Uitspraak 201908786/1/R3


Volledige tekst

201908786/1/R3.
Datum uitspraak: 12 mei 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

Horeca Exploitatie Maatschappij Midden Delfland B.V. (hierna: Midden Delfland B.V.),

appellante,

en

de raad van de gemeente Vlaardingen,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 17 oktober 2019 heeft de raad het bestemmingsplan "Windpark Oeverwind" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft Midden Delfland B.V. beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak op zitting behandeld op 28 januari 2021, waar Midden Delfland B.V. vertegenwoordigd door [gemachtigde], vergezeld door [gemachtigde], en de raad, vertegenwoordigd door C.C. Nootenboom, zijn verschenen. Op de zitting zijn Coöperatie Vlaardings Energie Collectief (hierna: VEC), vertegenwoordigd door [gemachtigde], en Coöperatieve Vereniging tot Collectief Bezit van Windmolens "De Windvogel" B.A. (hierna: De Windvogel), vertegenwoordigd door [gemachtigde], vergezeld door [gemachtigde], bijgestaan door mr. E.M.N. Noordover, advocaat te Amsterdam, als partij gehoord.

Overwegingen

Intrekking

1.       Op de zitting is het beroep ingetrokken, voor zover het is ingediend door [persoon A].

Inleiding

2.       Het bestemmingsplan voorziet in de bouw van twee windturbines met een tiphoogte van maximaal 141 m. De windturbines hebben een beoogd gezamenlijk vermogen van maximaal 7 MW. Initiatiefnemers van het plan zijn VEC en De Windvogel.

Het plangebied ligt in de gemeente Vlaardingen, ten westen van de kern Vlaardingen, en ten oosten van Maassluis. Het plangebied is gelegen in recreatiegebied het Oeverbos aan de hoofdvaarweg het Scheur. Ten oosten van het plangebied is een afvalwaterzuiveringsinstallatie gelegen. Aan de overzijde van het water ligt het Botlekgebied. Direct ten westen van het plangebied wordt de Blankenburgverbinding aangelegd.

3.       Op de verbeelding zijn twee bestemmingsvlakken met de bestemming "Bedrijf - Windturbinepark" toegekend aan de beoogde locaties van de windturbines. In cirkels rond beide bestemmingsvlakken zijn de aanduidingen "vrijwaringszone - windturbine" en "veiligheidszone - windturbine" toegekend. Aan een corridor tussen beide bestemmingsvlakken en een smalle strook grond aan de oostkant van het plangebied is de aanduiding "overige zone - parkinfrastructuur" toegekend. Ter plaatse van de aanduidingen geldt op grond van het bij besluit van 11 maart 2014 vastgestelde bestemmingsplan "Buitengebied West" de bestemming "Recreatie - 1".

4.       Midden Delfland B.V. verzet zich tegen het plan. Zij exploiteerde het restaurant "’t Oeverbos" op de locatie kadastraal bekend gemeente Vlaardingen, sectie N, nummer 55 (hierna: het perceel Maassluissedijk 201-203). Op de gronden van dit perceel rust op grond van het geldende bestemmingsplan "Buitengebied West" de bestemming "Horeca" met de functieaanduiding "bedrijfswoning". Op grond van de planregels van dat plan zijn de gronden van het perceel bestemd voor zalenverhuur/partycentrum, horeca in categorie 2 en 3 en een bijbehorende bedrijfswoning. Ten tijde van de vaststelling van het plan was voorzienbaar dat het restaurantgebouw en de woning zouden worden geamoveerd ten behoeve van de realisatie van een tijdelijk werkterrein, dat daar is voorzien voor de duur van de realisatie van de Blankenburgverbinding. Midden Delfland B.V. vreest dat de bouw van de twee windturbines leidt tot een aantasting van het Oeverbos en tot negatieve gevolgen voor haar bedrijfsbelang.

Ontvankelijkheid

5.       De raad betwist de ontvankelijkheid van het beroep van Midden Delfland B.V. Het betoog van de raad strekt ertoe dat Midden Delfland B.V. geen belanghebbende is bij het bestreden besluit, omdat het perceel Maassluissedijk 201-203 ten tijde van de beroepstermijn niet meer werd gebruikt vanwege de aanleg van de Blankenburgverbinding en de (toekomstige) positie van Midden Delfland B.V. ongewis was en is.

5.1.    In artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. In artikel 8:1 van de Awb is bepaald dat een belanghebbende tegen een besluit beroep kan instellen bij de bestuursrechter. Alleen de persoon die een voldoende objectief en actueel, eigen en persoonlijk belang heeft dat rechtstreeks betrokken is bij het bestreden besluit, is belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb.

5.2.    Zoals de Afdeling heeft overwogen in haar uitspraak van 23 augustus 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2271, onder 3.2, is het uitgangspunt dat degene die rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervindt van een activiteit die het besluit - zoals een bestemmingsplan of een vergunning - toestaat, in beginsel belanghebbende is bij dat besluit. Dat is alleen anders, als gevolgen van enige betekenis ontbreken. Het criterium ‘gevolgen van enige betekenis’ dient als correctie op het uitgangspunt van belanghebbendheid bij het ondervinden van feitelijke gevolgen. Gevolgen van enige betekenis ontbreken indien de gevolgen wel zijn vast te stellen, maar de gevolgen van de activiteit voor de woon-, leef-, of bedrijfssituatie van betrokkene dermate gering zijn dat een persoonlijk belang bij het besluit ontbreekt.

