Uitspraak 202002465/1/R1


Volledige tekst

202002465/1/R1.
Datum uitspraak: 2 juni 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te De Weere, gemeente Opmeer,

en

de raad van de gemeente Opmeer,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 12 december 2019 heeft de raad het bestemmingsplan "Herziening Aartswoud, De Weere en De Gouwe 2018" (hierna: het bestemmingsplan) vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant] heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 maart 2021, waar [appellant], bijgestaan door mr. R. Visser, rechtsbijstandverlener te Heiloo, en de raad, vertegenwoordigd door D. Haak, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.       Het plangebied omvat de bebouwde kommen van de kernen Aartswoud, De Weere en De Gouwe, gelegen in de gemeente Opmeer. Het plan is een zogeheten conserverend bestemmingsplan dat de actualisering van de planologische regelingen van het bestemmingsplan "Aartswoud, De Weere en De Gouwe" uit 2006 regelt.

[appellant] is eigenaar van het perceel aan de [locatie] te De Weere. Zijn perceel wordt multifunctioneel gebruikt. Op het perceel staat een woonhuis van waaruit [appellant] zijn [aannemersbedrijf] exploiteert en de [camping]. Aan onder meer het achterste gebouw (hierna: het gebouw), bezien vanaf de voorzijde aan de [locatie], is in het bestemmingsplan de bestemming "Wonen - Historisch lint" toegekend. [appellant] wil dat daaraan ook de "specifieke bouwaanduiding - stolp" wordt toegekend. [appellant] wenst meer planologische gebruiks- en bouwmogelijkheden voor zijn perceel.

Toetsingskader

2.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Functieaanduiding "specifieke bouwaanduiding - stolp"

3.       [appellant] betoogt dat de raad ten onrechte het gebouw niet als stolp heeft aangemerkt en hieraan de functieaanduiding "specifieke bouwaanduiding - stolp" heeft toegekend. Volgens hem heeft het gebouw namelijk de karakteristieke kenmerken van een stolp. Ter onderbouwing hiervan wijst hij op het door hem ingebrachte advies van de boerderijenstichting Noord-Holland "Vrienden van de Stolp" (hierna: de boerderijenstichting). In het advies van 15 juli 2018 van de boerderijenstichting en het nadere advies van 8 februari 2021 is geconcludeerd dat op het perceel aan de [locatie] sprake is van een stolpschuur met vierkantconstructie. Volgens dit advies zou de scholpschuur in het plan de functieaanduiding "specifieke bouwaanduiding - stolp" moeten krijgen. De stolpschuur met half schilddak heeft volgens de boerderijenstichting cultuurhistorische waarde en wordt ook opgenomen in haar Stolpen-beeldbank. Volgens [appellant] heeft de raad dit advies ten onrechte niet betrokken bij de besluitvorming. [appellant] voert verder aan dat sprake is van gewijzigde feiten en omstandigheden ten opzichte van de situatie ten tijde van de vaststelling van het voorgaande bestemmingsplan "Aartswoud, De Weere en de Gouwe" uit 2006. In dit verband wijst [appellant] er ook op dat in 2012 opnieuw een inventarisatie heeft plaatsgevonden naar stolpen en karakteristieke panden. Volgens [appellant] is deze inventarisatie niet volledig geweest, aangezien alleen de toen al als stolp aangemerkte panden zijn meegenomen in de inventarisatie en het gebouw op zijn perceel dus niet is meegenomen.

3.1.    De Afdeling heeft in de uitspraak van 9 april 2008, ECLI:NL:RVS:2008:BC9083, in het beroep van [appellant] tegen het vorige bestemmingsplan over het gebouw geoordeeld dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat geen sprake is van een authentieke Noord-Hollandse stolpboerderij en dat daarom geen aanleiding bestond om het perceel op de plankaart de aanduiding "stolp" te geven.

3.2.    Artikel 1.103 van de planregels luidt:

"stolp: een voor Noord-Holland karakteristieke vierkante boerderij met een piramidevormig dak".

