Uitspraak 202101453/2/R2


Volledige tekst

202101453/2/R2.
Datum uitspraak: 22 juni 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:

[verzoekers], wonend te Vijlen, gemeente Vaals (hierna gezamenlijk en in enkelvoud: [verzoeker]),

verzoekers,

en

de raad van de gemeente Vaals,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 14 december 2020 heeft de raad het bestemmingsplan "Groenenweg 1 te Vijlen" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [verzoeker] beroep ingesteld. Bij dezelfde brief als waarmee beroep is ingesteld, heeft [verzoeker] de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[belanghebbende] heeft een nader stuk ingediend.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 15 juni 2021, waar de raad, vertegenwoordigd door mr. T. Keulders, is verschenen. Voorts is ter zitting [belanghebbende], bijgestaan door mr. F.K. van den Akker, advocaat te Eindhoven, als partij gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.       Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.       Het plan ziet op de locatie Groenenweg 1 in Vijlen, waar een cultuurhistorisch waardevolle woning met aangrenzende stal staat. [belanghebbende] is voornemens om deze bebouwing te verbouwen. Het plan maakt het mogelijk dat inpandig een woning en twee recreatiewoningen worden gerealiseerd. Verder maakt het plan het mogelijk dat in het achtererfgebied, evenwijdig aan de westelijke perceelsgrens, een nieuw bijbehorend bouwwerk met een oppervlak van ongeveer 225 m2 wordt gebouwd, bestaande uit vier bergingen en carports ten behoeve van de recreatiewoningen en de woning.

[verzoeker] woont op het naastgelegen perceel aan de [locatie]. Hij is het niet eens met de mogelijkheid die het plan biedt om een bijgebouw te realiseren, omdat het bijgebouw dicht tegen zijn perceelsgrens is voorzien en zijn uitzicht zal aantasten. Verder vreest hij voor hinder als gevolg van extra verkeersbewegingen. Hij heeft verzocht een voorziening te treffen die ertoe strekt dat het besluit wordt geschorst totdat er in de bodemprocedure uitspraak is gedaan.

Spoedeisend belang

3.       [belanghebbende] heeft op 15 december 2020 een omgevingsvergunning aangevraagd voor de verbouwing van het hoofdgebouw en het oprichten van het bijbehorend bouwwerk. Deze aanvraag heeft hij naar aanleiding van het door [verzoeker] ingediende beroepschrift ingetrokken. Ter zitting heeft [belanghebbende] medegedeeld dat hij de omgevingsvergunning opnieuw zal aanvragen zodra het bestemmingsplan in werking treedt. Gelet hierop is de voorzieningenrechter van oordeel dat sprake is van een spoedeisend belang bij de gevraagde voorziening.

De voorzieningenrechter zal hierna overgaan tot een voorlopige rechtmatigheidsbeoordeling.

Voorlopige rechtmatigheidsbeoordeling

Alternatieve situering bijgebouw

4.       [verzoeker] betoogt dat het bijgebouw op een andere locatie op het perceel kan worden gerealiseerd, op grotere afstand van zijn perceelsgrens.

4.1.    De voorzieningenrechter overweegt dat de raad bij de keuze van een bestemming een afweging moet maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het plan. Daarbij heeft de raad beleidsruimte. De voor- en nadelen van alternatieven moeten in die afweging worden meegenomen.

4.2.    De raad heeft toegelicht dat het bijgebouw onderdeel uitmaakt van een plan tot herontwikkeling van de cultuurhistorisch waardevolle bebouwing en dat, bij het bepalen van de locatie voor het bijgebouw, rekening is gehouden met het stedenbouwkundige uitgangspunt dat bebouwing in het buitengebied zoveel mogelijk moet worden geclusterd. Dit betekent dat het bijgebouw bij voorkeur zo dicht mogelijk aansluit bij de bestaande bebouwing. De raad heeft de voorgestelde alternatieve locaties, waarbij het bijgebouw rechts van de inrit van het perceel aan de Groenenweg 1 dan wel dwars op het hoofdgebouw en aan de rechterzijde van het bouwvlak wordt gesitueerd, onder verwijzing naar het advies van de stadsbouwmeester stedenbouwkundig onaanvaardbaar geacht. Indien het bijgebouw dwars op het hoofdgebouw en aan de rechterzijde van het bouwvlak wordt gesitueerd, vormt het bijgebouw in stedenbouwkundige zin samen met het hoofdgebouw een nagenoeg doorlopende en rechte gevelwand, die op de overgang tussen bebouwd en onbebouwd gebied een ongewenst hard stedenbouwkundig beeld oplevert. Ook het alternatief waarbij het bijgebouw rechts van de inrit wordt gesitueerd is volgens de raad niet wenselijk, omdat het in buurtschappen als deze, die aan alle zijden zijn omgeven door gebieden met een hoge landschaps- en natuurbelevingswaarde - juist van belang is om verdere uitgroei van bebouwing buiten de contouren van de kern te voorkomen.