Uit de uitspraak van 21 februari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:616, onder 7, over het windpark De Drentse Monden en Oostermoer volgt dat de Afdeling voor windparken op land als uitgangspunt hanteert dat gevolgen van enige betekenis aanwezig kunnen worden geacht binnen een afstand van tien keer de tiphoogte van de voor appellanten dichtstbijzijnde windturbine, gemeten vanaf de voet van de windturbine. In veel gevallen bestaat ook buiten deze afstand zicht op het windpark, vooral als het windpark in open landschap ligt. De Afdeling gaat er echter van uit dat de gevolgen van het zicht op het windpark voor het woon- en leefklimaat op een afstand van meer dan tien keer de tiphoogte in beginsel te beperkt zijn om nog te kunnen spreken van gevolgen van enige betekenis. Daarnaast gaat de Afdeling ervan uit dat op die afstand in beginsel geen andere gevolgen van enige betekenis zijn te verwachten, zoals geluid- of slagschaduwhinder.

5.3.    De Afdeling stelt vast dat de afstand tussen het perceel Maassluissedijk 201-203 en de dichtstbijzijnde windturbine, windturbine 2, 500 m is, waardoor het perceel is gelegen binnen de afstand van tien keer de tiphoogte, welke afstand 1.410 m bedraagt. Midden Delfland B.V. is daarmee belanghebbende, zodat zij beroep kan instellen tegen het bestreden besluit. De omstandigheid dat het perceel Maassluissedijk 201-203 ten tijde van de beroepstermijn niet meer werd gebruikt, zoals de raad aanvoert, betekent niet dat Midden Delfland B.V. door het bestreden besluit niet langer in haar belangen wordt geraakt. Midden Delfland B.V. beschikte tot april 2018 over een zakelijk recht, te weten een recht van opstal, op het perceel Maassluissedijk 201-203. Niet in geschil is dat Staatsbosbeheer en Midden Delfland B.V een overeenkomst hebben gesloten om gelijk na realisatie en oplevering door Rijkswaterstaat van de Blankenburgverbinding, opnieuw een zakelijk recht te vestigen op dit perceel ten gunste van Midden Delfland B.V. Dit betekent dat ten tijde van de beroepstermijn mocht worden aangenomen dat Midden Delfland B.V. het perceel na de realisatie van de Blankenburgverbinding weer kan en zal gebruiken voor de exploitatie van horeca en voor een bijbehorende bedrijfswoning. Onder deze omstandigheden is de Afdeling van oordeel dat de belangen van Midden Delfland B.V. nog steeds rechtstreeks bij het bestreden besluit zijn betrokken.

Het beroep van Midden Delfland B.V. is ontvankelijk. Dit betekent dat het beroep inhoudelijk wordt behandeld.

Toetsingskader

6.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

7.       De van belang zijnde planregels zijn opgenomen in de aangehechte bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.

Inhoudelijk

Vijf windturbines

8.       Midden Delfland B.V. betoogt dat de raad er ten onrechte geen rekening mee heeft gehouden dat uiteindelijk vijf windturbines worden gerealiseerd.

8.1.    Op de verbeelding zijn twee bestemmingsvlakken met de bestemming "Bedrijf - Windturbinepark" toegekend aan gronden van het plangebied. Op grond van artikel 3.1 van de planregels zijn de voor "Bedrijf - Windturbinepark" aangewezen gronden bestemd voor de opwekking van duurzame elektriciteit door middel van windturbines en is per bestemmingsvlak de bouw van maximaal één windturbine toegestaan. Dit betekent dat het bestreden besluit voorziet in de bouw van twee windturbines.

8.2.    Naar het oordeel van de Afdeling betreft de bouw van meer dan twee windturbines op de locatie het Oeverbos niet een zodanig concrete toekomstige ontwikkeling, dat de raad bij de vaststelling van het bestreden plan in redelijkheid rekening had moeten houden met de gevolgen daarvan. Weliswaar staat in de Visie ruimte en mobiliteit van de provincie Zuid-Holland (hierna: VRM) dat de locatie het Oeverbos geschikt wordt geacht voor de bouw van maximaal vijf windturbines, maar het is nog onzeker of alle vijf de windturbines kunnen worden gerealiseerd. In de plantoelichting staat dat de bouw van meer dan twee windturbines op de locatie in het Oeverbos vooralsnog niet aan de orde is, vanwege de aanleg van de Blankenburgverbinding die pas op zijn vroegst in 2024 klaar zal zijn. Pas na de realisatie en oplevering van de Blankenburgverbinding kan beoordeeld worden of er nog twee windturbines op de locatie het Oeverbos kunnen worden gerealiseerd, zo staat in de plantoelichting. De realisatie van een vijfde windturbine is niet mogelijk vanwege de bouw van een crematorium aan de rand van de naastgelegen gemeente Maassluis, zo vermeldt de plantoelichting.

Het betoog slaagt niet.

Nieuwe inzichten

9.       Midden Delfland B.V. betoogt dat de raad bij de vaststelling van het plan ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de meest recente inzichten op het gebied van lichthinder, geluidhinder, gezondheid en veiligheid. Zij brengt verder naar voren dat in Noord-Holland en Denemarken een veiligheidsnorm van 600 m tussen windturbines en gevoelige objecten wordt aangehouden.

Op de zitting heeft Midden Delfland B.V. aangevoerd dat in Duitsland een afstand van 1 km tussen windturbines en gevoelige objecten wordt aangehouden.

