Uitspraak 202001944/1/R2


Volledige tekst

202001944/1/R2.
Datum uitspraak: 19 mei 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op de hoger beroepen van:

1.       het college van burgemeester en wethouders van Horst aan de Maas,

2.       [appellant sub 2], wonend te Lottum, gemeente Horst aan de Maas,

3.       [appellante sub 3], gevestigd te Lottum, gemeente Horst aan de Maas,

appellanten,

tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Limburg (hierna: de rechtbank) van 21 februari 2020 in zaken nrs. 20/202 en 20/203 in het geding tussen:

[appellante sub 3]

en

het college.

Procesverloop

Bij besluit van 31 juli 2019 heeft het college aan [appellante sub 3] lasten onder dwangsom opgelegd.

Bij besluit van 6 januari 2020 heeft het college het door [appellante sub 3] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 21 februari 2020 heeft de rechtbank het door [appellante sub 3] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 6 januari 2020 gedeeltelijk vernietigd, het besluit van 31 juli 2019 gedeeltelijk herroepen en bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het besluit van 6 januari 2020. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben het college en [appellant sub 2] hoger beroep ingesteld.

[appellante sub 3] heeft incidenteel hoger beroep ingediend en een  schriftelijke uiteenzetting gegeven. [appellant sub 2] en het college hebben gereageerd op het incidenteel hoger beroep.

Partijen hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 maart 2021, waar het college, vertegenwoordigd door mr. P.M. Tummers, [appellant sub 2], vertegenwoordigd door mr. M.R.A. Arntz, rechtsbijstandverlener te Roermond, en [appellante sub 3], vertegenwoordigd door mr. P.A.M. van Hoef, advocaat te Venray, bijgestaan door [vennoten], zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.       [vennoten] zijn sinds 28 februari 2003 eigenaren van een perceel met woning, gelegen aan de [locatie A]. Zij zijn tevens vennoten van de vennootschap onder firma [appellante sub 3]. In het geldende bestemmingsplan "Buitengebied Horst aan de Maas" (hierna: het bestemmingsplan) is aan een deel van dit perceel de bestemming "Wonen" toegekend en aan een ander deel de bestemming "Agrarisch met waarden".

2.       Op 16 oktober 2018 heeft [appellant sub 2] een handhavingsverzoek ingediend. [appellant sub 2] woont aan de [locatie B] te Lottum, in de directe nabijheid van het perceel [locatie A]. Hij heeft zich in het handhavingsverzoek op het standpunt gesteld dat het bestemmingsplan geen transportbedrijf op het perceel [locatie A] toelaat en dat hij in grote mate hinder ondervindt van het vrachtverkeer voor zijn woning.

3.       Tijdens controles op 26 februari 2018, 30 januari 2019 en 24 juli 2019 is geconstateerd dat er drie of meer vrachtwagens zijn geparkeerd op het achterterrein van het perceel [locatie A]. Verder is geconstateerd dat een deel van het perceel met de bestemming "Agrarisch met waarden" is verhard zonder omgevingsvergunning en dat een deel van het perceel met de bestemming "Agrarisch met waarden" is bebouwd (een tunnelkas, een container en een schaftkeet) en wordt gebruikt voor het opslaan van goederen, met name houten pallets en kratten.

Besluit van 31 juli 2019

4.       Bij besluit van 31 juli 2019 heeft het college [appellante sub 3] onder oplegging van een dwangsom gelast om:

1. de bedrijfsmatige activiteiten op de locatie aan de [locatie A] te Lottum te beëindigen door geen vrachtwagens ter plaatse meer aanwezig te hebben;

2. de zonder vergunning aangebrachte verharding op de gronden met de bestemming "Agrarisch met waarden" te verwijderen en verwijderd te houden;

3. de zonder vergunning gebouwde bouwwerken en gebouwen op de gronden met de bestemming "Agrarisch met waarden" te verwijderen en verwijderd te houden;

4. de buitenopslag op de gronden met de bestemming "Agrarisch met waarden" te verwijderen en verwijderd te houden.

