Uitspraak 202102516/2/R3


Volledige tekst

202102516/2/R3.
Datum uitspraak: 11 mei 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

PROCES-VERBAAL van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:

[verzoeker], wonend te Groningen,

verzoeker,

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord­Nederland van 26 maart 2021 in zaak nrs. LEE 19/3096 en LEE 19/3180 in het geding tussen:

1.       [verzoeker],

2.       [eiser bij de rechtbank],

en

het college van burgemeester en wethouders van Groningen.

Openbare zitting gehouden op 11 mei 2021 om 16:00 uur.

Tegenwoordig:

Staatsraad mr. E.A. Minderhoud, voorzieningenrechter

griffier: mr. F.C. van Zuijlen

Verschenen:

- [verzoeker];

- het college van burgemeester en wethouders van Groningen en de gemeente Groningen, vertegenwoordigd door mr. R. Snel, advocaat te Groningen, bijgestaan door R. Top. Ook heeft H. Lubbers, projectmanager, via een videoverbinding aan de zitting deelgenomen.

Het hoger beroep richt zich tegen de uitspraak van de rechtbank van 26 maart 2021.

Het geding gaat over een aan de gemeente Groningen bij besluit van 12 juli 2019 verleende omgevingsvergunning voor het realiseren van de nieuwe Kattenbrug, aanpassen/herinrichten van de kade en het wijzigingen van de groenstructuur ter plaatse van het Kattendiep/Schuitendiep te Groningen.

De rechtbank heeft het tegen dit besluit gerichte beroep van [verzoeker] gegrond verklaard, het besluit van 12 juli 2019 vernietigd en vervolgens bepaald dat de rechtsgevolgen in stand blijven. De rechtbank heeft het besluit tot verlening van de omgevingsvergunning vernietigd, omdat in dit besluit niet was gemotiveerd waarom de bouw van de nieuwe Kattenbrug in overeenstemming was met het bestemmingsplan "Openbaar vaarwater" uit 2010. De rechtbank heeft de bouw van de brug vervolgens zelf getoetst aan dit bestemmingsplan en geconcludeerd dat zich geen strijd voordoet met de planregels. De rechtbank heeft daarom de rechtsgevolgen in stand gelaten.

[verzoeker] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen, inhoudende een schorsing van het besluit van het college tot verlening van de omgevingsvergunning. De voorzieningenrechter ziet aanleiding dit verzoek toe te wijzen en beslist het volgende.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Groningen van 12 juli 2019, kenmerk OVA-201874462/100, met ingang van vrijdag 14 mei 2021 om 17:00 uur;

II.       gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Groningen aan [verzoeker] het door hem voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 270,00 (zegge: tweehonderdzeventig euro) vergoedt.

Overwegingen

Daartoe overweegt de voorzieningenrechter het volgende.

De voorzieningenrechter acht gelet op de omstandigheid dat met de bouw van de nieuwe Kattenbrug is begonnen spoedeisend belang aanwezig.

De voorzieningenrechter heeft op voorhand gerede twijfel of de aangevallen uitspraak in de bodemprocedure in stand zal blijven. Daartoe wordt als volgt overwogen. Deze overwegingen hebben een voorlopig karakter en zijn niet bindend in de bodemprocedure.

Het Schuitendiep waar de nieuwe Kattenbrug wordt gerealiseerd is gelegen binnen het bestemmingsplan "Openbaar vaarwater" uit 2010 en is in dit plan bestemd als "Water".

In artikel 6.1 van de planregels bij dit plan is bepaald:

"De op de kaart voor water aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. water;

b. waterhuishouding;

c. scheepvaartverkeer;

d. groenvoorzieningen:

e. bermen;

f. kades en oevers;

[…]

l. verkeer, voor zover aan de gronden de aanduiding verkeer is gegeven;

m. additionele voorzieningen, waaronder sluizen, bruggen, ruimtes ten behoeve van sluis- en brugbediening, dammen en/of duikers."

Een additionele voorziening is in artikel 1.12 van de planregels gedefinieerd als: "voorzieningen, die een onderdeel vormen van en ondergeschikt zijn aan een bestemming of functie".