9.1.    De raad stelt zich op het standpunt dat nieuwe ontwikkelingen en inzichten op het gebied van hinder van licht, geluid, gezondheid en veiligheid, waaronder het vigerend recht en de actuele uitspraken van de Afdeling, zijn meegenomen bij de vaststelling van het plan. De door Midden Delfland B.V. genoemde afstand van 600 m in Noord-Holland is volgens de raad geen algemene veiligheidsnorm die wordt gehanteerd, maar een aan te houden afstand tussen windturbines en woningen in die specifieke provincie. De raad betwist de stelling dat deze afstand als veiligheidsnorm wordt gehanteerd in Denemarken. De raad wijst erop dat de aan te houden afstand tot woningen wordt bepaald door de door het Rijk gestelde uniforme normen voor een aanvaardbaar hinderniveau ten gevolge van geluid, slagschaduw en veiligheid en dat deze afstanden samenhangen met de grootte van de voorziene windmolens. Een vaste afstand is volgens de raad niet aan de orde, mede omdat windmolens van verschillende afmetingen tot verschillende effecten leiden.

9.2.    Naar het oordeel van de Afdeling kan het betoog van Midden Delfland B.V. over de meest recente inzichten op het gebied van hinder van licht, geluid, gezondheid en veiligheid, niet leiden tot de conclusie dat het bestreden plan op dit punt een gebrek bevat. Daartoe is van belang dat Midden Delfland B.V. niet heeft onderbouwd waarom de raad in dit geval een grotere afstand tussen het perceel Maassluissedijk 201-203 en de voorziene windturbines had moeten aanhouden, dan de afstand van 500 m, die hij heeft aangehouden op basis van de door hem genoemde normen. De enkele niet nader onderbouwde stelling van Midden Delfland B.V. dat in Noord-Holland, Denemarken en Duitsland andere normen worden aangehouden, wat daarvan zij, maakt nog niet dat de raad daar rekening mee moest houden.

Voor het overige heeft Midden Delfland B.V. niet gewezen op andere recente en/of concrete inzichten die de raad volgens haar bij de vaststelling van het plan had moeten betrekken.

Het betoog slaagt niet.

Stilstandvoorziening

10.     Midden Delfland B.V. betoogt dat de windturbines ten onrechte niet worden voorzien van een stilstandvoorziening. De Afdeling begrijpt haar betoog aldus, dat zij hierdoor vreest dat hinder door slagschaduw zal leiden tot onaanvaardbare gevolgen voor het woon- en leefklimaat ter plaatse van het perceel Maassluissedijk 201-203 en voor het gebruik van het recreatiegebied.

10.1.  De raad heeft onderzoek laten doen naar het optreden van hinder door slagschaduw. De resultaten van dit onderzoek zijn neergelegd in het rapport "Onderzoek akoestiek en slagschaduw Windpark Oeverbos" van Pondera van 22 mei 2019 (hierna: het geluid- en slagschaduwrapport). In dit rapport zijn de effecten van slagschaduw op de omgeving in beeld gebracht, waarbij artikel 3.12 van de Activiteitenregeling milieubeheer (hierna: de Activiteitenregeling) als uitgangspunt is genomen.

Artikel 3.12, eerste lid, van de Activiteitenregeling luidt: "Ten behoeve van het voorkomen of beperken van slagschaduw en lichtschittering is de windturbine voorzien van een automatische stilstandvoorziening die de windturbine afschakelt indien slagschaduw optreedt ter plaatse van gevoelige objecten voor zover de afstand tussen de windturbine en de gevoelige objecten minder dan 12 maal de rotordiameter bedraagt en gemiddeld meer dan 17 dagen per jaar gedurende meer dan 20 minuten per dag slagschaduw kan optreden en voor zover zich in de door de slagschaduw getroffen uitwendige scheidingsconstructie van gevoelige gebouwen of woonwagens ramen bevinden. De afstand geldt van een punt op ashoogte van de windturbine tot de gevel van het gevoelige object."

In paragraaf 3.5 van het geluid- en slagschaduwrapport staat dat op een bedrijfswoning ter plaatse van het perceel Maassluissedijk 201-203, ongeveer 8:33 uur slagschaduwhinder per jaar wordt verwacht. Uit het geluid- en slagschaduwrapport komt naar voren dat indien de windturbines worden voorzien van een stilstandvoorziening, de slagschaduwhinder kan worden teruggebracht tot de norm in artikel 3.12, eerste lid, van de Activiteitenregeling, die neerkomt op ongeveer 6 uur slagschaduwhinder per jaar. Onder verwijzing naar het geluid- en slagschaduwrapport concludeert de raad dat het plan, wat betreft slagschaduw, strekt tot een goede ruimtelijke ordening.

De Afdeling stelt vast dat Midden Delfland B.V. geen feiten en omstandigheden naar voren heeft gebracht op grond waarvan aan de juistheid van de hiervoor vermelde uitgangspunten en conclusies in het geluid- en slagschaduwrapport moet worden getwijfeld.

De Afdeling overweegt dat, omdat het perceel Maassluissedijk 201-203 is gelegen binnen een afstand van minder dan 12 maal de rotordiameter vanaf de windturbines en ten tijde van de vaststelling van het plan op dit perceel een gevoelig object, namelijk een bedrijfswoning aanwezig was, uit artikel 3.12, eerste lid, van de Activiteitenregeling in dit geval van rechtswege de verplichting volgt tot het treffen van een stilstandvoorziening om ervoor te zorgen dat de wettelijk gestelde norm voor slagschaduw bij nabijgelegen woningen van derden niet zal worden overschreden. Op de zitting is desgevraagd bevestigd dat de windturbines worden voorzien van een stilstandvoorziening, ook omdat er een andere woning is gelegen binnen een afstand van minder dan 12 maal de rotordiameter vanaf de windturbines. Op deze wijze kan worden voldaan aan de wettelijk gestelde norm voor het beperken van slagschaduwhinder.

Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling in wat Midden Delfland B.V. heeft aangevoerd geen grond voor het oordeel dat de raad bij de beoordeling van de ruimtelijke aanvaardbaarheid van het plan, zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat dit ter plaatse van een bedrijfswoning op het perceel Maassluissedijk 201-203 niet leidt tot onaanvaardbare slagschaduwhinder.

10.2.  Voor zover Midden Delfland B.V. vreest dat hinder door slagschaduw zal leiden tot onaanvaardbare gevolgen ter plaatse van een horecagebouw met bijbehorend terras op het perceel Maassluissedijk 201-203 en het recreatiegebied als zodanig, overweegt de Afdeling het volgende.

In het geluid- en slagschaduwrapport staat dat bij het onderzoek naar slagschaduw volgens de uitgangspunten alleen gevoelige objecten zijn betrokken. De Afdeling stelt vast dat de raad het horecagebouw met terras en het recreatiegebied niet heeft aangemerkt als gevoelige objecten. Dit neemt niet weg dat de raad dient te beoordelen of er sprake is van een aanvaardbare mate van hinder ter plaatse van een horecagebouw met terras en ter plaatse van het recreatiegebied.

De raad heeft, onder verwijzing naar figuur 5.1 van de plantoelichting, toegelicht dat de te verwachten slagschaduwduur in de omgeving van het plangebied in beeld is gebracht en dat deze ter plaatse van een horecagebouw en terras op het perceel Maassluissedijk, vrijwel gelijk is aan de te verwachten slagschaduwduur bij een bedrijfswoning op dat perceel. Gezien de norm die geldt voor de bedrijfswoning en de situering van het horecagebouw ten opzichte van de windturbines zal slagschaduw vooral in de vroege ochtend kunnen optreden. Daarmee zal volgens de raad geen sprake zijn van onaanvaardbare effecten op het horecagebouw met terras en het recreatieve gebruik van het gebied. In wat Midden Delfland B.V. heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de raad zich, bij afweging van alle betrokken belangen, niet in redelijkheid op dit standpunt heeft kunnen stellen.

Het betoog slaagt niet.

Aantasting van het Oeverbos

11.     Midden Delfland B.V. betoogt dat de in het plan voorziene windturbines het Oeverbos aantasten. Zij voert aan dat onvoldoende onderzoek is verricht naar de gevolgen van de windturbines voor de recreatieve bestemming, het gebruik en de beleving van het Oeverbos. Daarnaast tasten de in het plan voorziene windturbines de omgeving aan door de toegangswegen, zichtverstoring en geluidhinder, zo stelt zij.

Midden Delfland B.V. voert verder aan dat de raad onvoldoende rekening heeft gehouden met de bestaande landschapsplannen voor de inrichting van het gebied waarbinnen het Oeverbos valt, waaronder de daarin opgenomen locatie voor de bouw van een horecagebouw en bedrijfswoning.

Tot slot stelt zij dat de in het plan voorziene ontwikkeling zal leiden tot een vermindering van het aantal klanten en daardoor tot een daling van de omzet van het horecabedrijf. In dit verband wijst zij op de omstandigheid dat het bij het horecagebouw behorende terras voor essentiële omzet zorgt.

11.1.  Uit wat hiervoor onder 6 is overwogen volgt dat de raad bij de vaststelling van een bestemmingsplan beleidsruimte toekomt. De raad wijst bestemmingen aan en geeft regels die hij uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht, waarbij de raad een afweging dient te maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het plan.

11.2.  Voor de gronden in en rond het plangebied blijft de bestemming "Recreatie - 1" in het bestemmingsplan "Buitengebied West" gelden, met uitzondering van de gronden van de twee bestemmingsvlakken met de bestemming "Bedrijf - Windturbinepark", zijnde de plaatsingslocaties van de voorziene windturbines. Op grond van de planregels van het bestreden plan zijn ter plaatse van de op de verbeelding opgenomen aanduiding "vrijwaringszone - windturbine" geen (beperkt) kwetsbare objecten en geen bebouwing toegestaan ten behoeve van de onderliggende bestemming "Recreatie - 1". Het gebruik van de vrijwaringszone voor kampeerterreinen, trekkershutten en dagkampeerterreinen, sport- en speelvoorzieningen, outdooractiviteiten en evenementen is op grond van de planregels uitgesloten, maar extensieve recreatie blijft mogelijk. Op grond van de planregels zijn ter plaatse van de op de verbeelding opgenomen aanduiding "veiligheidszone - windturbine" geen kwetsbare objecten en geen bebouwing toegestaan ten behoeve van de onderliggende bestemming "Recreatie - 1". Daarnaast wordt het gebruik van die gronden voor kampeerterreinen, trekkershutten en evenementen uitgesloten. Tot slot is ter plaatse van de gronden met de aanduiding "overige zone - parkinfrastructuur" recreatief medegebruik toegestaan.

