Uitspraak 202004018/1/R1


Volledige tekst

202004018/1/R1.
Datum uitspraak: 9 juni 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1.       [appellant sub 1], wonend te Amsterdam,

2.       I.V.E.V. Partners B.V. en anderen (hierna: IVEV en anderen), allen gevestigd te Amsterdam,

3.       Hobbemastraat Investments B.V. (hierna: HI), gevestigd te Amsterdam,

appellanten,

en

de raad van de gemeente Amsterdam,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 20 mei 2020 heeft de raad het bestemmingsplan "Museumkwartier Valeriusbuurt 1e herziening" (hierna: de herziening) vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1], IVEV en anderen en HI beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend ten aanzien van de beroepen van IVEV en anderen en [appellant sub 1].

IVEV, HI en de raad hebben nadere stukken ingebracht.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 april 2021, waar [appellant sub 1], vertegenwoordigd door [gemachtigde A], HI, vertegenwoordigd door mr. J. van Angeren, advocaat te Amsterdam, IVEV en anderen, vertegenwoordigd door [gemachtigde B] en bijgestaan door mr. J. van Angeren, voornoemd, en de raad, vertegenwoordigd door mr. S. Mercker en ir. A. Göhringer, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.       De herziening voorziet in een reparatie van het bestemmingsplan "Museumkwartier en Valeriusbuurt" (hierna: het moederplan) dat op 25 mei 2011 is vastgesteld. In dit moederplan is abusievelijk voorzien in hogere bouwhoogten dan de bestaande bouwhoogten waardoor extra bouwlagen kunnen worden toegevoegd aan panden die bij besluit van 4 oktober 2017 door de ministers van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en Infrastructuur en Milieu per 1 april 2018 zijn aangewezen als (onderdeel van het) beschermd stadsgezicht. Met de voorliggende herziening beoogt de raad deze omissie te herstellen. Inmiddels heeft de raad in verband met de geplande algehele herziening van het moederplan op 31 maart 2021 een voorbereidingsbesluit vastgesteld voor het gebied Museumkwartier - Valeriusbuurt.

2.       [appellant sub 1] kan zich niet met de herziening verenigen voor zover die betrekking heeft op het perceel [locatie 1], omdat de raad volgens haar ten onrechte heeft nagelaten het gebruik van de beletage en het souterrain voor woondoeleinden als zodanig te bestemmen.

HI en IVEV en anderen kunnen zich niet verenigen met de herziening voor zover daarmee de maximale goot- en bouwhoogte voor de percelen Jan van Goyenkade 10-12, onderscheidenlijk Emmastraat 42-44 zijn verlaagd naar de bestaande goot- en bouwhoogten. Met hun beroepen beogen HI en IVEV en anderen vernietiging van de door hen bestreden plandelen, zodat het moederplan in zoverre herleeft.

3.       De Afdeling bespreekt eerst het beroep van [appellant sub 1] (r.o. 6 e.v.). De beroepen van HI en IVEV en anderen worden, voor zover die zien op het vertrouwensbeginsel (r.o. 8 e.v.) en de financiële uitvoerbaarheid (r.o. 9 e.v.) eerst gezamenlijk behandeld. Voor het overige worden de beroepen van IVEV en anderen (r.o. 10 e.v.) en HI (r.o. 14 e.v.) apart beoordeeld.

Toetsingskader

4.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

5.       De relevante planregels en andere regelgeving staan opgenomen in de bijlage van deze uitspraak. Deze bijlage maakt deel uit van de uitspraak.

Het beroep van [appellant sub 1]

6.       Het beroep van [appellant sub 1] is gericht tegen het plandeel met de bestemming "Gemengd - 2" voor het perceel [locatie 1]. Zij betoogt dat de aanduiding ‘wonen’ ten onrechte niet aan voormeld plandeel is toegekend. Hiertoe voert zij aan dat zij met haar gezin sinds 2007 op [locatie 2] (de beletage en het souterrain) woont, net als de vorige eigenaar. Bewoning van [locatie 2] was volgens [appellant sub 1] altijd toegestaan op grond van het bestemmingsplan "Noorder-Amstelkanaal" dat gold voorafgaand aan de inwerkingtreding van het moederplan. Met het moederplan is de bewoning van [appellant sub 1] van de beletage en het souterrain voor het eerst niet als zodanig bestemd. [appellant sub 1] stelt hier pas achter te zijn gekomen bij de aanvraag van een omgevingsvergunning voor de verbouw van haar woning op 7 mei 2018. Het niet als zodanig bestemmen van de woonfunctie van de beletage en het souterrain met de voorliggende herziening is volgens haar in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel en het zorgvuldigheidsbeginsel. Daarnaast acht [appellant sub 1] het onzorgvuldig dat de voorliggende herziening in zoverre niet strookt met de woonfunctie van de beletage en het souterrain die de gemeente als grondeigenaar privaatrechtelijk (middels erfpacht) heeft vastgelegd, in het BAG-register staat vermeld en is vergund in het kader van de Huisvestingsverordening.

6.1.    Aan het perceel [locatie 2] is op de verbeelding van de herziening de bestemming "Gemengd - 2" met de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - 1" toegekend.

6.2.    De Afdeling stelt vast dat voor het perceel [locatie 1] tot aan de inwerkingtreding van het moederplan in 2011 een woonbestemming gold op grond waarvan bewoning van de eerste bouwlaag, het souterrain en/of de kelder was toegestaan. Verder is niet in geschil dat [appellant sub 1] [locatie 2] (de beletage en het souterrain) sinds de aankoop daarvan in 2007 onafgebroken bewoont. Dit brengt met zich dat het gebruik door [appellant sub 1] van de beletage en het souterrain voor woondoeleinden met de vaststelling van het moederplan (voor het eerst) onder het algemene gebruiksovergangsrecht is gebracht. Gelet hierop en nu op de verbeelding van de herziening opnieuw de bestemming "Gemengd" aan het perceel is toegekend, is het gebruik van de eerste bouwlaag en het souterrain door [appellant sub 1] voor een tweede keer onder het overgangsrecht gebracht.

6.3.    Het is vaste rechtspraak van de Afdeling dat het opnieuw onder het overgangsrecht brengen van bestaand legaal gebruik alleen onder bijzondere omstandigheden aanvaardbaar kan zijn. De raad heeft ter zitting te kennen gegeven dit te hebben onderkend, maar gesteld dat - zoals ook in de nota van zienswijzen is toegelicht - het meenemen van het verzoek van [appellant sub 1] in dit geval mogelijk zou leiden tot een vertraging bij de totstandkoming en vaststelling van de herziening, terwijl het behoud van het beschermde stadsgezicht volgens de raad juist een snelle bevriezing van de bestaande bouwhoogte door middel van de herziening vergde. De raad heeft bij zijn belangenafweging meer gewicht toegekend aan het belang bij het behoud van het op rijksniveau aangewezen beschermde stadsgezicht en ervoor gekozen het verzoek van [appellant sub 1] door te schuiven naar de bestemmingsplanprocedure waarbij het gehele moederplan zal worden herzien.

6.4.    De Afdeling acht de gemaakte belangenafweging van de raad en de op basis daarvan gekozen handelwijze in dit specifieke geval niet onredelijk. Het bestreden plandeel is naar het oordeel van de Afdeling dan ook niet vastgesteld in strijd met de zorgvuldigheid die de raad bij de vaststelling van deze herziening dient te betrachten en ook niet met het rechtszekerheidsbeginsel. Hiertoe overweegt de Afdeling het volgende. Bij de toekenning van de aanduiding "wonen" aan het perceel [locatie 1] worden belangen van derden (bijvoorbeeld directe buren) geraakt, en bij eventuele bezwaren van die derden had de herzieningsprocedure inderdaad vertraging op kunnen lopen, terwijl - zoals in de nota van zienswijzen ook al is toegelicht - op korte termijn het ontwerpplan van de gehele herziening van het moederplan "Museumkwartier en Valeriusbuurt) ter inzage wordt gelegd. Daarnaast acht de Afdeling van betekenis dat de raad heeft toegezegd dat het verzoek van [appellant sub 1] bij de meeromvattende en algemene herziening van het moederplan zal worden betrokken. Het gebruik door [appellant sub 1] van de beletage en het souterrain voor woondoeleinden valt momenteel onder de beschermende werking van het gebruiksovergangsrecht, wat betekent dat tegen het met de bestemming strijdige gebruik door [appellant sub 1] voor woondoeleinden niet handhavend kan worden opgetreden. [appellant sub 1] heeft voorts ter zitting toegelicht geen concrete (ver)bouwplannen te hebben. Ook is niet gebleken van concrete verkoopplannen van de woning dan wel het daarop betrekking hebbende recht van erfpacht. Gelet op al deze omstandigheden heeft de raad naar het oordeel van de Afdeling er in redelijkheid voor kunnen kiezen het verzoek van [appellant sub 1] door te schuiven naar de meeromvattende en algemene herziening van het moederplan.

Het betoog faalt.

Conclusie

7.       Gelet op het voorgaande is het beroep van [appellant sub 1] ongegrond.

Vertrouwensbeginsel

8.       HI en IVEV en anderen betogen onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 29 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1694 dat de herziening in strijd met het vertrouwensbeginsel is vastgesteld. Ter onderbouwing van dit betoog voeren zij, kort gezegd, aan dat door verschillende gemeentelijke ambtenaren in 2018 en eind 2019 de mededeling is gedaan tegenover hun architect M. Prosman dat pas in het vierde kwartaal van 2020 een wijziging van het bestemmingsplan "Museumkwartier en Valeriusbuurt" was voorzien. Vertrouwend op de juistheid hiervan stellen HI en IVEV en anderen geen haast te hebben gemaakt met het indienen van een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor hun bouwplannen voor de percelen Jan van Goyenkade 10-12, onderscheidenlijk Emmastraat 42-44. In strijd met die toezegging is het ontwerpbestemmingsplan in februari 2020 ter inzage gelegd en in het tweede kwartaal van 2020 vastgesteld, aldus HI en IVEV en anderen.

HI en IVEV en anderen stellen dat zij door de (bewust) onjuist en/of onvolledig verstrekte informatie van gemeentelijke ambtenaren financiële schade lijden, omdat zij - als zij de juiste informatie hadden gekregen over de vaststelling van de herziening - de aanvraag van de omgevingsvergunning voor hun bouwplannen in ieder geval vóór 6 februari 2020 hadden ingediend en de vergunning ook hadden gekregen. De onjuiste mededelingen kunnen volgens HI en IVEV en anderen de raad worden toegerekend (stap 2). En gelet op het gewekte vertrouwen en de belangen van HI, onderscheidenlijk IVEV en anderen had de raad de herziening voor de percelen Jan van Goyenkade 10-12 onderscheidenlijk Emmastraat 42-44 niet mogen vaststellen (stap 3).

8.1.    Aan de percelen Jan van Goyenkade 10, 11 en 12 en Emmastraat 42-44 zijn op de verbeelding van de herziening verschillende bestemmingen toegekend, maar de gemene deler is de toekenning van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - 1". Dit in samenhang bezien met de planregels van de herziening maakt dat als maximale goot- en bouwhoogte voor deze percelen gelden: de bestaande goot- en bouwhoogte.

Voorheen gold op grond van het moederplan nog de aanduiding "maximum bouwhoogte: 22 meter".

8.2.    De Afdeling zal bij de bespreking van het betoog van HI en IVEV en anderen over het door verschillende ambtenaren van de gemeente gewekte vertrouwen het stappenplan hanteren zoals uiteengezet in voormelde uitspraak van de Afdeling van 29 mei 2019. De eerste stap is de juridische kwalificatie van de uitlating en/of gedraging waarop de betrokkene zich beroept, namelijk de vraag of die uitlating en/of gedraging kan worden gekwalificeerd als een toezegging. Bij de tweede stap moet de vraag worden beantwoord of die toezegging aan het bevoegde bestuursorgaan kan worden toegerekend. Indien beide vragen bevestigend worden beantwoord, en er dus een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel kan worden gedaan, volgt de derde stap. In het kader van die derde stap zal de vraag moeten worden beantwoord of het gewekte vertrouwen moet worden nagekomen en, zo ja, wat de betekenis daarvan is voor de uitoefening van de betreffende bevoegdheid.

