. Dat niet volledig tegemoetgekomen is aan hun zienswijze betekent nog niet dat het besluit om die reden onrechtmatig is.

Wat [appellant] en anderen hebben aangevoerd over het moment waarop omwonenden zijn betrokken in het participatieproces leidt ook niet tot een onrechtmatig besluit. Zo’n participatieproces maakt geen deel uit van de wettelijk voorgeschreven voorbereidingsprocedure. Er bestaat dan ook geen wettelijke plicht op grond waarvan de raad verplicht is om alle omwonenden te vragen naar hun mening over het bestemmingsplan of de te hanteren uitgangspunten. Uit het voorgaande volgt ook dat de raad niet verplicht was de Klankbordgroep bijeen te roepen. Omdat de Participatieleidraad van na de wettelijke voorbereidingsprocedure is, was er voor de raad in dit geval alleen al hierom geen aanleiding om deze toe te passen.

Het betoog slaagt niet.

Ruimtelijke keuzes

4.       [appellant] en anderen betogen dat het plan in strijd is met het dorpse karakter van Teteringen vanwege de bouwmassa en de toegestane bouwhoogte tot 16 m. [appellant] en anderen erkennen dat het voorgaande plan meer bouwmogelijkheden bevatte, maar volgens hen had de raad de keuze moeten maken voor een kleiner en compacter plan. De voorziene bouwmogelijkheden zijn volgens hen te massaal.

4.1.    De raad heeft toegelicht dat Teteringen een dorp is dat direct grenst aan de stad Breda en kenmerken heeft van een regulier suburbaan woonmilieu. De voorziene bouwhoogte is vanuit stedenbouwkundig oogpunt in een suburbaan woonmilieu niet ongewoon of onaanvaardbaar. Een subtiel hoogte-element in de zuidwesthoek genereert een ruimtelijk accent en markeert in ruimtelijk opzicht het winkelcentrum als belangrijke voorziening. De minimale afstand van deze plek van het "hoogteaccent" tot de dichtstbijzijnde, tegenoverliggende woning bedraagt 20 meter. Deze combinatie van hoogte en afstand wordt gezien als een acceptabele maatvoering als het gaat om een aanvaardbare stedenbouwkundige inpassing. Het straatprofiel is daarmee niet anders dan op andere plekken in Teteringen, aldus de raad.

4.2.    De Afdeling stelt vast dat op de verbeelding alleen aan de zuidwesthoek van het voorziene bouwvlak een aanduiding is toegekend die een maximale bouwhoogte van 16 m mogelijk maakt. Ten noorden daarvan is 13 m toegestaan en het grootste, oostelijke deel van het bouwvlak kent een maximale bouwhoogte van 10 m. In de omgeving zijn op grond van het daarvoor geldende bestemmingsplan "Teteringen" bouwhoogten tot 10 m en 13 m toegestaan. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad zich gelet op de gegeven motivering over het karakter van Teteringen en gezien de toegestane bouwhoogte binnen het plangebied en in de omgeving in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de bouwhoogte en bouwmassa ruimtelijk aanvaardbaar zijn en dat het plan past binnen de omgeving.

Het betoog slaagt niet.

5.       [appellant] en anderen betogen dat onvoldoende rekening is gehouden met het belang van behoud van het bestaande groen binnen het plangebied. Zij wijzen daarbij specifiek op twee bomen op de hoek Donkerstraat met de Oosterhoutseweg die volgens hen zouden moeten worden gehandhaafd en op de bomenstructuur aan de kant van Hameldonk.

5.1.    De raad heeft toegelicht dat hij het belang van het behoud van het bestaande groen heeft afgewogen tegen het belang van de herontwikkeling van het winkelcentrum. Het uitgangspunt is om het aanwezige groen zoveel mogelijk te behouden of te herplanten en te streven naar een groene uitvoering van het plan. In dat verband is onderzoek gedaan naar het behoud van het bestaande groen. Bureau Anteagroup heeft een zogeheten Boom effect analyse van 20 november 2018 (hierna: de analyse) opgesteld, die als bijlage bij de plantoelichting is gevoegd. Daarin zijn de bomen binnen het plangebied onderzocht en is bezien of en zo ja, onder welke voorwaarden deze kunnen worden behouden of herplant. Een deel van de bestaande groenstructuur moet structureel groen blijven en is bestemd als "Groen". Verder zijn binnen de bestemmingen "Verkeer" en "Centrum" groenvoorzieningen toegestaan. In het kader van de aanvraag omgevingsvergunning zal aan de hand van de analyse worden bepaald welke bomen kunnen worden herplant, rekening houdend met de beschikbare voorbereidingstijd, aldus de raad.