11.3.  In de plantoelichting heeft de raad beschreven hoe rekening wordt gehouden met de recreatieve bestemming en met het Oeverbos. Blijkens hoofdstuk 3 en 4 van plantoelichting wordt het plangebied gekenmerkt door een groen recreatiegebied aan het water, dat is gelegen in een grootschalige industriële omgeving. Het Oeverbos is vooral ingericht voor dagrecreatie langs de oever van het Scheur met een recreatieweide, bos en fiets- en wandelpaden. De bebossing van het Oeverbos is aangebracht om het zicht op de industrie te beperken. Door de grote hoeveelheid paden en de weinig bijzondere beplanting is de beleefde kwaliteit van het Oeverbos niet hoog, zo vermeldt de plantoelichting. De windturbines worden in de weinig toegankelijke bosachtige gebieden van het Oeverbos gepositioneerd, zodat ze zo min mogelijk een belemmering betekenen voor het recreatieve gebruik van het gebied. De recreatieve verbindingen in het gebied blijven ongemoeid en de bereikbaarheid van het gebied wordt verbeterd door een extra onderdoorgang van de Hoekse Lijn, zo heeft de raad toegelicht. De raad erkent dat de recreatieve beleving van het plangebied anders zal worden door de situering van windturbines, maar dit is volgens de raad afhankelijk van de persoonlijke beleving van de recreant. Verder zijn de negatieve effecten van windturbines op toerisme en recreatie niet aangetoond, aldus de raad.

11.4.  Als gevolg van de komst van de Blankenburgverbinding krijgt het gebied tussen de Westwijk en de nieuwe autosnelweg een kwaliteitsimpuls en wordt dit gebied opnieuw ingedeeld, zo staat in de zienswijzennota. Daarvoor is het Landschapsplan Kwaliteitsprogramma Blankenburgverbinding van september 2015 opgesteld, waarin maatregelen zijn opgenomen om de recreatieve, ecologische en belevingswaarde van het gebied te verbeteren. Op pagina 94 van het landschapsplan staat dat er voor het oostelijke deel van het Oeverbos, waar de windturbines gepland zijn, onder meer bomen worden aangeplant en nieuwe wandel- en fietspaden worden aangelegd. Als uitwerking van het landschapsplan heeft het Recreatieschap Midden-Delfland het Herinrichtingsplan Oeverbos van 21 november 2016 gemaakt (hierna: het herinrichtingsplan). Voor het oostelijke deel van het Oeverbos is het herinrichtingsplan grotendeels uitgevoerd, zo staat in de plantoelichting. Hoewel in het herinrichtingsplan geen rekening is gehouden met de inpassing van eventuele windturbines, dient de plaatsing van de windturbines zoveel mogelijk recht te doen aan de uitgangspunten van dat plan, zo vermeldt de plantoelichting. Volgens het herinrichtingsplan is de grote kwaliteit van het Oeverbos de rivieroever met het zicht op schepen en havens. De hoofdopzet van het Oeverbos is een stevige bosrand langs de Maassluissedijk met langs de oever een parkweide met losse boomgroepen. De bosrand werkt als afscherming naar het achterland. In de plantoelichting wordt geconcludeerd dat de voorziene windturbines zijn in te passen in het herinrichtingsplan. Weliswaar dient er rond de windturbines ruimte voor een opstelplaats te komen, maar er wordt geen afbreuk gedaan aan de afschermende werking van de bosrand. Op de zitting hebben de initiatiefnemers desgevraagd toegelicht dat de opstelplaatsen van de windturbines de structuren van het herinrichtingsplan niet verstoren.

11.5.  Het Oeverbos is in de VRM aangewezen als een gebied met een specifieke waarde, namelijk als recreatiegebied en groene bufferzone met beschermingscategorie 2. Openbare recreatiegebieden zijn aangewezen vanwege hun onmisbare bijdrage aan de leef- en vestigingskwaliteit in zowel het stedelijk als het landelijk gebied en groene buffers zijn aangewezen vanwege hun belang voor de identiteit, geleding en leefkwaliteit van het stedelijk gebied. Ruimtelijke ontwikkelingen in deze gebieden zijn mogelijk, maar met inachtneming van de specifieke waarden naast de generieke bijdragen aan de ruimtelijke kwaliteit. Vanwege het belang van de windopgave en de omstandigheid dat de windturbines inpasbaar zijn in de structuur van het herinrichtingsplan voor het Oeverbos als recreatiegebied, en omdat de recreatieve waarde, de recreatieve infrastructuur, de toegankelijkheid en de gebruiksmogelijkheden van het gebied niet worden belemmerd en de windturbines geen afbreuk doen aan de afscherming naar het achterland, kunnen de windturbines worden gerealiseerd binnen beschermingscategorie 2, zo wordt geconcludeerd in paragraaf 4.3 van de plantoelichting.

11.6.  Uit het voorgaande volgt dat de raad rekening heeft gehouden met de recreatieve bestemming en met het Oeverbos. De Afdeling is van oordeel dat de raad zich naar aanleiding van de niet nader geconcretiseerde stellingen van Midden Delfland B.V. over toegangswegen, zichtverstoring en geluidhinder in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de in het plan voorziene windturbines in zoverre niet zullen leiden tot een onaanvaardbare aantasting van de recreatieve bestemming en het Oeverbos.