Stap 1

Wie zich beroept op het vertrouwensbeginsel moet aannemelijk maken dat van de kant van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit hij in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of het bestuursorgaan een bepaalde bevoegdheid zou uitoefenen en zo ja hoe. Ter onderbouwing van hun betoog verwijzen HI en IVEV en anderen naar e-mailcorrespondentie met ambtenaren van de gemeente. Om deze in perspectief te kunnen plaatsen, zal eerst het proces voorafgaand aan de vaststelling van de herziening worden besproken vanaf het moment dat op 8 juni 2018 een raadsadres werd ingediend door bewoners en omwonenden van het bouwblok tussen De Lairessestraat en de Jan van Goyenkade, met het verzoek om de bouwhoogte uit het vigerende bestemmingsplan voor het bouwblok te herzien met het oog op de bescherming/het behoud van het (rijks)beschermde stadsgezicht. Tegen die achtergrond beoordeelt de Afdeling vervolgens de door HI en IVEV aangehaalde uitlatingen van gemeentelijke ambtenaren.

Voorgeschiedenis proces

8.3.    Op 8 juni 2018 is door bewoners en omwonenden van het bouwblok tussen De Lairessestraat en de Jan van Goyenkade een raadsadres (met afschrift aan ambtenaar P. Franse) ingediend met het verzoek aan de raad om de bouwhoogte uit het vigerende bestemmingsplan (lees: het moederplan) voor het bouwblok te herzien met het oog op de bescherming/behoud van het (rijks)beschermde stadsgezicht. Naar aanleiding van dit verzoek heeft de raad de afdeling Monumenten en Archeologie (hierna: MenA) van de gemeente verzocht om hier nader onderzoek naar te verrichten. Dit onderzoek heeft geresulteerd in de notitie "Analyse toegestane bouwhoogtes in het beschermende stadsgezicht Plan Zuid" van 10 september 2018. Uit de nota van zienswijzen volgt dat daarna in de periode januari - juni 2019 een strategie is voorbereid door het gemeentelijk apparaat waarmee het gemeentebestuur vervolgens heeft ingestemd. Ter aankondiging van de gekozen strategie is op 10 juli 2019 de ‘Startnotitie Beschermd stadsgezicht Plan Zuid, gemeente Amsterdam" in de Staatscourant gepubliceerd. In deze startnotitie staat dat bestemmingsplannen voor Plan Zuid - waarvan grofweg de begrenzing noordelijk ligt op de Cornelis Krusemanstraat en Lutmastraat, oostelijk op de Amstel, zuidelijk op de President Kennedylaan en de zuidelijke kade van het Zuideramstel kanaal en westelijk om het Olympisch stadion loopt, om vervolgens via de Amstelveenseweg weer aan te sluiten op de Cornelis Krusemanstraat - die onvoldoende bescherming bieden aan het beschermde stadsgezicht zullen worden herzien, ondanks dat in het aanwijzingsbesluit zelf staat vermeld dat deze bestemmingsplannen wel voldoende bescherming bieden. Daarbij is aangekondigd dat als uitgangspunt zal gelden dat de bestaande bebouwing zoveel mogelijk zal worden vastgelegd. Vervolgens is in de periode augustus - december 2019 de voorbereiding van het ontwerpbestemmingsplan "Museumkwartier en Valeriusbuurt 1e herziening" gestart.

Beoordeling mededelingen

8.4.    Voor zover HI en IVEV en anderen verwijzen naar de e-mailcorrespondentie van 10 en 11 december 2018 tussen hun architect Prosman (architect HI) en P. Franse (medewerker Afdeling Vergunningen, Toezicht en Handhaving), overweegt de Afdeling het volgende. In die e-mailcorrespondentie antwoordt Franse op de vraag van Prosman of binnenkort een voorbereidingsbesluit wordt genomen voor een nieuw bestemmingsplan voor de Emmastraat, dat hij (Franse) alleen weet dat men bezig is met het gebied langs het Vondelpark, dat de Emmastraat valt in het Museumkwartier/Valeriusbuurt uit 2012 en dat hier voorlopig (doelend op de Emmastraat), voor zover hij weet, nog geen plannen zijn voor een nieuw bestemmingsplan. Met inachtneming van hetgeen onder 8.3 is overwogen, volgt de Afdeling het standpunt van de raad dat het proces omtrent de herziening zich op het moment van de uitlating van Franse nog in de oriënterende/onderzoekende fase bevond en dat de informatieverstrekking/ uitlating van Franse op dat moment dan ook juist en volledig was. Naar het oordeel van de Afdeling konden HI en IVEV en anderen op basis van deze mededeling er niet redelijkerwijs van uitgaan dat een gedeeltelijke herziening voor de percelen Jan van Goyenkade 10-12 en Emmastraat 42-44 ruim een jaar later op voorhand was uitgesloten.

Voor zover HI en IVEV en anderen betogen dat Franse destijds al op de hoogte was van het raadsadres en het op verzoek van de raad door M&A verrichte onderzoek, maakt dat, wat daar ook van zij, niet anders. Immers, de omstandigheid dat een raadsadres wordt ingediend en de raad naar aanleiding daarvan nader onderzoek laat verrichten, betekent nog niet dat de raad het bestemmingsplan ook daadwerkelijk zal herzien. Ditzelfde geldt voor notities en adviezen die in dat kader ten behoeve van ambtelijk overleg met de verantwoordelijke wethouder (zoals de door HI en IVEV aangehaalde notitie van 16 oktober 2018 voor wethouder Doorninck) worden opgesteld.

Voor zover HI en IVEV en anderen wijzen op een brief van 11 december 2018 - die zij door middel van een WOB-verzoek hebben verkregen - waarin de indieners van het raadsadres door de gemeente worden geïnformeerd over het voornemen om gehoor te geven aan hun verzoek om de bestaande planologische regeling aan te passen, heeft de raad ter zitting onweersproken toegelicht dat deze brief nooit is verzonden aan de indieners van het raadsadres. De Afdeling ziet geen aanleiding om aan de juistheid van deze stelling van de raad te twijfelen, daargelaten welke betekenis had moeten worden toegekend aan deze brief, indien deze wel zou zijn verstuurd.

8.5.    Voor zover HI en IVEV en anderen verwijzen naar een e-mail van 8 november 2019 van J. Rozema, projectleider bestemmingsplannen, overweegt de Afdeling het volgende. Refererend aan zijn bezoek aan de rondetafelgesprekken van 16 september 2019 en 29 oktober 2019 over de algemene herziening van het moederplan "Museumkwartier en Valeriusbuurt" vraagt Prosman in de overgelegde e-mailcorrespondentie aan Rozema waar hij de planning van de procedure kan vinden en wanneer het voorbereidingsbesluit wordt genomen. Rozema antwoordt hierop per e-mail dat het ontwerpbestemmingsplan in het vierde kwartaal van 2020 ter visie wordt gelegd, dat vanaf dat moment voorbescherming geldt en aanvragen niet meer worden getoetst aan het huidige bestemmingsplan. Aangezien Prosman in zijn e-mailbericht aan Rozema zelf refereert aan de rondetafelgesprekken over de algemene herziening van het moederplan, kan uit het antwoord van Rozema op de vraag van Prosman naar het oordeel van de Afdeling redelijkerwijs niet worden afgeleid dat een eventueel eerdere gedeeltelijke herziening voor de percelen Jan van Goyenkade 10-12 en Emmastraat 42-44 op voorhand was uitgesloten. Voor zover HI stelt dat het voor Rozema duidelijk was of had moeten zijn dat het Prosman ging om de bouwmogelijkheden voor de percelen Jan van Goyenkade 10-12 en Emmastraat 42-44, gezien de nauwe betrokkenheid van Prosman sinds 2019, onderscheidenlijk 2018, bij de aanvraag van de omgevingsvergunning voor die percelen, volgt de Afdeling dat betoog niet. Van een ambtenaar van de gemeente Amsterdam, werkzaam als projectleider bestemmingsplannen, kan redelijkerwijs niet worden verwacht dat hij op de hoogte is van alle namen van (vertegenwoordigers van) initiatiefnemers en hun bouwplannen en/of(concept)aanvragen voor omgevingsvergunningen.

Over het betoog van HI en IVEV en anderen dat de gemeente Prosman zelf heeft uitgenodigd voor de rondetafelgesprekken over de algemene herziening van het moederplan, heeft de raad ter zitting onweersproken toegelicht dat de gemeente wel vaker architecten uitnodigt waarvan bekend is dat hun voornaamste werkgebied in Amsterdam ligt en dat Prosman ook in die hoedanigheid is uitgenodigd om deel te nemen aan de rondetafelgesprekken over de algemene herziening van het moederplan. De Afdeling ziet geen aanleiding om aan de juistheid van deze verklaring te twijfelen.

8.6.    Voor zover HI en IVEV en anderen stellen dat de ambtenaren Boerwinkel, Espleta en Rozema van de gemeente hebben toegelicht dat opzettelijk (en in strijd met het fair play beginsel) weinig ruchtbaarheid is gegeven aan de voorliggende herziening om zoveel mogelijk planschadeclaims te voorkomen, wat daar ook van zij, en nog daargelaten of dit gestelde ‘bewust achterhouden van informatie’ een gedraging is die de raad kan worden toegerekend, overweegt de Afdeling het volgende. Niet gebleken is dat HI en IVEV en anderen gedurende de voorbereiding van het ontwerpbestemmingsplan "Museumkwartier en Valeriusbuurt 1e herziening" in de periode augustus - december 2019 concreet bij de gemeente hebben geïnformeerd of met het oog op hun bouwplannen voor de percelen Jan van Goyenkade 10-12, onderscheidenlijk Emmastraat 42-44 wijzigingen worden voorbereid die voor hun bouwplannen relevant zijn of beperkingen kunnen opleveren. Alleen al daarom ziet de Afdeling geen aanleiding om aan te nemen dat ten opzichte van HI en IVEV en anderen bewust informatie over de herziening is achtergehouden door ambtenaren van de gemeente.

Conclusie

8.7.    Gelet op het voorgaande hebben HI en IVEV en anderen niet aannemelijk gemaakt dat van de kant van de gemeente toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit HI en IVEV en anderen in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs konden en mochten afleiden dat de raad de planologische regimes voor hun percelen niet vóór het vierde kwartaal van 2020 (gedeeltelijk) zou herzien. Gelet hierop behoeven de gronden van HI en IVEV en anderen voor, zover die gaan over stappen 2 en 3 uit het stappenplan, zoals uiteengezet in voormelde uitspraak van de Afdeling van 29 mei 2019, geen bespreking meer.

Financiële uitvoerbaarheid

Planschade

9.       HI en IVEV en anderen betogen dat in strijd met artikel 3.1.6, eerste lid, onder f, van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: het Bro) onvoldoende inzicht wordt geboden in de financiële uitvoerbaarheid van de herziening. Volgens HI en IVEV en anderen is de financiële uitvoerbaarheid van de herziening onvoldoende verzekerd. Hiertoe voeren zij aan, onder verwijzing naar de notitie "Advies beoordeling planschadeanalyse Museumkwartier - Valeriusbuurt te Amsterdam" van 17 juli 2020, opgesteld door De Lorijn raadgevers, dat de planschaderisicoanalyse die ten grondslag is gelegd aan het plan ondeugdelijk is, omdat deze, kort gezegd, uitgaat van een planschadebedrag van ongeveer € 4.545.000, terwijl dit in werkelijkheid ruim € 68.000.000,- zal bedragen. HI en IVEV en anderen achten het onwaarschijnlijk dat de raad de herziening had vastgesteld, indien een deugdelijke planschaderisicoanalyse aan de herziening ten grondslag was gelegd.

9.1.    Artikel 3.1.6 van het Bro luidt:

"1. Een bestemmingsplan alsmede een ontwerp hiervan gaan vergezeld van een toelichting waarin zijn neergelegd:

[…]

f. de inzichten over de uitvoerbaarheid van het plan."

9.2.    Bij een beroep tegen een bestemmingsplan kan een betoog over de uitvoerbaarheid van dat plan, waaronder de financieel-economische uitvoerbaarheid, alleen leiden tot vernietiging van het bestreden besluit als de raad in redelijkheid had moeten inzien dat het plan om financieel-economische of andere redenen zonder meer niet uitvoerbaar is. In hoofdstuk 2 van de plantoelichting wordt onderkend dat met de herziening rechten worden wegbestemd en dat dit kan leiden tot planschadeverzoeken. Daargelaten of met de startnotitie een zodanige voorzienbaarheid is gecreëerd dat planschadeverzoekers een verwijtbaar stilzitten kan worden aangerekend, heeft de raad onderkend dat de herziening (mogelijk terechte) planschadeverzoeken met zich zal brengen, en toegelicht dat de algemene reserves van de gemeente Amsterdam voldoende dekking bieden voor tegemoetkomingen in planschade als gevolg van het wegbestemmen van rechten. In hetgeen HI en IVEV hebben aangevoerd, ziet de Afdeling dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat het bestemmingsplan in strijd met artikel 3.1.6, eerste lid, onder f, van het Bro is vastgesteld.

Dit betoog slaagt niet.

9.3.    HI en IVEV en anderen betogen nog dat het college van burgemeester en wethouders onder verwijzing naar de planschaderisicoanalyse van SAOZ bij de raad de indruk heeft gewekt dat de planschade slechts ongeveer € 4,5 miljoen zal bedragen en dat de raad, indien hij op de hoogte was geweest van het, volgens HI en IVEV en anderen, werkelijke planschadebedrag van € 68 miljoen, hij de herziening nooit had vastgesteld. De Afdeling overweegt dat, wat daar ook van zij, de Afdeling daarin geen aanleiding ziet om aan te nemen dat de gemeente eventuele tegemoetkomingen in de planschade niet zou kunnen dragen. Daarnaast heeft de raad ter zitting te kennen gegeven dat hij zich op dit punt voldoende geïnformeerd acht. In hetgeen HI en IVEV en anderen hebben aangevoerd, ziet de Afdeling dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de financiële uitvoerbaarheid van de herziening voldoende verzekerd is.

Dit betoog slaagt niet.

Het beroep van IVEV en anderen voor het overige

10.     IVEV en anderen betogen dat de raad in redelijkheid geen zwaarder gewicht heeft kunnen toekennen aan het belang bij het behoud van het beschermde stadsgezicht wat betreft de percelen Emmastraat 42-44, dan aan het belang van IVEV en anderen bij het behoud van een maximale bouwhoogte van 22 meter voor die percelen. Hiertoe voeren zij aan, onder verwijzing naar de notitie "Stedenbouwkundig advies bouwplan Emmastraat 42-44", van 10 maart 2020, opgesteld door MdBS, dat de raad onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de bescherming van het beschermde stadsgezicht ter plaatse - anders dan in het moederplan - nu ineens een bevriezing van de bestaande bouwhoogte vergt. Zo wijzen IVEV en anderen erop dat in het aanwijzingsbesluit van het beschermd stadsgezicht in het gebied ‘Plan Zuid’ ten aanzien van het moederplan is geconcludeerd dat dit voldoet aan de beschermingsvereisten.

Voorts voeren zij aan dat hun bouwplan, waarvoor zij op 13 februari 2020 een aanvraag voor een omgevingsvergunning hebben ingediend, aansluit bij de panden aan de Emmastraat 36-38 die al eerder zijn verhoogd. Daarnaast beoogt het bouwplan van IVEV en anderen juist de karakteristieke architectonische vormgeving te behouden door hergebruik van oorspronkelijke elementen als houtwerk, natuursteenornamenten en overige vormgevende elementen. Hun bouwplan draagt volgens IVEV en anderen bovendien niet alleen bij aan de bescherming van het beschermd stadsgezicht, maar voorziet ook in een uitbreiding van een zorginstelling in het centrum van Amsterdam.

10.1.  De percelen Emmastraat 42-44 (en Jan van Goyenkade 1-2) worden verhuurd ten behoeve van de exploitatie van Medisch centrum Jan van Goyen, een buitenpoli van het Onze Lieve Vrouwe Gasthuis (OLVG). Aan het perceel Emmastraat 42 is de bestemming "Maatschappelijk" met de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - 1" toegekend. Aan het perceel Emmastraat 44 is de bestemming "Gemengd - 1" toegekend met de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - 1".

Op grond van artikel 2 van de planregels van de herziening wordt aan artikel 5.2.2, van de planregels van het moederplan toegevoegd:

f. ter plaatse van de bouwaanduiding "specifieke bouwaanduiding - 1" geldt als maximale bouw- en goothoogte: de bestaande bouw- en goothoogte. De planregels voor de bestemming "Gemengd -1" uit het plan blijven voor het overige ongewijzigd van kracht.

Op grond van artikel 4 van de herziening wordt aan artikel 14.2.2 toegevoegd:

g. ter plaatse van de bouwaanduiding ‘specifieke bouwaanduiding - 1" geldt als maximale bouw- en goothoogte: de bestaande bouw- en goothoogte. De planregels voor de bestemming "Maatschappelijk" uit het plan blijven voor het overige ongewijzigd van kracht.

10.2.  Aan de percelen Emmastraat 42-44 was op de verbeelding van het moederplan de aanduiding "maximum bouwhoogte: 22 meter" toegekend.

