Uitspraak 202102059/3/R3


Volledige tekst

202102059/3/R3.
Datum uitspraak: 17 juni 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:

[verzoeker], wonend te IJhorst, gemeente Staphorst,

en

de raad van de gemeente Staphorst,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 2 februari 2021 heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied, partiële herziening [locatie] te IJhorst" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [verzoeker] beroep ingesteld.

[verzoeker] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De raad en [partij A], [partij B] en [partij C] (hierna tezamen en in enkelvoud: [partij]) hebben een verweerschrift ingediend.

[partij] heeft een nader stuk ingediend.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 8 juni 2021, waar [verzoeker], vergezeld van [gemachtigde A], en bijgestaan door mr. R.A. Oosterveer, advocaat te Apeldoorn, en de raad, vertegenwoordigd door A.L. Leewering en mr. M.R. Kruisselbrink, advocaat te Zwolle, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [partij], bij monde van [gemachtigde B], vergezeld van [gemachtigde C] en bijgestaan door [gemachtigde D], als partij gehoord.

Overwegingen

1.       Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.       Het plangebied is in de bestaande situatie een voormalig agrarisch erf van een kippenhouderij. Er staan een boerderij, een vakantiewoning, kippenschuren en werktuigenbergingen.

Het bestemmingsplan voorziet in de herontwikkeling van dit perceel. Het maakt de bouw van vier vrijstaande woningen en de verbouwing van de boerderij tot drie woningen mogelijk. Om deze ontwikkeling mogelijk te maken, wordt onder meer 2.750 m² aan bedrijfsbebouwing gesaneerd en een camping verwijderd.

3.       [verzoeker] is eigenaar van de camping op het naastgelegen perceel. Volgens hem past de woningbouw niet in de omgeving en zorgen de woningen voor beperkingen in zijn bedrijfsvoering. Hij heeft de voorzieningenrechter gevraagd het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan te schorsen totdat de Afdeling uitspraak heeft gedaan op het door hem ingestelde beroep.

Spoedeisend belang

4.       [partij] heeft ter zitting verklaard dat niet kan worden uitgesloten dat hij, voordat op het beroep tegen het besluit van 2 februari 2021 is beslist, een aanvraag om omgevingsvergunning voor het bouwen van de woningen zal indienen. De voorzieningenrechter is daarom van oordeel dat sprake is van een spoedeisend belang bij de gevraagde voorziening, zodat hij hierna zal overgaan tot een inhoudelijke beoordeling van het verzoek.

Omgevingsverordening Overijssel 2017

5.       [verzoeker] betoogt dat het bestemmingsplan in strijd is met artikel 2.1.6, eerste lid, van de Omgevingsverordening. Hij voert in dit verband aan dat er geen sociaal-economische redenen zijn om nieuwvestiging in de Groene Omgeving toe te staan en dat ook niet is aangetoond dat het verlies aan ecologische en/of landschappelijke waarden in voldoende mate wordt gecompenseerd.

5.1.    Artikel 2.1.6, eerste lid, van de Omgevingsverordening luidt:

"1. Bestemmingsplannen voor de Groene Omgeving kunnen - met in achtneming van het bepaalde in artikel 2.1.3 en artikel 2.1.4 en het bepaalde in artikel 2.1.5 - voorzien in nieuwvestiging en grootschalige uitbreidingen van bestaande functies in de Groene Omgeving, uitsluitend indien hier sociaal-economische en/of maatschappelijke redenen voor zijn én er is aangetoond dat het verlies aan ecologische en/of landschappelijke waarden in voldoende mate wordt gecompenseerd door investeringen ter versterking van ruimtelijke kwaliteit in de omgeving."

5.2.    In de toelichting bij het bestemmingsplan staat dat in de boerderij op het perceel twee sociale huurwoningen zullen worden gerealiseerd. Verder heeft de raad in paragraaf 5.2.3 van de toelichting uiteengezet dat de investeringen in ruimtelijke kwaliteit in verhouding staan tot de gevraagde ontwikkelingsruimte. In die paragraaf is onder meer verwezen naar het advies van de Omgevingskamer van Staphorst van 29 april 2019. In zijn verweerschrift wijst de raad er verder op dat van de kant van de provincie is aangegeven dat het bestemmingsplan past in het provinciaal beleid.

5.3.    In het advies van de Omgevingskamer is onder meer vermeld dat er wordt voorzien in meerdere hoogwaardige kwaliteitsimpulsen, namelijk het opheffen van een milieuknelpunt, het saneren van campingplaatsen, het in ere herstellen van de oorspronkelijke erf/hoeve-structuur, de verhoging van de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse door de nieuwe bebouwing, het herstellen van de es als oorspronkelijk landschappelijk element en de bouw van starterswoningen in IJhorst.

5.4.    Gelet op de in het advies van de Omgevingskamer vermelde investeringen die worden gedaan om de ruimtelijke kwaliteit in de omgeving te versterken en de omstandigheid dat van de kant van de provincie in reactie op het ontwerpbestemmingsplan is aangegeven dat het bestemmingsplan past in het ruimtelijk beleid, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding voor het oordeel dat er strijd is met de Verordening.

Gemeentelijk beleid

6.       [verzoeker] betoogt dat het bestemmingsplan in strijd is met het gemeentelijk beleid.

Hij voert aan dat in de Omgevingsvisie Staphorst 'voor elkaar'. staat dat de Rood-voor-Rood regeling is komen te vervallen. De Omgevingskamer heeft deze regeling daarom ten onrechte in de beoordeling betrokken. Bovendien is volgens [verzoeker] niet duidelijk waarom er vijf woningen op het perceel zijn toegestaan.

[verzoeker] voert ook aan dat in strijd met de Notitie Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving Gemeente Staphorst het bestemmingsplan bedrijvigheid op het perceel toestaat.

6.1.    In het verweerschrift van de raad is vermeld dat in de Omgevingsvisie staat dat de financiële paragraaf uit de Rood-voor-Rood Regeling is komen te vervallen, maar dat het ruimtelijke en sociale aspect van die regeling nog wel wordt meegenomen in de beoordeling. Volgens de raad moet de Rood-voor-Rood Regeling worden gelezen in samenhang met de Omgevingsvisie. In het verweerschrift is verder vermeld dat in de Omgevingsvisie is beschreven dat de gemeente een uitgestoken hand naar de samenleving biedt om met goede woningbouwplannen te komen. Kwaliteits- en milieueisen bepalen uiteindelijk of een initiatief doorgang kan vinden. In de Omgevingsvisie is ook opgenomen dat boerderijen en hun erven in hoge mate bijdragen aan de kwaliteit van een landschap. Het is daarom belangrijk dat erven landschappelijk worden ingepast en daarmee voorzien in kwaliteitsverbetering. De Omgevingskamer heeft positief geadviseerd over de ontwikkeling. Er wordt volgens de Omgevingskamer voldoende compensatie geboden voor het gevraagde aantal woningen, aldus de raad in zijn verweerschrift.

6.2.    De voorzieningenrechter ziet geen grond voor het oordeel dat de Omgevingskamer bij de beoordeling van de vraag of de bouw van woningen op het perceel kan worden gerechtvaardigd ten onrechte aansluiting heeft gezocht bij de Rood-voor-Rood regeling. Deze regeling is, anders dan [verzoeker] stelt, niet geheel vervallen, maar moet worden gelezen in samenhang met de Omgevingsvisie. De Omgevingsvisie zet onder meer in op verbetering van de zogeheten omgevingskwaliteit. Gelet op wat hiervoor is overwogen over de in het advies genoemde investeringen die worden gedaan om de ruimtelijke kwaliteit in de omgeving te versterken, ziet de voorzieningenrechter geen grond voor het oordeel dat het bestemmingsplan op dit punt in strijd is met het gemeentelijk beleid.

6.3.    In de Notitie Kwaliteitsimpuls wordt ingegaan op de vraag of, en zo ja onder welke voorwaarden, woningen in het buitengebied uitgebreid mogen worden. Er staat onder meer in dat in het bestemmingsplan wordt vastgelegd dat de inhoud van een woning met bijbehorende bouwwerken maximaal 1.100 m³ mag bedragen. De extra bebouwingsmogelijkheden moeten nadrukkelijk worden aangewend voor de woonfunctie. Verkapte ontwikkeling van bedrijvigheid wordt hiermee niet gefaciliteerd, aldus de Notitie Kwaliteitsimpuls.

6.4.    In artikel 4.2, onder a, van de planregels staat dat de inhoud van een hoofdgebouw, inclusief aangebouwde of vrijstaande bijgebouwen, ten hoogste 1.100 m³ bedraagt. Het bestemmingsplan is op dit punt dus in overeenstemming met de Notitie Kwaliteitsimpuls. In de omstandigheid dat het bestemmingsplan een aan huis verbonden beroep of aan huis verbonden bedrijfs- of kantooractiviteiten toestaat, ziet de voorzieningenrechter geen grond voor een ander oordeel. De voorzieningenrechter betrekt daarbij dat, zoals de raad in zijn verweerschrift heeft vermeld, artikel 4.5.1, aanhef en onder b, van de planregels beperkingen stelt aan dat gebruik en artikel 4.5.2, aanhef en onder e, van de planregels het gebruik van gronden en bouwwerken voor bedrijfsactiviteiten anders dan die zijn toegestaan, uitdrukkelijk verbiedt. Voorts staat artikel 4.1 van de planregels weliswaar ook 'bestaande bedrijven' toe, maar in het plangebied zijn er geen bestaande bedrijven.

Voorwaardelijke verplichting

7.       [verzoeker] betoogt dat de voorwaardelijk verplichting in artikel 4.5.3 van de planregels geen rechtszekerheid biedt. Hij voert aan dat de landschappelijke inpassing slecht is geregeld, aangezien artikel 4.5.3, onder b, bepaalt dat uitvoering kan worden gegeven aan het plan zonder dat er direct een landschappelijke inpassing hoeft plaats te vinden. Hij voert verder aan dat de voorwaardelijke verplichting lastig afdwingbaar is. Hij voert tot slot aan dat artikel 4.6, onder c, van de planregels het mogelijk maakt dat het huidige landschapsplan in het geheel niet wordt uitgevoerd, waardoor de ruimtelijke inpassing wordt aangetast.