De stelling van Midden Delfland B.V. dat de raad onvoldoende rekening heeft gehouden met het herinrichtingsplan deelt de Afdeling niet. Zoals hiervoor is overwogen heeft de raad het herinrichtingsplan betrokken bij de vaststelling van het plan en geconcludeerd dat de in het plan voorziene ontwikkeling zich met dit plan verdraagt. De Afdeling ziet in het aangevoerde geen aanleiding om aan deze conclusie van de raad te twijfelen.

Midden Delfland B.V. heeft daarnaast niet aannemelijk gemaakt dat er ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan concrete plannen waren voor het realiseren van een horecagebouw en bedrijfswoning op de in het herinrichtingsplan opgenomen alternatieve locatie ten oosten van het perceel Maassluissedijk 201-203. Zij heeft niet weersproken dat overleg tussen haar en de initiatiefnemers niet heeft geleid tot een concreet initiatief voor het realiseren van een horecagebouw en bedrijfswoning op deze locatie, wat ook blijkt uit de stukken en de toelichting van de raad op de zitting. Gelet op het voorgaande heeft de raad dan ook geen rekening hoeven houden met de bouw van een horecagebouw en bedrijfswoning op deze in het herinrichtingsplan opgenomen alternatieve locatie.

Voor zover Midden Delfland B.V. vreest dat zij als gevolg van het plan nadeel ondervindt voor de exploitatie van een horecabedrijf op de voormalige locatie Maassluissedijk 201-203, overweegt de Afdeling het volgende. Zoals hiervoor onder 10.1 is overwogen, is de te verwachten slagschaduwduur ter plaatse van een horecagebouw en terras op het perceel Maassluissedijk 201-203, vrijwel gelijk aan de te verwachten slagschaduwduur bij een bedrijfswoning op dat perceel. Ook de geluidbelasting ter plaatse van een horecagebouw en terras zal vrijwel gelijk zijn aan de te verwachten geluidbelasting bij een bedrijfswoning op dit perceel, die volgens paragraaf 2.5 van het geluid- en slagschaduwrapport ten hoogste 47 dB Lden en 40 dB Lnight bedraagt. Hoewel een zekere mate van hinder ter plaatse van een horecagebouw met terras op het perceel Maassluissedijk 201-203 niet is uitgesloten, ziet de Afdeling in het betoog van Midden Delfland B.V. geen grond voor de conclusie dat de raad deze hinder, na afweging van alle betrokken belangen, in redelijkheid niet aanvaardbaar heeft mogen achten. Met haar enkele stelling over negatieve effecten op de omzet, heeft Midden Delfland B.V. niet aannemelijk gemaakt dat de exploitatie van een horecabedrijf op het perceel Maassluissedijk 201-203, onaanvaardbaar wordt belemmerd door de vaststelling van het plan.

De betogen slagen niet.

Bodem

- Stabiliteit van de ondergrond

12.     Midden Delfland B.V. betoogt dat de raad onvoldoende onderzoek heeft verricht naar de stabiliteit van de ondergrond als waterkering, ook vanwege de aanleg van de Blankenburgverbinding.

12.1.  De windturbines worden geplaatst op het hooggelegen voorland van de Delflandsedijk langs het Scheur. De Delflandsedijk betreft een primaire waterkering die in beheer is bij het Hoogheemraadschap van Delfland. In het kader van de voorbereiding van het bestemmingsplan is daarom onderzoek verricht naar de gevolgen van de bouw, het gebruik en het verwijderen van de windturbines op de waterkering. Daarbij zijn ook de effecten op de stabiliteit van het voorland beoordeeld. De resultaten van dit onderzoek zijn neergelegd in het "Rapport Windpark Vlaardingen. Beoordeling invloed op waterveiligheid" van 25 juli 2019 (hierna: het rapport waterveiligheid). Op pagina 10 van het rapport waterveiligheid staat dat windturbine 1 is gepland in het voorland op ongeveer 36 m uit de kruin van de waterkering, en windturbine 2 op circa 42 m. Op pagina 41 van het rapport wordt geconcludeerd dat de plaatsing en aanwezigheid van de windturbines geen noemenswaardige effecten zal hebben op de stabiliteit van het voorland. De raad stelt dat de windturbines op een fundatieblok met palen worden gefundeerd en dat dit fundatieblok geen gronddruk of grondwrijving veroorzaakt die de stabiliteit ongunstig zou kunnen beïnvloeden. De palen verhogen het afschuifdraagvermogen van het glijdvlak, waardoor de oever stabieler wordt. De raad concludeert dat de windturbines geen onaanvaardbaar effect hebben op de oever in het kader van de stabiliteit.

12.2.  De Afdeling ziet geen aanleiding om aan de juistheid van het standpunt van de raad te twijfelen. Midden Delfland B.V. heeft de berekeningen en conclusies in het rapport waterveiligheid niet bestreden en ook heeft zij geen concrete feiten of omstandigheden naar voren gebracht op grond waarvan moet worden getwijfeld aan de stabiliteit van de ondergrond en daarmee aan de uitvoerbaarheid van het plan.

Het betoog slaagt niet.

- Bodemverontreiniging

13.     Midden Delfland B.V. voert aan dat de raad onvoldoende rekening heeft gehouden met aanwezige bodemverontreiniging.

13.1.  De aanwezigheid van verontreinigingen in de bodem, de noodzaak van sanering van verontreinigde plaatsen en de wijze waarop deze saneringen moeten worden uitgevoerd, zijn geregeld in afzonderlijke wetgeving met eigen procedures, die nu niet ter beoordeling staan. Dat doet er niet aan af dat de raad het plan niet heeft kunnen vaststellen als de raad op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat de aanwezige bodemverontreiniging aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.