10.3.  Aan de herziening is de notitie "Analyse toegestane bouwhoogtes in het beschermde stadsgezicht Plan Zuid" van 10 september 2018, opgesteld door de gemeentelijke afdeling MenA, ten grondslag gelegd. Hierin is onder meer geconcludeerd dat het toevoegen van bouwlagen (tot 22 meter of ongeveer 7 bouwlagen) afbreuk doet aan de kenmerken van het beschermde stadsgezicht Plan Zuid, voor zover nog aanwezig, waaronder de kenmerkende bouwhoogte van vier à vijf bouwlagen, afgewisseld met enkele hogere, stedenbouwkundig verantwoorde verticale accenten en villagebieden en de kenmerkende hoogteaccenten op de straathoeken en de kenmerkende spiegeling van de straatwand. Het verhogen van de panden tot de maximaal toegestane bouwhoogte van 22 meter zou volgens MenA afbreuk doen aan de architectonische vormgeving van de afzonderlijke blokken. Iedere kant van het bouwblok vormt een geheel met de rest van de straat (de Lairessestraat, de Jan van Goyenkade en de Emmastraat). Als de bebouwing hier groot wordt, raakt de stedelijke samenhang van deze straten volgens MenA uit balans. De gaafheid van het oorspronkelijke stedenbouwkundige concept én de architectonische uitwerking daarvan worden dan ernstig aangetast, aldus de analyse van MenA.

10.4.  De raad heeft met inachtneming van voormelde notitie van MenA ter behoud van het - resterende - beschermde stadsgezicht in het plangebied de bouw- en goothoogten teruggebracht naar de bestaande bouw- en goothoogten. Hiermee voorkomt de raad dat een omgevingsvergunning voor de toevoeging van een bouwlaag - daargelaten of het bouwplan een waarborg bevat voor het behoud van de stedenbouwkundige en architectonische elementen - op grond van het moederplan moet worden verleend. In hetgeen IVEV en anderen aanvoeren ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich, onder verwijzing naar de notitie van MenA van 10 september 2018, niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat een behoud van het beschermde stadsgezicht een verlaging van bouwhoogte naar de bestaande bouwhoogte van de percelen Emmastraat 42-44 vergt.

10.4.1.         Over het betoog van IVEV en anderen dat bij de beoordeling van het moederplan in het aanwijzingsbesluit van het plangebied als beschermd stadsgezicht is geconcludeerd dat het moederplan voldoet aan het beschermingsvereiste, overweegt de Afdeling het volgende. In het aanwijzingsbesluit staat inderdaad dat het moederplan "Museumkwartier en Valeriusbuurt" voldoet aan de beschermingsvereisten, omdat het moederplan een conserverend karakter heeft dat de huidige functies en daarmee de bestaande stedenbouwkundige structuur borgt. Het raadsadres is voor de raad echter aanleiding geweest om MenA opdracht te geven tot nader onderzoek, met als resultaat de notitie van 10 september 2018, die de raad tot een gewijzigd planologisch inzicht heeft gebracht ten opzichte van de inzichten over het moederplan in het aanwijzingsbesluit.

10.4.2.         Voor zover IVEV en anderen stellen dat de notitie van MenA ondeugdelijk is, omdat daarbij niet is betrokken dat omliggende panden, waaronder bijvoorbeeld Emmastraat 36-38, ook al zijn verhoogd, mist dit betoog van IVEV en anderen feitelijke grondslag. In de notitie van MenA wordt nadrukkelijk onderkend dat een aantal panden, waaronder de panden Emmastraat 36-38, zijn verhoogd of dat daarvoor een omgevingsvergunning is verleend, zoals bij Emmastraat 40. Voor het pand aan Emmastraat 40 wordt volgens de notitie als gevolg van de verleende omgevingsvergunning de bestaande oorspronkelijke architectuureenheid ernstig aangetast en gaan karakteristieke architecturale details verloren. Als het pand op de hoek van de Emmastraat met de Jan van Goyenkade (lees: Emmastraat 44) ook nog wordt verhoogd, gaat de bijzondere detaillering van de kap met schoorsteen verloren, volgens de notitie. Voorts heeft de stedenbouwkundige Göhringer in dit verband ter zitting toegelicht dat de panden symmetrisch zijn opgebouwd en deel uitmaken van elkaar spiegelende straatwanden, die de samenhang in de straat accentueren. Om die reden concludeert de raad, onder verwijzing naar de notitie van MenA - op de vraag of nog voldoende van de oorspronkelijke bebouwing over is zodat gesproken kan worden van een beschermd stadsgezicht - dat een verdere aantasting zoveel mogelijk beperkt moet blijven ter behoud van het (resterende) beschermd stadsgezicht. Dit acht de Afdeling - in tegenstelling tot IVEV en anderen - geen onredelijk uitgangspunt. Dat IVEV en anderen, onder verwijzing naar de verschillende notities van MdBS, een andere mening zijn toegedaan, maakt het uitgangspunt van de raad naar het oordeel van de Afdeling nog niet onredelijk.

10.4.3.         Voor zover IVEV en anderen verder nog verwijzen naar de notitie "Stedenbouwkundig advies bouwplan Emmastraat 42-44", van 10 maart 2020, opgesteld door MdBS, overweegt de Afdeling het volgende. In de bijlagen van de nota van zienswijzen is de reactie van MenA van 2 april 2020 op deze notitie van MdBS gevoegd. IVEV en anderen hebben onvoldoende toegelicht waarom de raad niet met deze reactie in de nota van zienswijzen kon volstaan. Met een enkele verwijzing naar de aanvullende notities van MdBS van 6 april 2021 en 7 april 2021 - die vooral een herhaling van standpunten bevatten - kunnen IVEV en anderen dan niet volstaan. Zoals in de notitie van MdBS van 7 april 2021 ook wordt uitgelegd, gaat het om interpretaties en afwegingen waaraan door de deskundigen verschillende uitgangspunten ten grondslag zijn gelegd, met logischerwijs verschillende conclusies tot gevolg.

10.5.  Met inachtneming van het voorgaande ziet de Afdeling in hetgeen IVEV en anderen hebben aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid een zwaarder gewicht heeft kunnen toekennen aan het belang bij het behoud van het beschermde stadsgezicht dan aan het (financiële) belang van IVEV en anderen bij het behoud van de bouwhoogte van 22 meter voor de percelen Emmastraat 42-44. Overigens kunnen in het algemeen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en regels voor gronden vaststellen. Zoals hiervoor al is overwogen, heeft de notitie van MenA van 10 september 2018 geleid tot zo’n gewijzigd planologisch inzicht, waarmee de raad heeft beoogd te voldoen aan de wettelijke verplichting die voortvloeit uit de Erfgoedwet (voorheen artikel 36 van de Monumentenwet 1988; zie artikel 9.1 van de Erfgoedwet), te weten de verplichting tot vaststelling van een bestemmingsplan ter bescherming van een beschermd stadsgezicht.