Op de verbeelding bij het bestemmingsplan "Openbaar vaarwater" uit 2010 is ter plaatse van de bestaande Poelebrug en Steentilbrug, die zich aan de noord- respectievelijk zuidzijde van de nieuw te bouwen Kattenbrug bevinden, binnen de bestemming "Water" de aanduiding "(v) verkeer" toegekend. Deze aanduiding ontbreekt op de locatie waar de nieuwe Kattenbrug wordt gerealiseerd. De voorzieningenrechter heeft gelet hierop gerede twijfel of de rechtbank kan worden gevolgd in het oordeel dat de realisatie van de nieuwe Kattenbrug ten behoeve van verkeer in overeenstemming is met artikel 6 van de planregels. Hoewel bruggen worden genoemd in artikel 6.1, onder m, van de planregels, biedt dit naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter geen zelfstandige grondslag voor de realisatie van een verkeersbrug indien de aanduiding "(v) verkeer" op de verbeelding ontbreekt. Het gaat in artikel 6.1, onder m, van de planregels namelijk om additionele voorzieningen die gelet op de in artikel 1.12 van de planregels opgenomen definitie van additionele voorzieningen onderdeel vormen van en ondergeschikt zijn aan het binnen de bestemming toegestane gebruik. Omdat ter plaatse van de nieuwe Kattenbrug vanwege het ontbreken van de aanduiding "(v) verkeer" gebruik ten behoeve van verkeer niet is toegestaan, is naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter de bouw van een brug ten behoeve van verkeer op grond van de gebruiksregels niet mogelijk.

De voorzieningenrechter ziet voor dit voorlopig oordeel ook aanknopingspunten in artikel 6.6, onder d, van de planregels, waar een wijzigingsbevoegdheid voor het college is opgenomen om onder voorwaarden binnen de bestemming "Water" alsnog de aanduiding "(v) verkeer" toe te kennen. Deze wijzigingsbevoegdheid zou zinledig zijn als ook zonder de aanduiding "(v) verkeer" op de verbeelding al op basis van de gebruiksregels gebruik ten behoeve van verkeer in de vorm van de realisatie van een nieuwe verkeersbrug zou zijn toegestaan.

Verder merkt de voorzieningenrechter op dat de door de rechtbank genoemde bouwregels in artikel 6.2.2 van de planregels geen zelfstandige grondslag kunnen vormen voor de bouw van een verkeersbrug, indien gebruik ten behoeve van verkeer op grond van de gebruiksregels niet is toegestaan.

De voorzieningenrechter is dus voorshands van oordeel dat voor de bouw van de nieuwe Kattenbrug als verkeersbrug een omgevingsvergunning is vereist voor de activiteit gebruik van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan. Er is dan een toetsing vereist aan een goede ruimtelijke ordening, waarbij in dit geval over een verkeersbrug veel verschillende belangen een rol spelen. De voorzieningenrechter verwijst ter illustratie naar de belangen die in artikel 6.6, onder d, van de planregels bij de wijzigingsvoorwaarden zijn vermeld. Omdat de toetsing aan een goede ruimtelijke ordening door het college in de verleende omgevingsvergunning niet is verricht, heeft de voorzieningenrechter het besluit tot verlening van de omgevingsvergunning in afwachting van de bodemprocedure geschorst, met inachtneming van een korte termijn opdat de werkzaamheden ter plaatse ordentelijk kunnen worden beëindigd.

Hoe groot de belangen van de gemeente Groningen en het college ook mogen zijn om de bouw van de brug doorgang te laten vinden, de voorzieningenrechter acht het niet wenselijk dat vooruitlopend op de bodemprocedure de brug mogelijk vrijwel volledig is gebouwd en wellicht al in gebruik is genomen, zonder dat de benodigde ruimtelijke afweging is gemaakt. Het college heeft zich nog beroepen op de uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling van 15 mei 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1231, waarin is opgemerkt dat de gemeente op eigen risico bouwt zolang de omgevingsvergunning niet onherroepelijk is, maar daarin ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding voor een ander oordeel. De situatie in die uitspraak is niet vergelijkbaar met de thans aan de orde zijnde situatie, reeds omdat de voorzieningenrechter in de uitspraak van 15 mei 2020 voorop heeft gesteld dat geen grond wordt gezien voor het oordeel dat de vergunning in de bodemprocedure niet in stand zal blijven.

De voorzieningenrechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

810.