Ingevolge artikel 8:69a van de Awb vernietigt de bestuursrechter een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Kamerstukken II, 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 18-20) blijkt dat de wetgever met artikel 8:69a van de Awb de eis heeft willen stellen dat er een verband is tussen een beroepsgrond en het belang waarin de appellant door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad. De bestuursrechter mag een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van degene die in (hoger) beroep komt.

Zoals de Afdeling heeft overwogen in de overzichtsuitspraak over het relativiteitsvereiste van 11 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2706, onder 10.31, brengt het relativiteitsvereiste met zich dat belanghebbenden die zich niet kunnen beroepen op een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, omdat die bepaling kennelijk niet strekt tot bescherming van hun belangen, evenmin schending van die norm aan hun betoog dat het bestemmingsplan niet uitvoerbaar is ten grondslag kunnen leggen (vergelijk de uitspraak van 2 november 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2892 (Ameland)).

13.2.  De afstand tussen de dichtstbijzijnde windturbine en het perceel Maassluissedijk 201-203 bedraagt, zoals onder 5.3 staat, minimaal 500 m.

Het belang van Midden Delfland B.V. is gelegen in het gevrijwaard blijven van nadelige gevolgen van het bestemmingsplan voor haar woon- en leefklimaat, en haar ondernemersklimaat en bedrijfsvoering. De normen uit de Wet bodembescherming strekken tot bescherming van de kwaliteit van de bodem. De bepalingen van de Wet bodembescherming strekken daarom kennelijk niet tot bescherming van de belangen van Midden Delfland B.V. Vergelijk de hiervoor genoemde uitspraak van 11 november 2020, onder 10.98, waarin wordt verwezen naar de uitspraken van 30 juli 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2838 (Tilburg), 4 mei 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1208 (Hollands Kroon) en 29 januari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:283 (Enschede)).

Dit betekent dat de beroepsgrond gelet op het in artikel 8:69a van de Awb opgenomen relativiteitsvereiste niet inhoudelijk wordt besproken.

Financieel-economische uitvoerbaarheid

14.     Midden Delfland B.V. betoogt dat de financiële en economische uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan onzeker is. Midden Delfland B.V. brengt naar voren dat zij twijfelt over de kennis en de financiële positie van de exploitanten. Daarnaast vreest zij dat de windturbines niet rendabel kunnen worden geëxploiteerd.

14.1.  Bij een beroep tegen een bestemmingsplan kan een betoog over de uitvoerbaarheid van dat plan, waaronder de financieel-economische uitvoerbaarheid, alleen leiden tot vernietiging van het bestreden besluit als de raad in redelijkheid had moeten inzien dat het plan om financieel-economische of andere redenen zonder meer niet uitvoerbaar is.

De raad stelt zich op het standpunt dat de initiatiefnemers over voldoende kennis beschikken om de windturbines te exploiteren, ook op de langere termijn. De raad stelt dat De Windvogel ervaren is in het ontwikkelen en realiseren van windinitiatieven en dat zij deze kennis en ervaring gebruikt om VEC te ondersteunen. De Afdeling ziet geen aanleiding om aan de juistheid van deze stellingen van de raad te twijfelen.

In paragraaf 7.1 van de plantoelichting wordt ingegaan op de financieel-economische uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. In de plantoelichting is vermeld dat het initiatief wordt gefinancierd door de initiatiefnemers en dat zij de investeringen terugverdienen door de verkoop van de opgewekte elektriciteit. Het kostenverhaal is verzekerd in een anterieure overeenkomst. Ook zal voor de totstandkoming van de windturbines een subsidie op grond van de Subsidieregeling Duurzame Energie (SDE+) worden aangevraagd, zo blijkt uit de plantoelichting. Met deze subsidie wordt de zogeheten onrendabele top van de elektriciteitsproductie van de windturbines gecompenseerd. De Afdeling stelt vast dat Midden Delfland B.V. geen concrete omstandigheden of feiten naar voren heeft gebracht die grond geven voor twijfel aan de financiële positie van de exploitanten.

Gelet op het voorgaande heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat er geen redenen zijn waarom het plan niet uitvoerbaar is.

Het betoog slaagt niet.

Conclusie

15.     Het beroep van Midden Delfland B.V. is ongegrond.

16.     De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, voorzitter, en mr. E.J. Daalder en mr. A. ten Veen, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Kuipers, griffier.

De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 12 mei 2021

271-933.

BIJLAGE

Artikel 3 Bedrijf - Windturbinepark

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf - Windturbinepark' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. de opwekking van duurzame elektriciteit door middel van windturbines;

b. opstelplaatsen ten behoeve van de bouw en het onderhoud van windturbines, met dien verstande dat artikel 3.1 sub b en artikel 7.1 sub b gezamenlijk toestemming geven voor maximaal 1 opstelplaats per windturbine met een maximale oppervlakte van 100 m² per opstelplaats;

c. (overige) voorzieningen ten behoeve van de aanleg van het windturbinepark;

d. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals overige nutsvoorzieningen, kabels en leidingen, hekwerken en infrastructurele voorzieningen;

e. kunstwerken, alsmede voorzieningen ten behoeve van de bediening van kunstwerken;

f. wegen en paden, in- en uitritten, alsmede bijbehorende water huishoudkundige voorzieningen;

g. voor zover niet strijdig met de belangen van het bepaalde in sub a t/m g, is het volgende toegestaan:

1. extensieve recreatie;

2. behoud, versterking en/of herstel van de aan de gronden eigen zijnde landschappelijke waarden.

3.2 Bouwregels

3.2.1 Windturbinepark

Voor het bouwen van het windturbinepark gelden de volgende regels:

a. per bestemmingsvlak is maximaal één windturbine toegestaan;

b. de minimale ashoogte van een windturbine bedraagt 80 meter;

c. de minimale rotordiameter van een windturbine bedraagt 117 meter;

d. de maximale rotordiameter van een windturbine bedraagt 120 meter;

e. de maximale tiphoogte van een windturbine bedraagt 141 meter;

f. de bouwhoogte van de fundering van een windturbine bedraagt ten hoogste 1 meter;

g. de windturbine heeft 3 rotorbladen;

h. de windturbines in het windturbinepark dienen gelijk te zijn.

Artikel 7 Algemene aanduidingsregels

7.1 overige zone - parkinfrastructuur

Op de gronden met de aanduiding 'overige zone - parkinfrastructuur' zijn toegangs- en onderhoudswegen ten behoeve van de windturbines toegestaan, alsmede:

a. opstelplaatsen ten behoeve van de bouw en het onderhoud van windturbines, met dien verstande dat artikel 3.1 sub b en artikel 7.1 sub b gezamenlijk toestemming geven voor maximaal 1 opstelplaats per windturbine met een maximale oppervlakte van 100 m² per opstelplaats;

b. kabels en leidingen, niet zijnde hoogspanningsleidingen;

c. bijbehorende water huishoudkundige voorzieningen zoals bermsloten, bruggen en duikers;

Voor de toegangs- en onderhoudswegen gelden de volgende regels:

d. de maximale breedte van een toegangs- en onderhoudsweg is 4 meter met uitzondering van kruisingen met andere wegen en bochten;

e. er wordt maximaal één toegangsweg per windturbine aangelegd;

f. recreatief medegebruik van toegangs- en onderhoudswegen is toegestaan.

7.2 vrijwaringszone - windturbine

a. op de gronden ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - windturbine' zijn geen kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten toegestaan, tenzij de windturbine deel uitmaakt van de inrichting waar ook het (beperkt) kwetsbare object deel van uit maakt;

b. op de gronden met de aanduiding 'vrijwaringszone - windturbine' is wiekoverslag van de windturbine toegestaan, alsmede:

1. opstelplaatsen ten behoeve van de bouw en het onderhoud van windturbines, met dien verstande dat artikel 3.1 sub b en artikel 7.1 sub b gezamenlijk toestemming geven voor maximaal 1 opstelplaats per windturbine met een maximale oppervlakte van 100 m² per opstelplaats;

2. toegangs- en onderhoudswegen;

3. kabels en leidingen, niet zijnde hoogspanningsleidingen;

4. (overige) voorzieningen ten behoeve van het windturbinepark;

5. bijbehorende waterhuishoudkundige voorzieningen.

7.2.1 Bouwverbod

Op de gronden met de aanduiding 'vrijwaringszone - windturbine' mogen geen gebouwen worden gebouwd ten behoeve van de onderliggende enkelbestemming.

7.2.2 Aanvullende gebruiksregels

Op de gronden met de aanduiding 'vrijwaringszone - windturbine' worden in ieder geval de volgende (dag)recreatieve voorzieningen uitgesloten:

a. kampeerterreinen, trekkershutten en dagkampeerterreinen;

b. sport- en speelvoorzieningen;

c. outdooractiviteiten;

d. evenementen.

7.3 veiligheidszone - windturbine

Op de gronden ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - windturbine' zijn geen kwetsbare objecten toegestaan.

7.3.1 Bouwverbod

Op de gronden met de aanduiding 'veiligheidszone - windturbine' mogen geen gebouwen worden gebouwd ten behoeve van de onderliggende enkelbestemming.

7.3.2 Aanvullende gebruiksregels

a. De gronden met de aanduiding 'veiligheidszone - windturbine' zijn in ieder geval bedoeld voor dagrecreatie en extensieve recreatie;

b. op de gronden met de aanduiding 'veiligheidszone - windturbine' wordt in ieder geval het volgende gebruik uitgesloten:

1. kampeerterreinen en trekkershutten;

2. evenementen.

Artikel 8 Overige regels

8.1 Verhouding met bestemmingsplannen

a. Voor zover enkelbestemming 'Bedrijf - Windturbinepark' voor windturbines, bedoeld in Artikel 3 van dit plan, samenvalt met de enkelbestemmingen uit de onderliggende bestemmingsplannen komen de (dubbel)bestemmingen uit die bestemmingsplannen te vervallen;

voor zover de gebiedsaanduidingen 'overige zone - parkinfrastructuur', 'vrijwaringszone - windturbine' en 'veiligheidszone - windturbine', als bedoeld in Artikel 7 van dit plan, samenvallen met (dubbel)bestemmingen uit onderliggende bestemmingsplannen gelden de regels in Artikel 7 als aanvulling op de regels van de bestemmingen uit onderliggende bestemmingsplannen. Bij discrepantie of onduidelijkheden prevaleren de gebiedsaanduidingen in Artikel 7 van dit plan. De onderliggende bestemmingen blijven verder van toepassing.