5.2.    De raad heeft dus onderzoek gedaan naar het behoud van het bestaande groen. Hij heeft een afweging gemaakt over welk deel van de bestaande groenstructuur hij wil behouden als structureel groen en heeft dat deel als zodanig bestemd. Verder heeft hij in verband met een groene uitvoering van het plan onderzocht welke mogelijkheden er zijn voor een eventuele herplant van bomen die niet behouden kunnen blijven op de bestaande plek. Omdat het plan zowel binnen de bestemming "Verkeer" als "Centrum" groenvoorzieningen toestaat, maakt het plan de door de raad beoogde groene uitvoering mogelijk. De Afdeling is van oordeel dat de raad gelet op het voorgaande het belang van het behoud van het bestaande groen voldoende heeft betrokken bij zijn ruimtelijke keuzes voor dit plan.

Het betoog slaagt niet.

Verkeer

Verkeersgeneratie en verkeersveiligheid

6.       [appellant] en anderen stellen dat de verkeersgeneratie is onderschat, waardoor het plan leidt tot verkeersoverlast. De woningentoename in Teteringen en Oosterhout en de verkeertoename die daarmee gepaard gaat, zijn ten onrechte niet betrokken in de berekening. Dat verkeer zal ook gebruik gaan maken van de Oosterhoutseweg of andere wegen in Teteringen. Zij wijzen daarbij op plannen voor de woonwijk "Woonakker" in Teteringen. Volgens [appellant] en anderen ontbreekt onderzoek waarbij de verkeerssituatie in heel Teteringen als gevolg van alle voorgenomen plannen samen wordt beoordeeld.

[appellant] en anderen betogen dat de "Verkeersstudie Teteringen" van 14 juni 2018 door Anteagroup (hierna: Verkeersstudie) gebrekkig is omdat gerekend is met verkeerde cijfers. Daarom is de verkeersgeneratie als gevolg van het plan onderschat. In de Verkeersstudie is geconcludeerd dat de toekomstige verkeersintensiteit op de Donkerstraat 4.460 motorvoertuigen per etmaal (hierna: mvt/etm) zal zijn, net onder de maximale waarde genoemd in de CROW-richtlijn. Dit in tegenstelling tot de conceptversie van 8 juni 2018 van de Verkeersstudie, waarin staat dat de toekomstige verkeersintensiteit op de Donkerstraat veel hoger ligt, op ruim 6.000 mvt/etm. Verder is in de Verkeersstudie uitgegaan van een te laag aantal mvt/etm op de Oosterhoutseweg. In de memo "Actualisatie akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai plangebied De Bouverijen te Teteringen" door bureau AGEL adviseurs van 2 mei 2019 (hierna: memo akoestisch onderzoek De Bouverijen) wordt voor 2019 uitgegaan van 16.200 mvt/etm op de Oosterhoutseweg. Dat is al 3.210 mvt/etm meer dan het aantal waarvan is uitgegaan in de Verkeerstudie die aan dit plan ten grondslag ligt.

6.1.    De raad heeft toegelicht dat de verkeersgeneratie op basis van de ontwikkeling waarin het plan voorziet, is berekend met gebruik van de CROW-publicatie "Kencijfers Parkeren en Verkeersgeneratie". Alle andere concrete en relevante plannen zijn volgens de raad betrokken bij die berekening. Uit de berekening blijkt dat het verkeer door de nieuwe ontwikkeling toeneemt met maximaal 1.547 motorvoertuigen per gemiddelde weekdag. Met een verkeerskundig rekenmodel is bepaald of na herontwikkeling van de Scheperij de doorstroming ter plaatse van het kruispunt Oosterhoutseweg / Donkerstraat voldoende is. Hierbij is gerekend met een scenario waarbij 75% van het verkeer van en naar het winkelcentrum wordt afgewikkeld via de Donkerstraat en de Oosterhoutseweg en 25% via de Hameldonk. Door de nieuwe ontwikkelingen nemen de intensiteiten op de Donkerstraat toe met ongeveer 1.160 mvt/etm. In totaal worden de verkeersintensiteiten op de Donkerstraat 4.460 mvt/etm. Volgens de raad is deze verkeersgeneratie juist berekend.

6.2.    De Afdeling stelt voorop dat de raad bij de vaststelling van het plan alleen moet onderbouwen dat de verkeersgeneratie van dit bestemmingsplan niet leidt tot onaanvaardbare verkeershinder. Anders dan [appellant] en anderen betogen, hoeft de raad bij vaststelling van dit plan geen onderzoek te doen naar de hele verkeersituatie in Teteringen. De raad moet bij zijn onderzoek naar de gevolgen van dit plan wel andere relevante, concrete plannen betrekken, maar geen toekomstige ontwikkelingen die nog onvoldoende zeker zijn. De raad heeft toegelicht dat er nu onderzoek loopt of de plannen voor een toekomstige woonwijk "Woonakker" haalbaar zijn. Er is dus nog geen planologische procedure gestart, zodat de raad deze mogelijke toekomstige ontwikkeling niet hoefde te betrekken bij de berekening. Daarbij merkt de Afdeling op dat voor toekomstige andere (woningbouw)projecten ook onderzoek zal moeten worden gedaan naar de verkeersgeneratie, waarbij de verkeersgeneratie als gevolg van dit plan zal moeten worden betrokken.

Overigens heeft de raad ter zitting toegelicht dat vooruitlopend op planologische procedures voor andere nieuwe ontwikkelingen in Teteringen nu al verkeersonderzoek wordt gedaan. In dat onderzoek wordt gebruik gemaakt van een regionaal verkeersmodel waarin rekening wordt gehouden met alle bekende ontwikkelingen en aandacht wordt besteed aan de doorstroming op de Oosterhoutseweg.

6.3.    Over de berekende verkeersintensiteit van ongeveer 6.000 mvt/etm in het concept van de Verkeersstudie overweegt de Afdeling dat de raad heeft toegelicht dat dit een kennelijke verschrijving is. De raad heeft er terecht op gewezen dat zowel in het concept als in de definitieve versie van de Verkeersstudie wordt geconcludeerd dat de verkeersintensiteit binnen de CROW-normen valt, terwijl het aantal van 6.000 mvt/etm hoger zou zijn dan de CROW-normen. Verder heeft de raad toegelicht dat het aantal van 6.000 mvt/etm zo afwijkt van de beschikbare telling van de huidige intensiteit op de Donkerstraat van 3.300 mvt/weekdag en de kencijfers van het CROW voor het berekenen van de extra verkeersgeneratie dat het ook niet realistisch is. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad hiermee overtuigend gemotiveerd waarom kon worden uitgegaan van de berekende verkeerintensiteit in de definitieve Verkeersstudie van 4.460 mvt/etm.

Ook in de verwijzing naar de memo akoestisch onderzoek De Bouverijen ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat de verkeersaantallen uit de Verkeersstudie onjuist zijn. Die memo is geen verkeersonderzoek maar een akoestisch onderzoek op een andere locatie, aan de zuidkant van Teteringen. Verder heeft de raad ter zitting toegelicht dat het aantal van 16.200 mvt/etm slaat op het aantal motorvoertuigen op een ander, zuidelijker gelegen wegvak van de Oosterhoutseweg, namelijk tussen de Nieuwe Kadijk en de Burgemeester Verdaasdonkstraat. Dat blijkt ook uit bijlage 2, tabel 1 van de memo. Bij het afronden van die aantallen in tabel 2 is de 16.200 mtv/etm ten onrechte bij het wegvak tussen de Langelaar en de Donkerstraat opgenomen, aldus de raad. De Afdeling acht met deze toelichting van de raad deugdelijk gemotiveerd waarom het aantal van 16.200 mtvt/etm in de memo akoestisch onderzoek De Bouverijen geen gevolgen heeft voor de verkeersaantallen en conclusies uit de Verkeersstudie.

De Afdeling ziet gelet op het voorgaande geen grond voor het oordeel dat de raad ten onrechte is uitgegaan van de verkeersaantallen in de Verkeersstudie.

6.4.    Gelet op het voorgaande kon de raad uitgaan van de verkeersgeneratie en de verkeersintensiteiten die in de definitieve versie van de Verkeersstudie zijn berekend. Er bestaat dan ook geen grond voor het oordeel dat de raad de verkeersgeneratie als gevolg van het plan heeft onderschat.

Het betoog slaagt niet.

7.       [appellant] en anderen betogen dat het plan leidt tot verkeersonveilige situaties. Zij wijzen daarbij op de vermenging van het verkeer als gevolg van het plan met verkeer van en naar basisscholen en sportvelden in de omgeving. Verder leidt volgens [appellant] en anderen ook de voorziene verkeersontsluiting in combinatie met het kruispunt Oosterhoutseweg / Donkerstraat tot verkeersonveilige situaties. De ontsluiting komt dichter bij het kruispunt te liggen dan in de huidige situatie. Ook is de opstelstrook op de Donkerstraat niet lang genoeg, mede vanwege de witte verkeerskruizen voor Donkerstraat 3 en 5.

7.1.    De raad stelt zich op basis van de Verkeersstudie op het standpunt dat het plan vanwege de verkeergeneratie niet leidt tot onaanvaardbare verkeershinder of verkeersonveiligheid. Uit de Verkeersstudie blijkt volgens de raad dat de omliggende wegen de verkeersgeneratie vanwege het plan kunnen verwerken. Volgens de raad leidt het plan niet tot verkeersonveilige situaties op het kruispunt Oosterhoutseweg / Donkerstraat, omdat in de Verkeerstudie staat dat ook het kruispunt zonder infrastructurele aanpassingen het verkeer kan verwerken. Daarbij wordt het advies uit de Verkeerstudie gevolgd om het kruispunt te monitoren. Als uit de monitoring blijkt dat de wachtrij te lang wordt, kan er zo nodig een aanpassing aan de verkeersregeling gedaan worden. Bij de uitvoering zal worden gezorgd dat de in/uitrit naar het parkeerterrein zo ver mogelijk van de kruising met de Oosterhoutseweg wordt gelegd, aldus de raad.

7.2.    De Afdeling heeft in overweging 6.4 al geoordeeld dat de raad kon uitgaan van de Verkeersstudie als het gaat om de berekende verkeersgeneratie en verkeersintensiteiten. In de Verkeersstudie staat dat de verkeersintensiteit op de Donkerstraat toeneemt tot 4.460 mvt/etm, maar dat de maximale verkeersintensiteit van 3.500 tot 4.500 mvt/etm niet wordt overschreden. Dat is de verkeersintensiteit die wordt geadviseerd in de CROW-richtlijn "Duurzaam Veilig" voor erftoegangswegen als de Donkerstraat en de Langelaar. Naar het oordeel van de Afdeling kon de raad aansluiten bij de geadviseerde maximale verkeersintensiteit van 4.500 mvt/etm. Uit de Verkeersstudie blijkt dat die niet wordt overschreden.

De Afdeling overweegt verder dat de raad heeft toegelicht dat het verkeer van en naar basisscholen en sportvelden in de omgeving onderdeel uitmaakt van de huidige verkeersstromen en ook is meegenomen in de Verkeersstudie. Dit verkeer doet volgens de raad niet af aan de conclusies uit de Verkeersstudie en leidt dus niet tot onaanvaardbare verkeersoverlast en verkeersonveiligheid. [appellant] en anderen hebben dit niet gemotiveerd weersproken. De Afdeling ziet gelet hierop geen grond voor het oordeel dat het verkeer van en naar basisscholen en sportvelden onvoldoende is betrokken bij de beoordeling van de verkeerssituatie.

Verder is de Afdeling van oordeel dat de raad overtuigend heeft weersproken dat het plan vanwege het kruispunt Oosterhoutseweg / Donkerstraat leidt tot verkeersonveilige situaties. In de Verkeerstudie wordt geconcludeerd dat de verkeerslichten op de Oosterhoutseweg het verkeer kunnen verwerken zonder infrastructurele aanpassingen. Over de lengte van de opstelstrook staat in de Verkeersstudie dat in 95% van de gevallen de wachtrij niet langer zal worden dan 24 m, terwijl de opstelstrook 35 m lang is. De raad heeft erkend dat er momenten zouden kunnen zijn dat de wachtrij wel langer zou worden, maar volgens hem is het verkeerskundig acceptabel als het zou voorkomen dat enkele auto’s op enig moment op de dag staan te wachten op het parkeerterrein om weg te kunnen rijden. Dat op dergelijke momenten meer gebruik zal worden gemaakt van andere ontsluitingsroutes leidt volgens de raad niet tot verkeersonveiligheid of onaanvaardbare verkeershinder. De Afdeling acht met het voorgaande ook op dit punt deugdelijk gemotiveerd dat het plan niet leidt tot verkeersonveiligheid en onaanvaardbare verkeersoverlast. Daarbij acht de Afdeling ook van belang dat de raad heeft toegelicht dat er in overeenstemming met de Verkeersstudie monitoring zal plaatsvinden, om de doorstroming te waarborgen.

Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan vanwege de verkeergeneratie en verkeersintensiteiten niet leidt tot onaanvaardbare verkeershinder of verkeersonveiligheid in de omgeving.

Het betoog slaagt niet.

8.       [appellant] en anderen betogen dat het plan leidt tot verkeersonveiligheid ter plaatse van de Hameldonk. In het inrichtingsplan is daar een trottoir voorzien, maar dit is te smal en voetgangers kunnen geconfronteerd worden met inparkerende auto's.

8.1.    De Afdeling overweegt dat in deze procedure het bestemmingsplan ter beoordeling staat en niet een daarop gebaseerd inrichtingsplan. Van belang is of een verkeersveilige invulling van het bestemmingsplan mogelijk is ter plaatse van de Hameldonk. De raad heeft er in dat verband terecht op gewezen dat er planologisch gezien ruimte is voor trottoirs. Het plan staat ter plaatse van de bestemming "Centrum" op grond van artikel 3.1 ook wegen en paden toe. Verder heeft de raad toegelicht dat aan de overzijde van de Hameldonk ook een trottoir beschikbaar is, zodat er voldoende ruimte is voor voetgangers. Voor de gronden die buiten het plangebied liggen, geldt het bestemmingsplan "Teteringen" en de bestemming "Verkeer". Op grond van artikel 15.1, onder a, van de planregels zijn ook daar wegen, straten en paden toegestaan.

Daarom heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat een verkeersveilige invulling van het plan als het gaat om de inrichting van de Hameldonk mogelijk is.

Het betoog slaagt niet.

Vrachtverkeer

9.       [appellant] en anderen betogen dat het plan leidt tot toename van het aantal vrachtwagens. Dit zorgt voor verkeersonveiligheid, geluidsoverlast en trillinghinder op de omliggende wegen. De raad gaat er ten onrechte van uit dat 4 tot 6 vrachtwagens de winkels bevoorraden, terwijl het in werkelijkheid nu al gaat om 15 tot 20 vrachtwagens. Verder kan ook het laden en lossen vanwege een krappe draaicirkel leiden tot gevaarlijke situaties.

9.1.    De raad heeft toegelicht dat het vrachtverkeer bestaat uit gemiddeld 4 tot 6 grote vrachtwagens en daarnaast ook nog een aantal kleinere voertuigen, zoals bestelbussen. Incidenteel, in de drukke november- en decembermaand kan het aantal wat hoger zijn, maar volgens de raad leidt een wat hoger aantal niet tot verkeersonveilige situaties. Ter zitting heeft de raad toegelicht dat in vergelijkbare situaties ook dit soort aantallen vrachtwagens worden geconstateerd. De Afdeling acht dit uitgangspunt van de raad gelet op de gegeven motivering niet onredelijk.

Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad ook gelet op het aantal vrachtwagens zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan vanwege vrachtverkeer niet leidt tot onaanvaardbare geluidoverlast en trillinghinder. Weliswaar zal het plan als gevolg van het vrachtverkeer tot enige hinder leiden, maar wat [appellant] en anderen hebben aangevoerd is onvoldoende voor het oordeel dat die hinder zo groot zou zijn dat het leidt tot onaanvaardbare gevolgen voor geluid en trillingen in de omliggende straten.

Het betoog slaagt niet.

9.2.    Wat betreft de verkeersveiligheid bij het laden en lossen overweegt de Afdeling als volgt. De raad heeft toegelicht dat het laden en lossen van de supermarkten in de nieuwe situatie inpandig wordt opgelost, in plaats van buiten. [appellant] en anderen erkennen dat dit op zichzelf een verbetering is. De raad heeft verder toegelicht dat de verkeersveiligheid zelfs toeneemt. Het laden en lossen wordt gescheiden van de overige verkeersdeelnemers met de aparte laad- en losstraat aan de achterzijde van het winkelcentrum. Hierdoor worden mogelijke gevaarlijke situaties door onder andere achteruitrijdend vrachtverkeer vermeden, aldus de raad. [appellant] en anderen hebben niet onderbouwd waarom desondanks een verkeersonveilige situatie zal ontstaan. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad gelet hierop deugdelijk gemotiveerd dat een verkeersveilige invulling van het laden en lossen mogelijk is. In dat verband wijst de Afdeling er ook nog op dat de raad in de nota van zienswijzen rijcurvesimulaties heeft opgenomen waaruit blijkt dat ook wat betreft draaicirkels van de vrachtwagens de laad- en losstraat verkeersveilig kan worden uitgevoerd.

Het betoog slaagt niet.

10.     In de voorgaande overwegingen heeft de Afdeling de beroepsgronden van [appellant] en anderen over verkeer behandeld en geoordeeld dat die niet slagen. De raad heeft een afdoende verklaring gegeven over de door [appellant] en anderen gestelde onjuistheden in de Verkeersstudie. Gelet hierop ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat het onderzoek naar verkeer onzorgvuldig is. De Afdeling ziet dan ook geen aanleiding om de STAB in te schakelen, zoals [appellant] en anderen hebben verzocht.

Parkeren

11.     [appellant] en anderen betogen dat het plan leidt tot parkeeroverlast. De parkeerbehoefte is onderschat. Op het maatgevende moment op zaterdagmiddag zal volgens hen een groot gedeelte van de bewoners van de appartementen aanwezig zijn, zodat ten onrechte is gerekend met een bezettingsgraad van 60%. Ook is geen rekening gehouden met parkeerplaatsen voor de medewerkers van de voorziene winkels.

11.1.  De raad heeft toegelicht dat hij voor het bepalen van de gevolgen voor parkeren is uitgegaan van zijn parkeerbeleid, de "Herijking nota Parkeer- en Stallingsbeleid", die is vastgesteld op 20 juni 2013 (hierna: Nota parkeerbeleid). Daarin zijn de parkeernormen en aanwezigheidspercentages opgenomen. Als maximaal maatgevend scenario wordt uitgegaan van de zaterdagmiddag als meetpunt. Op basis van de Nota parkeerbeleid geldt dan voor de woningen een aanwezigheidspercentage van 60%. Voor de winkels is een parkeernorm opgenomen, die ook op de Nota parkeerbeleid is gebaseerd.

[appellant] en anderen hebben wel gesteld maar niet onderbouwd waarom die uitgangspunten onjuist zouden zijn. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad zich in redelijkheid kunnen baseren op de uitgangspunten als opgenomen in de Nota parkeerbeleid, waaronder het aanwezigheidspercentage van 60% voor de woningen en de parkeernormen voor winkels die daarin zijn opgenomen.

Het betoog slaagt niet.

12.     [appellant] en anderen betogen dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de benodigde parkeerplaatsen binnen het plangebied kunnen worden gerealiseerd. Er zijn volgens de raad 185 parkeerplaatsen voorzien, maar dat is volgens [appellant] en anderen onvoldoende. Het huidige parkeerterrein binnen het plangebied wordt volgens hen in de praktijk ook gebruikt voor buiten het plangebied gelegen functies, namelijk door sportverenigingen, scholen en omwonenden. Omdat die parkeerbehoefte niet is meegenomen, zal het plan volgens [appellant] en anderen leiden tot parkeeroverlast.