7.1.    In artikel 4.5.3 van de planregels staat:

"a. Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend het gebruik van en het in gebruik laten nemen van gronden en bouwwerken overeenkomstig de in lid 4.1 opgenomen bestemmingsomschrijving zonder de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen, conform het Ruimtelijk landschapsplan Koedrift, opgenomen in Bijlage 2 behorend bij de regels, teneinde te komen tot een goede landschappelijke inpassing;

b. in afwijking van het bepaalde onder a mogen gronden en bouwwerken overeenkomstig de in lid 4.1 opgenomen bestemmingsomschrijving worden gebruikt onder de voorwaarde dat binnen 36 maanden na het tijdstip van het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan, uitvoering wordt gegeven aan de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen, conform het Ruimtelijk landschapsplan Koedrift, opgenomen in Bijlage 2 behorend bij de regels, teneinde te komen tot een goede landschappelijke inpassing;

[…]."

Artikel 4.6 luidt:

"[…].

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning af wijken van het bepaalde in:

[…];

c. lid 4.5.3, sub a en b:

indien in plaats van de landschapsmaatregelen zoals opgenomen Ruimtelijk landschapsplan Koedrift, opgenomen in Bijlage 2 behorend bij de regels andere landschapsmaatregelen wordt getroffen, met dien verstande dat:

1. de landschapsmaatregelen minimaal gelijk zijn aan de in de bijlagen opgenomen landschapsmaatregelen en voorzien in een minimaal gelijk beschermingsniveau van de landschappelijke waarden waarvoor de in de bijlagen genoemde landschapsmaatregelen zijn bepaald;

2. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in de omgeving aanwezige functies en waarden;

3. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden."

7.2.    In artikel 4.5.3, onder a, van de planregels wordt voor de wijze waarop de landschappelijke inpassing van het perceel dient plaats te vinden, verwezen naar het Ruimtelijk landschapsplan Koedrift dat als bijlage bij de planregels is gevoegd. Er bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat deze voorwaardelijke verplichting geen rechtszekerheid biedt. Dat artikel 5.4.3 onder b, van de planregels het mogelijk maakt dat het landschapsplan niet direct, maar uiterlijk 36 maanden na het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan wordt uitgevoerd, is daarvoor onvoldoende. De voorzieningenrechter volgt [verzoeker] evenmin in zijn betoog dat de voorwaardelijke verplichting lastig afdwingbaar is. De onderdelen a en b van artikel 4.5.3 van de planregels verplichten degenen die de gronden en bouwwerken overeenkomstig de bestemming gebruiken ertoe om uiterlijk binnen 36 maanden na het in gebruik nemen van de gronden en bouwwerken het landschapsplan uit te voeren. Het niet naleven van deze bepaling betekent dat tegen alle gebruikers handhavend kan worden opgetreden. Dat artikel 4.6, aanhef en onder c, van de planregels de mogelijkheid biedt om van artikel 4.5, onder a en b, af te wijken, leidt evenmin tot het oordeel dat de voorwaardelijke verplichting geen rechtszekerheid biedt. Dat artikel maakt het weliswaar mogelijk dat het in de bijlage bij de planregels gevoegde landschapsplan niet wordt uitgevoerd, maar dat betekent niet dat van een landschappelijke inpassing geen sprake meer zal zijn. Indien toepassing wordt gegeven aan artikel 4.6, aanhef en onder c, van de planregels moeten er immers landschapsmaatregelen worden getroffen die minimaal gelijk zijn aan de in de bijlage opgenomen landschapsmaatregelen en voorzien in een minimaal gelijk beschermingsniveau.

Behoefte

8.       Wat betreft het betoog van [verzoeker] dat uit het bestemmingsplan niet blijkt dat er een behoefte bestaat aan de mogelijk gemaakte ontwikkeling, overweegt de voorzieningenrechter dat in paragraaf 5.3.2 van de plantoelichting is vermeld dat in de Woonvisie 2020-2040 'Samen met elkaar' is beschreven dat er een tekort bestaat aan koopwoningen in de prijsklasse € 350.000,00 en € 450.000,00 en goedkope huurwoningen. Het bestemmingsplan sluit volledig aan op de twee doelgroepen en eisen uit de woonvisie, en vormt daarmee een gemêleerd woningbouwprogramma, passend binnen gemeentelijk-, provinciaal en rijksbeleid, zo staat in de toelichting. De voorzieningenrechter ziet in zoverre geen grond voor het oordeel dat in het bestemmingsplan onvoldoende is gemotiveerd dat er een behoefte bestaat aan de voorgenomen ontwikkeling.

9.       Ook in de overige gronden die [verzoeker] heeft aangevoerd, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit in de hoofdzaak niet in stand zal blijven. Om die reden ziet de voorzieningenrechter aanleiding om het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.

10.     De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. F.C.M.A. Michiels, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. N.D.T. Pieters, griffier.

De voorzieningenrechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.  De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 17 juni 2021

473