Gelet op deze toelichting is de voorzieningenrechter van oordeel dat de raad de door [verzoeker] voorgestelde alternatieve situering heeft afgewogen bij de vaststelling van het plan en in redelijkheid dat alternatief heeft kunnen afwijzen. Dit betoog leidt niet tot schorsing van het bestemmingsplan.

Belangenafweging

5.       [verzoeker] betoogt dat de raad bij de vaststelling van het plan onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn belangen. Doordat het bijgebouw dicht tegen zijn perceelsgrens wordt gebouwd, wordt zijn vrije en groene uitzicht aan de achterzijde beperkt. Hij stelt dat hij zijn woning juist heeft gekocht vanwege dat vrije en groene uitzicht.

5.1.    In het algemeen kunnen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en regels voor gronden vaststellen. De voorzieningenrechter stelt vast dat het plan, gelet op de voorziene locatie van het bijgebouw, het zijdelingse uitzicht dat [verzoeker] vanuit zijn woning heeft, zal beperken. De voorzieningenrechter is echter van oordeel dat de raad deze gevolgen niet onevenredig heeft hoeven vinden. Hierbij acht de voorzieningenrechter van belang dat in de bestaande situatie ook geen sprake is van vrij uitzicht, omdat op het perceel van [verzoeker] bijgebouwen aanwezig zijn. Bovendien bestaat geen recht op een vrij uitzicht, zoals de raad terecht heeft opgemerkt. Voor zover [verzoeker] aanvoert dat uit de bouwtekeningen bij de eerder ingediende aanvraag blijkt dat de grond 1,2 m wordt opgehoogd en dat het bijgebouw daardoor niet 5,5 m, maar bijna 7 m hoog zal worden, overweegt de voorzieningenrechter dat de ophoging geen aspect is dat in het plan wordt geregeld.

Het betoog geeft geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen.

Verkeersoverlast

6.       [verzoeker] betoogt dat het aantal voertuigbewegingen door de komst van twee recreatiewoningen behoorlijk wordt verhoogd. Dit zal leiden tot verkeersoverlast, omdat de voertuigen over het terrein gaan rijden en op korte afstand van zijn perceel zullen worden geparkeerd.

6.1.    De raad heeft toegelicht dat voor de berekening van de verkeersaantrekkende werking van de recreatiewoningen is aangesloten bij de ASVV-normen die gelden voor de categorie "bungalowpark/huiscomplex per bungalow", waarvan per recreatiewoning een verkeersaantrekkende werking geldt van 2,6 tot 2,8 bewegingen per dag. Uitgaande van het maximale aantal verkeersbewegingen komt dit neer op een verkeersaantrekkende werking van 6 bewegingen per dag. Volgens de raad leidt dit niet tot een onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat van [verzoeker]. Daarnaast heeft de raad de RUD Zuid-Limburg onderzoek laten doen naar de geluidsbelasting als gevolg van de voertuigbewegingen op het perceel. De conclusie van dat onderzoek is dat de geluidsbelasting door de verkeersbewegingen op het perceel voldoet aan de geluidsgrenswaarden voor het type "rustige woonwijk" en passend kan worden geacht in de omgeving. [verzoeker] heeft de berekening van het aantal verkeersbewegingen en de conclusie van het onderzoek naar de geluidsbelasting als gevolg van de verkeersbewegingen niet betwist. Verder heeft de raad op de zitting toegelicht dat de ontsluiting van het perceel is gelegen aan de rechterzijde van de woning, en daarmee niet aan de kant van het perceel van [verzoeker]. Ook de toegang tot de in het bijgebouw voorziene carports is niet aan de zijde van het perceel van [verzoeker] gelegen. Onder deze omstandigheden is de voorzieningenrechter van oordeel dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat geen aanleiding bestaat voor de verwachting dat het plan ter plaatse zal leiden tot een onaanvaardbare verkeershinder.

Conclusie en proceskosten

7.       Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.

8.       De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. F.C.M.A. Michiels, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M.C. van Engelen, griffier.

De voorzieningenrechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 22 juni 2021

842.