De uitspraak van de rechtbank

5.       De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en het besluit van 6 januari 2020 vernietigd, voor zover daarbij het bezwaar, voor zover gericht tegen de lasten, in het besluit van 31 juli 2019 vermeld onder 1, 3 en 4, ongegrond is verklaard. De rechtbank heeft het besluit van 31 juli 2019 in zoverre herroepen en bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het besluit van 6 januari 2020. De rechtbank heeft de begunstigingstermijn betreffende de last, in het besluit van 31 juli 2019 vermeld onder 2, vastgesteld op veertien dagen nadat deze uitspraak bekend is gemaakt. De rechtbank heeft overwogen dat ten aanzien van alle lasten sprake is van overtredingen. De rechtbank heeft verder overwogen dat uit de adressering noch uit de inhoud van het besluit van 31 juli 2019 volgt dat de lasten (ook) zijn opgelegd aan de vennoten in privé en dat [appellante sub 3] niet kan worden aangemerkt als overtreder van de overtredingen, waarop de lasten 3 en 4 zien, maar wel als overtreder van de overtredingen, waarop de lasten 1 en 2 zien. De rechtbank heeft tot slot overwogen dat er ten aanzien van last 1 bijzondere omstandigheden zijn op grond waarvan het college had moeten afzien van handhaving.

Overtredingen

6.       De relevante planregels zijn opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.

7.       [appellante sub 3] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het gebruik van het perceel voor het parkeren van de vrachtauto’s in strijd is met het bestemmingsplan. Zij voert daartoe aan dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het parkeren niet als bedrijfsmatig gebruik kan worden aangemerkt, aangezien de vrachtauto’s slechts op het terrein zijn geparkeerd. De bedrijfsactiviteiten vinden elders plaats. In zoverre verschilt de situatie niet van die waarin een ondernemer zijn bestelbus parkeert op zijn eigen oprit. De geparkeerde vrachtauto’s zijn bovendien niet zichtbaar vanaf de openbare weg en veroorzaken geen hinder.

7.1.    De vrachtwagens van [appellante sub 3] worden geparkeerd op het terrein, gelegen achter de woning. Dit terrein heeft ingevolge het bestemmingsplan deels de bestemming "Wonen" en deels de bestemming "Agrarisch met waarden".

7.2.    De rechtbank heeft terecht overwogen dat het parkeren van vrachtauto’s op het perceel in strijd is met de bestemmingen "Wonen" en "Agrarisch met waarden". Het parkeren van de vrachtauto’s maakt onlosmakelijk deel uit van de bedrijfsmatige transportactiviteiten die door [appellante sub 3] vanuit het perceel worden ontplooid. Het parkeren van de vrachtwagens is daarmee een bedrijfsmatige activiteit en binnen de bestemmingen "Wonen" en "Agrarisch met waarden" is deze bedrijfsmatige activiteit niet toegestaan. Dat het alleen gaat om het parkeren van vrachtauto’s, waarbij, naar gesteld, geen hinder wordt veroorzaakt en dat de vrachtauto’s niet zichtbaar vanaf de openbare weg zijn geparkeerd, laat, wat daar verder van zij, onverlet dat het parkeren als een bedrijfsmatige activiteit moet worden aangemerkt en niet is toegestaan.

Het betoog faalt.

8.       De rechtbank heeft tevens terecht overwogen dat ook ten aanzien van de lasten, in het besluit van 31 juli 2019 vermeld onder 2, 3 en 4, sprake is van overtredingen. [appellante sub 3] kan geen geslaagd beroep doen op het overgangsrecht.

Overtreder

9.       Het college betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de lasten uitsluitend zijn opgelegd aan [appellante sub 3]. Volgens het college heeft de rechtbank hiermee niet onderkend dat de lasten niet alleen zijn opgelegd aan [appellante sub 3], maar ook aan de vennoten in privé.

9.1.    Het college heeft het voornemen tot handhavend optreden gericht aan "[appellante sub 3]" en het besluit van 31 juli 2019 gericht aan "[appellante sub 3], t.a.v. [vennoten]." De rechtbank heeft terecht overwogen dat doordat de last is gericht aan "[appellante sub 3]", ter attentie van de vennoten, in plaats van aan "[appellante sub 3] én [vennoten]", de last alleen is gericht aan de vennootschap. Uit de verdere inhoud van het dwangsombesluit blijkt niet dat naast [appellante sub 3] ook de vennoten in privé worden aangesproken.

Het betoog faalt.

10.     [appellante sub 3] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat zij als overtreder kan worden aangemerkt aangaande de overtredingen, waarop de lasten, in het besluit van 31 juli 2019 vermeld onder 1 en 2, zien. [appellante sub 3] voert aan dat zij geen bedrijfsmatige activiteiten op het perceel verricht en dat zij deze daarom dus ook niet kan beëindigen. Het is geheel en al de keuze van de vennoten als privépersonen om de vrachtwagens, waarin de vennoten rijden, op hun woonperceel te parkeren, terwijl zij geen geadresseerde zijn van de last. De geadresseerde [appellante sub 3] gaat evenmin over het verwijderen van de verharding. Ook de vennoten gaan daar niet over, maar enkel de eigenaren.