3.3.    De raad stelt dat met de aanduiding "stolp" ervoor is gekozen om de cultuurhistorisch waardevolle karakteristieke verschijningsvorm van stolpboerderijen te behouden en te beschermen. Deze gebouwen zijn karakteristiek door het piramidevormig dak en tevens karakteristiek voor de stolpdorpen Aartswoud, De Weere en De Gouwe. Op de zitting heeft de raad benadrukt dat voor het toekennen van de aanduiding "stolp" de verschijningsvorm, waarbij sprake is van een vierkant object met een piramidevormig dak, van doorslaggevende betekenis is. Volgens de raad voldoet het gebouw niet aan de definitie, zoals omschreven in artikel 1.103 van de planregels. Vanuit dat perspectief heeft de raad ook kennis genomen van het advies van de boerderijenstichting, maar heeft dit niet geleid tot een ander standpunt. Volgens de raad blijkt uit het nader advies van 8 februari 2021 van de boerderijenstichting dat zij het aanwezig zijn van een vierkante houten constructie in een gebouw bepalend vindt om een gebouw als stolp of stolpschuur aan te merken en dat dus voor haar de constructie van een gebouw van doorslaggevende betekenis is. De raad verschilt hier van inzicht met de boerderijenstichting. De raad stelt daarnaast dat hij de keuze heeft gemaakt om stolpboerderijen te beschermen en geen stolpschuren. Los van de vraag of hier sprake is van een stolpschuur, is volgens de raad dit gebouw niet beschermingswaardig, omdat het niet de karakteristieke stolpvorm als bedoeld in artikel 1.103 van de planregels heeft.

De raad stelt verder dat hij geen reden heeft om te menen dat het gebouw nu anders is dan ten tijde van de vaststelling van het vorige bestemmingsplan. En over dat gebouw heeft de Afdeling zoals gezegd al in 2008 geoordeeld. De raad stelt daarnaast dat de gemeente al jaren een consistent stolpenbeleid voert en dat ook dit beleid niet is gewijzigd. De raad heeft verder op de zitting toegelicht dat voor het onderzoek in december 2012 ook veldonderzoek is uitgevoerd. Dat cultuurhistorische onderzoek is uitgevoerd door het Monumenten Advies Bureau. Daarin zijn niet alleen stolpen, maar ook andere karakteristieke gebouwen geïnventariseerd. Voor de stolpen was het uitgangspunt wel de lijst met ongeveer 285 stolpen die eerder door Stichting Cultureel Erfgoed Noord-Holland in samenwerking met de boerderijenstichting was opgesteld in het zogeheten "Boerderijeninventarisatieproject", maar die was dus niet de enige bron. De raad stelt dat uit dit onderzoek blijkt dat het gebouw van [appellant] niet aangemerkt wordt als stolp of als karakteristiek gebouw en ook niet van grote cultuurhistorische betekenis is.

3.4.    De Afdeling overweegt dat de raad zich gelet op het voorgaande in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat geen sprake is van een authentieke Noord-Hollandse stolpboerderij als bedoeld in dit plan en dat geen aanleiding bestaat om op de verbeelding het gebouw van [appellant] de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - stolp" te geven. De raad heeft op dit punt beleidsruimte. Die ruimte heeft geresulteerd in de gemotiveerde keuze om alleen een bepaalde verschijningsvorm als karakteristiek voor stolpboerderijen te beschermen. De raad heeft acht geslagen op het advies van de boerderijenstichting, maar heeft daarin geen aanleiding hoeven zien om ander beleid te ontwikkelen voor de beschermwaardigheid van stolpen. De uiterlijke verschijningsvorm van het gebouw is niet gewijzigd sinds de vaststelling van het vorige bestemmingsplan en dus heeft de Afdeling nu geen aanleiding om er anders over te oordelen dan toen. Wat [appellant] heeft aangevoerd over gewijzigde feiten en omstandigheden, gaat over ingebrachte stukken, niet over de feitelijke situatie van het gebouw. De feiten liggen nu niet anders dan bij het vorige plan en daarom ziet de Afdeling geen aanleiding voor de conclusie dat de raad niet in redelijkheid heeft kunnen aansluiten bij de planologische regeling in het voorgaande bestemmingsplan.

Het betoog faalt.

Gelijkheidsbeginsel

4.       [appellant] betoogt met een beroep op het gelijkheidsbeginsel dat de raad het gebouw van de functieaanduiding "specifieke bouwaanduiding - stolp" had moeten voorzien, omdat de raad aan de soortgelijke niet-piramidevormige stolpboerderijen aan de Braakweg 2 en Zuiderzeestraat 42 en 51 wel die functieaanduiding heeft toegekend. Volgens [appellant] vallen deze gebouwen ook niet onder de door de raad gehanteerde definitie uit het stolpenbeleid.

4.1.    Over de door [appellant] gemaakte vergelijking met de percelen aan de Braakweg 2 en Zuiderzeestraat 42 en 51 stelt de raad zich op het standpunt dat de gebouwen met de aanduiding "stolp" op deze percelen in hun uiterlijke verschijningsvorm niet vergelijkbaar zijn met het gebouw op het perceel van [appellant].

De Afdeling is van oordeel dat de situaties die [appellant] heeft genoemd niet gelijk zijn aan zijn situatie. De raad heeft die vergelijking dus terecht afgewezen.

Het betoog faalt.

Conclusie

5.       Het beroep is ongegrond.

6.       De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. D.A. Verburg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Zwemstra, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 2 juni 2021

91-966.