IVEV en anderen betogen dat het bouwplan dat zij op 13 februari 2020 hebben ingediend de karakteristieke architectonische vormgeving juist borgt en bovendien bijdraagt aan de uitbreiding van de zorgfunctie in Amsterdam. Ter zitting heeft de raad toegelicht dat de aanvraag van IVEV en anderen van 13 februari 2020 bij de vaststelling van de herziening is betrokken, maar dat de raad hieraan niet wenst mee te werken, nog daargelaten of het bouwplan inderdaad bijdraagt aan de bescherming van het beschermde stadsgezicht. Reden hiervoor is dat het bouwplan volgens de raad voornamelijk ziet op de toevoeging van extra kantoorfuncties en in aanzienlijk mindere mate dan IVEV en anderen willen doen voorkomen, de uitbreiding van de zorgfunctie. Voor zover IVEV en anderen ter zitting hebben aangevoerd dat het gemeentebestuur ervan op de hoogte was dat IVEV en anderen met hun bouwplan de zorgfunctie op de Emmastraat 42-44 beogen uit te breiden, overweegt de Afdeling, dat wat daar ook van zij, de raad ter zitting onweersproken heeft gesteld dat dit niet uit de aanvraag van 13 februari 2020 bleek en om die reden door de raad ook niet als zodanig is opgevat. De Afdeling acht het niet onredelijk dat de raad bij de herziening is uitgegaan van het bouwplan zoals dat bij de aanvraag van 13 februari 2020 door IVEV en anderen is ingediend.

Het betoog faalt.

Overig

11.     IVEV en anderen hebben in het beroepschrift verwezen naar de inhoud van de zienswijze. In de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op deze zienswijze. IVEV en anderen hebben in het beroepschrift of op de zitting geen redenen aangevoerd waarom de weerlegging van die zienswijze in het bestreden besluit onjuist zou zijn.

Het betoog slaagt niet.

12.     In hetgeen IVEV en anderen voor het overige hebben aangevoerd ziet de Afdeling evenmin aanleiding te oordelen dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het door IVEV en anderen bestreden plandeel strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening of dat het besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

Conclusie

13.     Het beroep van IVEV en anderen is ongegrond.

Het beroep van HI voor het overige

14.     HI betoogt dat de raad redelijkerwijs geen zwaarder gewicht heeft kunnen toekennen aan het belang bij het behoud van het beschermde stadsgezicht wat betreft de percelen Jan van Goyenkade 10-12 dan aan het (financiële) belang van HI bij het behoud van de maximale bouwhoogte van 22 meter voor die percelen. Hiertoe voert zij aan, onder verwijzing naar de notitie "Stedenbouwkundig advies bouwplan Emmastraat 42-44", van 10 maart 2020, opgesteld door MdBS, dat de raad met de BMA-adviezen onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de bescherming van het beschermde stadsgezicht - anders dan in het moederplan - nu ineens een bevriezing van de bestaande bouwhoogte voor de percelen Jan van Goyenkade 10-12 vergt. Zo wijst HI erop dat in het aanwijzingsbesluit van het beschermd stadsgezicht in het gebied ‘Plan Zuid’ ten aanzien van het moederplan is geconcludeerd dat dit voldoet aan de beschermingsvereisten. Voorts voert HI aan dat omliggende panden recent zijn opgehoogd en dat het bouwplan van HI deze verschillen juist recht trekt door aan te sluiten bij die hogere bouwhoogte. Daarnaast beoogt het bouwplan van HI juist om de karakteristieke architectonische vormgeving te behouden door hergebruik van oorspronkelijke elementen als houtwerk, natuursteenornamenten en overige vormgevende elementen.

14.1.  Aan de percelen Jan van Goyenkade 10, 11 en 12 is op de verbeelding van de herziening de bestemming "Gemengd - 1" met de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - 1" toegekend.

Op grond van artikel 2 van de planregels van de herziening wordt aan artikel 5.2.2, van de planregels van het moederplan toegevoegd:

f. ter plaatse van de bouwaanduiding "specifieke bouwaanduiding - 1" geldt als maximale bouw- en goothoogte: de bestaande bouw- en goothoogte. De planregels voor de bestemming "Gemengd -1" uit het plan blijven voor het overige ongewijzigd van kracht.

14.2.  Aan de percelen Jan van Goyenkade 10-12 was op de verbeelding van het moederplan de aanduiding "maximum bouwhoogte: 22 meter" toegekend.

14.3.  In hetgeen HI aanvoert ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich, onder verwijzing naar de notitie van MenA van 10 september 2018, niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat een behoud van het beschermde stadsgezicht een bevriezing van de bestaande bouwhoogte van de percelen Jan van Goyenkade 10-12 vergt. Naast hetgeen de Afdeling reeds ten aanzien van het beroep van IVEV en anderen heeft al onder 10.3 - 10.4.3 heeft overwogen, neemt de Afdeling bij dit oordeel ook het volgende in aanmerking.

Voor zover HI betoogt dat haar bouwplan de karakteristieke architectonische vormgeving juist borgt door hergebruik van oorspronkelijke elementen als houtwerk, natuursteenornamenten en overige vormgevende elementen, overweegt de Afdeling dat, wat daar ook van zij, HI haar bouwplan niet heeft ingediend en zodoende redelijkerwijs door de raad niet kon worden betrokken bij de herziening.

Voor het overige verwijst HI naar de notitie "Stedenbouwkundig advies bouwplan Emmastraat 42-44", van 10 maart 2020, opgesteld door MdBS. In de bijlagen van de nota van zienswijzen is de reactie van MenA van 2 april 2020 op deze notitie gevoegd. HI heeft onvoldoende toegelicht waarom voor niet met deze reactie in de nota van zienswijzen kon worden volstaan. Met een enkele verwijzing naar de aanvullende notities van MdBS van 6 april 2021 en 7 april 2021 kan HI in zoverre niet volstaan, nog daargelaten dat de notities van MdBS van 10 maart 2020 en 6 april 2021 niet specifiek gaan over de percelen Jan van Goyenkade 10-12.

14.3.1.         De Afdeling ziet dan ook in hetgeen HI heeft aangevoerd geen aanleiding te oordelen dat de raad niet in redelijkheid een zwaarder gewicht heeft kunnen toekennen aan het belang bij het behoud van het beschermde stadsgezicht dan aan het (financiële) belang van HI bij het behoud van de bouwhoogte van 22 meter. Overigens kunnen in het algemeen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en regels voor gronden vaststellen. Zoals hiervoor al is overwogen, heeft de notitie van MenA van 10 september 2018 geleid tot zo’n gewijzigd planologisch inzicht en heeft de raad met de herziening beoogd te voldoen aan de wettelijke verplichting tot vaststelling van een bestemmingsplan ter bescherming van een beschermd stadsgezicht, die voortvloeit uit de Erfgoedwet (voorheen artikel 36 van de Monumentenwet 1988; zie artikel 9.1 van de Erfgoedwet). Weliswaar stelt HI dat haar bouwplan juist bijdraagt aan het behoud van dat beschermde stadsgezicht, maar zoals HI zelf ook te kennen heeft gegeven, heeft zij haar bouwplan uiteindelijk niet ingediend, naar gesteld vanwege de aanhoudingsverplichting die voortvloeit uit artikel 3.3, eerste lid, onder b, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Wat de reden van niet indienen ook moge zijn, hierdoor was op het moment van de vaststelling van de herziening geen sprake van een kenbaar bouwplan dat voldoende concreet was, tijdig aan de raad kenbaar was gemaakt en waarvan de raad op het moment van de vaststelling van de herziening op basis van de op dat moment bekende gegevens de ruimtelijke aanvaardbaarheid kon beoordelen.

Het betoog faalt.

Overig

15.     HI heeft in het beroepschrift verwezen naar de inhoud van de zienswijze. In de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op deze zienswijze. HI heeft in het beroepschrift of op de zitting geen redenen aangevoerd waarom de weerlegging van die zienswijze in het bestreden besluit onjuist zou zijn.

Het betoog slaagt niet.

16.     In hetgeen HI voor het overige heeft aangevoerd, ziet de Afdeling verder geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het door haar bestreden plandeel strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening of dat het besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

Conclusie

17.     Het beroep van HI is ongegrond.

Proceskosten

18.     De raad hoeft geen proceskosten te betalen.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart de beroepen ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. E.A. Minderhoud, voorzitter, en mr. F.C.M.A. Michiels en mr. P.H.A. Knol, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.C. Stoof, griffier.

De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 9 juni 2021

749.

BIJLAGEN

Planregels herziening

Artikel 1.2 Plan

Het bestemmingsplan Museumkwartier Valeriusbuurt met identificatienummer NL.IMRO.0363.K1005BPSTD-VG01 van de gemeente Amsterdam".

Artikel 1.3 Herziening

Het bestemmingsplan Museumkwartier Valeriusbuurt 1e herziening met identificatienummer NL.IMRO.0363.K1804BPSTD-OW01 van de gemeente Amsterdam.Alle begrippen van het bestemmingsplan Museumkwartier Valeriusbuurt blijven gelden.

Artikel 2 Gemengd - 1

Aan artikel 5, lid 5.2.2 wordt toegevoegd:

f. ter plaatse van de bouwaanduiding "specifieke bouwaanduiding - 1" geldt als maximale bouw- en goothoogte: de bestaande bouw- en goothoogte. De planregels voor de bestemming "Gemengd -1" uit het plan blijven voor het overige ongewijzigd van kracht.

Artikel 3 Gemengd - 2

Aan artikel 6, lid 6.2.2 wordt toegevoegd:

f. ter plaatse van de bouwaanduiding "specifieke bouwaanduiding - 1" geldt als maximale bouw- en goothoogte:  de bestaande bouw- en goothoogte.

De planregels voor de bestemming ‘Gemengd - 2’ uit het plan blijven voor het overige ongewijzigd van kracht.

Artikel 4 Maatschappelijk

Aan artikel 14, lid 14.2.2 wordt toegevoegd:

g. ter plaatse van de bouwaanduiding ‘specifieke bouwaanduiding - 1" geldt als maximale bouw- en goothoogte: de bestaande bouw- en goothoogte. De planregels voor de bestemming "Maatschappelijk" uit het plan blijven voor het overige ongewijzigd van kracht.

Planregels Moederplan "Museumkwartier en Valeriusbuurt"

Artikel 6 Gemengd - 2

Artikel 6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Gemengd - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. wonen en short-stay, uitsluitend in de tweede bouwlaag en hoger en ter plaatse van de aanduiding 'wonen' tevens in de eerste bouwlaag, het souterrain en/of de kelder;

Artikel 6.2.2. Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

[…]

e. uitsluitend bestaande kelders en souterrains zijn toegestaan.

Artikel 6.3 Afwijken van de bouwregels

Het dagelijks bestuur is bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6, lid 1 onder c van de Wet ruimtelijke ordening, om in afwijking van het bepaalde in lid 6.2.1 en 6.2.2 onder e een omgevingsvergunning te verlenen ten behoeve van het bouwen van kelders en souterrains en het vergroten van bestaande kelders en souterrains onder voorwaarden dat:

a. het gebruik ten dienste is van de functie in het hoofdgebouw;

b. de technische haalbaarheid is aangetoond;

c. de diensten, die belast zijn met de zorg op het terrein van milieu- en bouwtoezicht, het waterbeheer en de bescherming van monumenten en archeologie, geen bezwaar hebben tegen de ontwikkeling;

d. indien de kelder wordt gerealiseerd in een (binnen)tuin, de bovenzijde van het dak ten minste 0,80 meter is gelegen onder de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld van de (binnen)tuin en een grondpakket wordt gerealiseerd van minimaal 0,80 meter boven op het dak;

e. aangetoond is dat de ontwikkeling in de tuin niet ten koste gaat van (waardevolle) bomen in de (binnen-)tuin.