10.1.  Ingevolge artikel 5:32, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan een last onder dwangsom alleen worden opgelegd aan de overtreder(s).

10.2.  Zoals hiervoor is overwogen in 7.2 maakt het parkeren van de vrachtauto’s onlosmakelijk onderdeel uit van de bedrijfsmatige transportactiviteiten die door [appellante sub 3] vanuit het perceel worden ontplooid. De rechtbank heeft daarnaast terecht overwogen dat het parkeren plaatsvindt in het kader van de onderneming en dat niet is gebleken dat de verharding voor een ander doel is aangelegd dan voor het parkeren. Evenmin is gebleken dat [appellante sub 3] het niet in haar macht heeft om de overtredingen te beëindigen. Gelet hierop heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat [appellante sub 3] ten aanzien van de overtredingen, waarop de lasten, in het besluit van 31 juli 2019 vermeld onder 1 en 2 zien, terecht als overtreder is aangemerkt.

Het betoog faalt.

11.     Het college betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat [appellante sub 3] niet kan worden aangemerkt als overtreder van de overtredingen waarop de lasten, in het besluit van 31 juli 2019 vermeld onder 3 en 4, zien. Het college voert aan dat deze overtredingen hebben plaatsgevonden op het moment dat de [firma] op deze locatie haar bedrijf had, in ieder geval sinds 2012. De tunnelkas wordt gebruikt voor opslag van houten kratten. Het is aannemelijk dat deze houten kratten afkomstig zijn van de vennootschap onder firma en ten behoeve van de vennootschap worden opgeslagen. Dat geldt ook voor de houten kratten en pallets die worden opgeslagen op het deel van het perceel met de bestemming "Agrarisch met waarden". Ook voor de overige bouwwerken geldt dat deze bedrijfsmatig worden gebruikt.

11.1.  De Afdeling is met de rechtbank van oordeel dat het college niet aannemelijk heeft gemaakt dat [appellante sub 3] als overtreder kan worden aangemerkt ten aanzien van de overtredingen waarop de lasten, in het besluit van 31 juli 2019 vermeld onder 3 en 4, zien. Uit de rapporten van de controles op 26 februari 2018, 30 januari 2019 en 24 juli 2019 blijkt niet dat de bouwwerken, die zonder omgevingsvergunning zijn gebouwd en in stand worden gelaten, door [appellante sub 3] zijn gebouwd dan wel door haar in stand worden gelaten. Evenmin kan uit die rapporten worden afgeleid dat de opslag van houten kratten en pallets op de gronden met de bestemming "Agrarisch met waarden" bedrijfsmatig geschiedt. De rechtbank heeft terecht overwogen dat [appellante sub 3] genoegzaam heeft toegelicht dat de bouwwerken voor privédoeleinden worden gebruikt, onder meer voor de opslag van stro voor de op het perceel aanwezige dieren, en dat ook de opslag van de houten pallets en kratten voor privédoeleinden geschiedt.

Het betoog faalt.

Bijzondere omstandigheden

12.     Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisering bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.

13.     Het college en [appellant sub 2] betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college op grond van bijzondere omstandigheden had moeten afzien van het opleggen van de last, in het besluit van 31 juli 2019 vermeld onder 1, te weten de bedrijfsmatige activiteiten op de locatie aan de [locatie A] te Lottum te beëindigen door geen vrachtwagens ter plaatse meer aanwezig te hebben.

13.1.  [appellante sub 3] heeft in beroep naar voren gebracht dat haar vennoten, voorafgaand aan de aankoop van het perceel met woning aan de [locatie A], overleg hebben gehad op het gemeentehuis met een medewerker van de afdeling ruimtelijke ordening waarbij de planologische situatie is bekeken en waarbij hen is medegedeeld dat het parkeren geen probleem zou zijn. Vervolgens hebben zij in de jaren 2010 en 2013 aanvragen gedaan in het kader van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen en deze aanvragen zijn gehonoreerd. Voor die toekenningen zijn adviezen uitgebracht door het Instituut Midden- en Kleinbedrijf waarbij de vestiging van het bedrijf waarvoor de ondersteunende bijstand werd gevraagd, planologisch is getoetst. Die beoordeling is de grondslag geweest voor bijstandverlening. Om dan nu tot handhaving over te gaan, terwijl de onderneming al jaren actief is, waarbij het perceel wordt gebruikt voor het parkeren van vrachtwagens en nauwelijks sprake kan zijn van overlast, is volgens [appellante sub 3] onevenredig in verhouding tot de met handhaving te dienen belangen.