12.1.  De Afdeling stelt vast dat gelet op artikel 13.1 van de planregels bij verlening van de omgevingsvergunning moet zijn aangetoond dat er voldoende parkeerplaatsen komen overeenkomstig het parkeerbeleid. De Afdeling ziet in wat is aangevoerd geen grond voor het oordeel dat op voorhand duidelijk is dat aan dit vereiste niet bij het verlenen van de omgevingsvergunning kan worden voldaan. Daarbij betrekt de Afdeling dat het plan voor het overgrote gedeelte bestaat uit gronden met de bestemmingen "Verkeer" en "Centrum". De gronden met de verkeersbestemming zijn op grond van artikel 5.1, onder e, van de planregels bestemd voor parkeren, voor de gronden met de bestemming "Centrum" geldt dat op grond van artikel 3.1, van de planregels. Verder heeft de raad toegelicht dat in het inrichtingsplan nu wordt uitgegaan van een parkeerbehoefte van 185 parkeerplaatsen en dat deze ook feitelijk kunnen worden ingetekend binnen het plangebied. [appellant] en anderen hebben dat niet betwist.

Over de stelling van [appellant] en anderen dat het voorziene parkeerterrein ook gebruikt zal worden voor andere functies buiten het plangebied overweegt de Afdeling dat het plan geen eventuele parkeeroverlast van functies buiten het plangebied hoeft op te lossen. Verder heeft de raad toegelicht dat voor de sportverenigingen en de school ten oosten van het plangebied geldt dat daar in elk geval voldoende eigen parkeergelegenheid is. Ook voor het merendeel van de omwonenden geldt dat zij parkeergelegenheid hebben op eigen terrein. [appellant] en anderen hebben dat niet weersproken. De Afdeling ziet geen grond voor het oordeel dat het plan in zoverre niet uitvoerbaar is en zal leiden tot onaanvaardbare parkeeroverlast.

Het betoog slaagt niet.

13.     Waar [appellant] en anderen betogen dat ten onrechte niet is voorzien in voldoende invalideparkeerplaatsen en elektrische oplaadpunten overweegt de Afdeling dat dit niet gaat over het plan maar over de uitvoering daarvan. Uitvoeringsaspecten kunnen in deze procedure niet aan de orde komen. De Afdeling bespreekt deze beroepsgrond daarom niet inhoudelijk.

Algehele belangenafweging

14.     [appellant] en anderen betogen dat de raad geen zorgvuldige belangenafweging heeft gemaakt. Het plan is te groot en uitvoering daarvan zal in de praktijk leiden tot te veel verkeer en grote geluidsoverlast. Volgens hen is te veel gewicht toegekend aan de financiële belangen van de projectontwikkelaar.

14.1.  In deze uitspraak geeft de Afdeling een oordeel over het bestemmingsplan dat ter beoordeling staat. Ter zitting zijn ook aspecten besproken die behoren tot de uitvoering van het plan. Die bespreekt de Afdeling niet inhoudelijk in deze uitspraak. Voor twee van die specifieke aspecten heeft de Afdeling dat in deze uitspraak ook overwogen; zie overwegingen 8.1 en 13 van deze uitspraak. Aspecten die behoren tot de uitvoering zijn ter zitting besproken om een oordeel te kunnen geven over de vraag of de raad zorgvuldig heeft gehandeld en een plan heeft vastgesteld dat uitvoerbaar is. De Afdeling is gelet op de hiervoor besproken beroepsgronden van oordeel dat de raad een zorgvuldige en redelijke belangenafweging heeft gemaakt en een uitvoerbaar plan heeft vastgesteld. Er bestaat geen grond voor het oordeel dat de raad een te groot gewicht heeft toegekend aan de financiële belangen van de projectontwikkelaar.

Het betoog slaagt niet.

Conclusie en proceskosten

15.     Het beroep is ongegrond.

16.     De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. R. Uylenburg, voorzitter, en mr. D.A. Verburg en mr. H.J.M. Baldinger, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.F. van Toor, griffier.

De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 23 juni 2021

865