13.2.  Naar het oordeel van de Afdeling heeft de rechtbank op zichzelf terecht overwogen dat alle feiten en omstandigheden te samen genomen een beeld schetsen van een bestuursorgaan dat [appellante sub 3] de mogelijkheid heeft gelaten om met het parkeren van haar vrachtwagens jarenlang actief te zijn op het betreffende perceel en die mogelijkheid zelfs heeft gefaciliteerd met bijstandverlening. De rechtbank heeft verder op zichzelf terecht overwogen dat het niet onaannemelijk is dat er een gesprek heeft plaatsgevonden tussen de vennoten en een ambtenaar in dienst van de gemeente, over hetgeen ter plaatse planologisch is toegestaan. Anders dan de rechtbank is de Afdeling echter van oordeel dat deze feiten en omstandigheden niet als bijzondere omstandigheden zoals hiervoor bedoeld in 12 kunnen worden aangemerkt. Daartoe wordt overwogen dat weliswaar niet onaannemelijk is dat, voorafgaand aan de aankoop van het perceel, in 2002 een gesprek heeft plaatsgevonden tussen de vennoten en een ambtenaar in dienst van de gemeente over de mogelijkheden van het perceel, maar dat niet aannemelijk is geworden dat tijdens dat gesprek toezeggingen zijn gedaan op grond waarvan [appellante sub 3] heeft mogen afleiden dat zij het achterterrein bedrijfsmatig zou mogen gebruiken voor het parkeren van vrachtauto’s. [appellante sub 3] heeft geen stukken overgelegd, zoals een gespreksverslag, waaruit die toestemming blijkt. De verlening van bijstand aan zelfstandigen houdt evenmin planologische toestemming voor het parkeren van vrachtauto’s ten behoeve van een transportbedrijf in strijd met het bestemmingsplan in. Tot slot levert het enkele tijdsverloop voorafgaand aan een besluit tot handhaving, ongeacht de duur daarvan, geen bijzondere omstandigheid op, op grond waarvan het bestuursorgaan van handhavend optreden behoort af te zien.

13.3.  Het college heeft zich daarnaast in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat handhaving in dit geval niet onevenredig is. Er is geen sprake van een overtreding van geringe aard en ernst. Daarbij is van belang dat [appellant sub 2] en het college aannemelijk hebben gemaakt dat, door het keren van de vrachtauto’s op de openbare weg, gevaarlijke situaties ontstaan en dat het college aannemelijk heeft gemaakt dat het bedrijfsmatige gebruik van het perceel vanaf 2012, het jaar waarin het bedrijf is ingeschreven op het adres [locatie A], is geïntensiveerd. Verder heeft [appellant sub 2] aannemelijk gemaakt dat ook andere omwonenden overlast ervaren van het parkeren van de vrachtauto’s.

13.4.  Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank ten onrechte geoordeeld dat het college op grond van bijzondere omstandigheden had moeten afzien van het opleggen van last 1.

Het betoog slaagt.

Eindoordeel

14.     Het voorgaande betekent dat de lasten 1 en 2 terecht zijn opgelegd, maar de lasten 3 en 4 niet. De rechtbank heeft terecht het beroep van [appellante sub 3], voor zover dat ziet op de lasten 3 en 4, gegrond verklaard en terecht het beroep, voor zover dat ziet op last 2, ongegrond verklaard, maar ten onrechte het beroep, voor zover dat ziet op last 1, gegrond verklaard.

15.     De hoger beroepen van het college en [appellant sub 2] zijn gegrond en het incidenteel hoger beroep van [appellante sub 3] is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover de rechtbank het besluit van 6 januari 2020 heeft vernietigd, voor zover het college de last, in het besluit van 31 juli 2019 vermeld onder 1, heeft gehandhaafd, dat besluit in zoverre heeft herroepen en heeft bepaald dat haar uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het besluit van 6 januari 2020. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van [appellante sub 3] tegen het besluit van 6 januari 2020, voor zover dat ziet op last 1, alsnog ongegrond verklaren.

16.     Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

17.     Nu het hoger beroep van [appellant sub 2] gegrond is, bestaat aanleiding te bepalen dat de griffier van de Raad van State aan [appellant sub 2] het door hem betaalde griffierecht terugbetaalt.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart de hoger beroepen van het college van burgemeester en wethouders van Horst aan de Maas en [appellant sub 2] gegrond;

II.       verklaart het incidenteel hoger beroep van [appellante sub 3] ongegrond;

III.      vernietigt de uitspraak van de rechtbank Limburg van 21 februari 2020 in zaken nrs. 20/202 en 20/203, voor zover de rechtbank het besluit van 6 januari 2020 heeft vernietigd, voor zover het college de last, in het besluit van 31 juli 2019 vermeld onder 1, heeft gehandhaafd, dat besluit in zoverre heeft herroepen en heeft bepaald dat haar uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het besluit van 6 januari 2020;

IV.     verklaart het door [appellante sub 3] bij de rechtbank ingestelde beroep in zoverre ongegrond;

V.      bepaalt dat de griffier van de Raad van State aan [appellant sub 2] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 178,00 (zegge: honderdachtenzeventig euro) voor de behandeling van het hoger beroep terugbetaalt.

Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, voorzitter, en mr. E. Steendijk en mr. J.M.L. Niederer, leden, in tegenwoordigheid van mr. F. Nales, griffier.

De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 19 mei 2021

680.

BIJLAGE

Planregels bestemmingsplan "Buitengebied Horst aan de Maas"

Artikel 1 Begrippen

[…]

1.3 aan huis verbonden bedrijf:

Het hoofdzakelijk door de gebruik(st)er van de woning bedrijfsmatig verlenen van diensten of uitoefenen van bedrijvigheid in een woning en de bijbehorende bouwwerken, waarbij de woonfunctie en de ruimtelijke uitwerking en uitstraling daarvan behouden blijven. Hieronder worden niet verstaan detailhandel (behalve de beperkte verkoop van artikelen verband houdende met de activiteiten), horeca en prostitutie.

[…]

1.22 bedrijf:

Een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis verbonden beroepen daaronder niet begrepen.

Artikel 3 Agrarisch met waarden

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch met waarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. agrarisch bedrijfsmatig grondgebruik;

b. agrarisch hobbymatig grondgebruik;

c. grondgebonden agrarische bedrijven, niet zijnde grondgebonden veehouderijen,

d. ter plaatse van de hieronder vermelde aanduidingen zijn tevens de daarbij vermelde agrarische bedrijven / functie(s) toegestaan: […]

[…]

f. parkeerterrein, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein';

[…]

met de daarbij behorende:

r. tuinen, erven en terreinen, met dien verstande dat erfverhardingen buiten het bouwvlak uitsluitend zijn toegestaan voor zover bestaand;

[…]

3.2 Bouwregels

3.2.1 Algemeen

a. op de gronden als bedoeld in lid 3.1, mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van de bestemming worden gebouwd.

b. ter plaatse van een bouwvlak mogen uitsluitend de bij één agrarisch bedrijf behorende gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd;

c. de gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;

d. in afwijking van het voorgaande mogen buiten een bouwvlak de volgende gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd:

[…].

3.5.1 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan:

a. het gebruik van gronden buiten het bouwvlak voor buitenopslag.

Artikel 21 Wonen

21.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. wonen in een woning;

b. nevenactiviteiten, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - activiteit' zoals die per adres zijn aangegeven in de bij deze regels behorende Bijlage 3 (Overzicht activiteiten in wonen);

c. aan huis verbonden beroepen, onder de voorwaarden zoals opgenomen in lid 46.3;

[…];

met de daarbij behorende:

e. tuinen, erven en terreinen;

f. paden, wegen, ontsluitings- en (al dan niet verharde) parkeervoorzieningen;

[…].

46.3 Aan huis verbonden beroep

In (bedrijfs)woningen en/of bijbehorende bouwwerken is het uitoefenen van een aan huis verbonden beroep toegestaan, onder de volgende voorwaarden:

a. de oppervlakte ten behoeve van een aan huis verbonden beroep mag niet meer bedragen 1/3 van de vloeroppervlakte van de woning tot een maximale oppervlakte van 100 m²;

b. degene die het aan huis verbonden beroep uitoefent, is tevens de bewoner van de woning, met dien verstande dat de beroepsactiviteiten naast de gebruik(st)er door maximaal twee medewerkers mogen worden uitgeoefend;

c. het gebruik mag geen (ernstige of onevenredige) hinder opleveren voor het woonmilieu en geen afbreuk doen aan het woonkarakter van de omgeving;

d. in de parkeerbehoefte wordt in voldoende mate voorzien op eigen terrein, dan wel kan de parkeerbehoefte in de directe omgeving worden opgevangen.

Artikel 50 Omgevingsvergunning voor werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden

50.1 Omgevingsvergunningplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning ter plaatse van de hierna genoemde bestemmingen of aanduidingen de daarbij aangegeven werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren te doen of te laten uitvoeren:

Ter plaatste van de bestemming/aanduiding: Agrarisch met waarden (voor zover gelegen buiten bouwvlakken) […]

a. het aanleggen en verharden van wegen en paden en het aanleggen of aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen.