Uitspraak 202001365/1/R3


Volledige tekst

202001365/1/R3.
Datum uitspraak: 12 mei 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak, onderscheidenlijk tussenuitspraak met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), in het geding tussen:

1.       Vereniging Belanghebbenden Turfmarktkerk en het Klooster, gevestigd te Gouda,

2.       [appellanten sub 2], wonend te Gouda,

3.       [appellanten sub 3], wonend te Gouda,

4.       [appellanten sub 4], wonend te Gouda,

appellanten,

en

de raad van de gemeente Gouda,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van datum 11 december 2019 heeft de raad het bestemmingsplan "Turfmarkt 60 Gouda" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben de Vereniging, [appellanten sub 2], [appellanten sub 3] en [appellanten sub 4] beroep ingesteld.

De raad heeft in reactie op de beroepen afzonderlijke verweerschriften ingediend.

[Holding] heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[appellanten sub 2], [appellanten sub 4] en [Holding] hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 april 2021, waar de Vereniging, vertegenwoordigd door [gemachtigden], [appellanten sub 2], bijgestaan door mr. N. Latka, rechtsbijstandverlener te Apeldoorn, [appellanten sub 4] en de raad, vertegenwoordigd door mr. B.T. Goerdat en drs. H. van Dijk, zijn verschenen. Ter zitting is ook [Holding], vertegenwoordigd door [gemachtigde], gehoord.

De raad heeft met toestemming van partijen ter zitting de op 3 oktober 2005 door de raad vastgestelde 'Stedenbouwkundige visie voor de binnenstad en haar randen' overgelegd.

Overwegingen

Inleiding

1.       Op het perceel Turfmarkt 60 stond sinds de jaren 30 van de vorige eeuw een kerk, die tot 2006 in gebruik was. De kerk is in 2017 gekocht door [Holding]. In 2018 is de kerk deels gesloopt. Volgens de raad had door de sloop van de kerk de regeling voor het in stand houden van het kerkgebouw met bijbehorende goot- en bouwhoogte, die in het bestemmingsplan "Binnenstad West" was opgenomen, geen nut meer. De raad heeft daarom het bestemmingsplan "Turfmarkt 60 Gouda" vastgesteld.

2.       De kerk stond op een binnenterrein achter de gebouwen aan de Turfmarkt en kon vanaf de Turfmarkt worden bereikt via een doorgang tussen de percelen [locatie A] en [locatie B]. In het bestemmingsplan "Binnenstad West" was aan het deel van de binnenterrein waarop de kerk was gesitueerd de bestemming "Gemengd" toegekend. Het overige deel van het binnenterrein en de toegang naar het binnenterrein hadden de bestemming "Tuin-Erf".

3.       In het bestemmingsplan "Turfmarkt 60 Gouda" is aan een gedeelte van het binnenterrein opnieuw de bestemming "Gemengd" toegekend, zij het dat die gronden zijn verschoven ten opzichte van de gronden met diezelfde bestemming in het bestemmingsplan "Binnenstad West". De gronden met de bestemming "Gemengd" hebben ook de aanduiding "bouwvlak" gekregen.

Op het overige deel van het binnenterrein en de toegang rust de bestemming "Tuin-Erf". Aan het voorste deel van de toegang naar het binnenterrein is ingevolge het bestemmingsplan "Turfmarkt 60 Gouda" de aanduiding "wetgevingzone - wijzigingsgebied" toegekend.

4.       [appellanten sub 2] wonen op het perceel [locatie A]. [appellanten sub 4] wonen op het perceel [locatie C]. [appellanten sub 3] wonen op het perceel [locatie D]. Zij, en de Vereniging, zijn het niet eens met de vaststelling van het plan, omdat zij vrezen voor aantasting van privacy en woongenot.

Toetsingskader

5.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

6.       Ingevolge artikel 8:51d van de Awb, voor zover hier van belang, kan de Afdeling het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen.

6.1.    Hierna worden per beroep de beroepsgronden afzonderlijk besproken. Aan het einde van de uitspraak staat in één conclusie welke gebreken de raad moet herstellen.

Ontvankelijkheid

7.       De raad betoogt dat het beroep van [appellanten sub 3] niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat zij geen zienswijze hebben ingediend over het ontwerpbestemmingsplan.

7.1.    Op grond van de artikelen 3:11, 3:15 en 3:16 van de Awb wordt het ontwerpplan ter inzage gelegd voor de duur van zes weken en kunnen gedurende deze termijn zienswijzen naar voren worden gebracht bij de raad.

Artikel 6:13 van de Awb luidt:

"Geen beroep bij de bestuursrechter kan worden ingesteld door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen zienswijzen als bedoeld in artikel 3:15 naar voren heeft gebracht, geen bezwaar heeft gemaakt of geen administratief beroep heeft ingesteld."

[appellanten sub 3] hebben geen zienswijzen over het ontwerpplan naar voren gebracht

7.2.    Onder verwijzing naar de uitspraak van 14 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:786, overweegt de Afdeling dat artikel 6:13 van de Awb aan [appellanten sub 3] niet kan worden tegengeworpen, gelet op de totstandkoming van het bestreden besluit met toepassing van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure. Hun beroep is daarom ontvankelijk.

8.       De raad betoogt dat het beroep van de Vereniging niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Hij wees er ter zitting op dat de Vereniging geen feitelijke werkzaamheden verricht met het oog op de behartiging van haar doelstelling.

8.1.    Artikel 8:1 van de Awb luidt:

"Een belanghebbende kan tegen een besluit beroep instellen bij de bestuursrechter."

Artikel 1:2, eerste lid, luidt:

"Onder belanghebbende wordt verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken."

Het derde lid luidt:

"Ten aanzien van rechtspersonen worden als hun belangen mede beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen."

8.2.    Bij uitspraak van 4 mei 2021, ECLI:NL:RVS:2021:953 onder 4.3 tot en met 4.8, heeft de Afdeling - tegen de achtergrond van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 14 januari 2021, Stichting Varkens in Nood, ECLI:EU:C:2021:7 - overwogen dat aan degene die bij een besluit geen belanghebbende is, maar die wel een zienswijze heeft ingediend tegen het ontwerpbesluit op basis van de in het nationale omgevingsrecht gegeven mogelijkheid daartoe, in beroep niet zal worden tegengeworpen dat hij geen belanghebbende is.

8.3.    De Afdeling stelt vast dat de mogelijkheid is geboden om tegen het ontwerpbestemmingsplan zienswijzen in te dienen. De Vereniging heeft een zienswijze ingediend tegen het ontwerpbestemmingsplan. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, ziet de Afdeling daarom aanleiding om het beroep van de Vereniging ontvankelijk te achten.

Het beroep van de Vereniging

9.       De Vereniging betoogt dat het besluit is genomen in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel. Zij voert aan dat in het voortraject aan de omwonenden is gevraagd om mee te denken over de randvoorwaarden waaraan het nieuwe bestemmingsplan moet voldoen. De omwonenden hebben aangegeven dat er een afstand van minimaal 5 m tussen de erfgrenzen en het bouwvlak moet worden aangehouden, dat de goot- en bouwhoogte maximaal 5 onderscheidenlijk 9 m mag zijn en dat minimaal 25% van het perceel een groenbestemming moet krijgen. In het bestemmingsplan zijn deze eisen van de omwonenden zonder overleg en zonder motivering niet overgenomen, aldus de Vereniging.

9.1.    In het verweerschrift op het beroep van de Vereniging staat dat voorafgaand aan de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan op 22 augustus 2019 de eigenaar van de Turfmarktkerk en omwonenden door de gemeente zijn uitgenodigd om gezamenlijk op te trekken voor een passende invulling van het gebied. Volgens de raad is een 'routekaart' opgesteld waarin het proces en de relevante beleidskaders zijn aangegeven en heeft er overleg met de eigenaar plaatsgevonden. Verder heeft een onafhankelijke stedenbouwkundige aan de hand van de beleidskaders in samenspraak met omwonenden een randvoorwaardenkaart opgesteld. Dit heeft uiteindelijk geleid tot de massastudie Turfmarktkerk die de basis heeft gevormd voor het ontwerpbestemmingsplan, aldus het verweerschrift.

9.2.    Het bieden van inspraak maakt geen onderdeel uit van de in de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: het Bro) geregelde bestemmingsplanprocedure. Dat de raad de in het kader van het vooroverleg geuite wensen van omwonenden, zoals de Vereniging stelt, zonder overleg en zonder motivering niet in het ontwerpbestemmingsplan heeft overgenomen, heeft daarom geen gevolgen voor de rechtmatigheid van de bestemmingsplanprocedure en het bestemmingsplan.

De Afdeling wijst er in dit verband op dat de omwonenden in de gelegenheid zijn gesteld om hun zienswijzen tegen het ontwerpbestemmingsplan naar voren te brengen. Dit hebben zij ook gedaan. In de 'Nota van beantwoording zienswijzen en ambtshalve wijziging' (hierna: de Nota van beantwoording) is ingegaan op de door omwonenden ingediende zienswijze, waarin zij hun belangen kenbaar hebben gemaakt. Deze belangen en de belangen die zijn betrokken bij de realisering van de in het plan voorziene ontwikkelingen zijn tegen elkaar afgewogen. Hierna zal worden bezien of deze afweging op een deugdelijke manier heeft plaatsgevonden.

Het betoog slaagt niet.

Het beroep van [appellanten sub 4]

10.     In het ontwerpbestemmingsplan was de goot- en bouwhoogte voor het bouwvlak op het perceel bepaald op 5 onderscheidenlijk 9 m. De afstand van het bouwvlak tot het perceel van [appellanten sub 4] was 2 m, welke afstand overeenkwam met de afstand tot het oorspronkelijke bouwvlak in het bestemmingsplan "Binnenstad West". De raad heeft het plan gewijzigd vastgesteld en de goot- en bouwhoogte bepaald op 6 onderscheidenlijk 10 m. Vanwege de toegenomen hoogte is de afstand van het bouwvlak tot het perceel van [appellanten sub 4] vergroot van 2 naar 3 m.

11.     [appellanten sub 4] betogen dat de raad niet heeft onderkend dat de verhoging van de goot- en bouwhoogte naar 6 onderscheidenlijk 10 m in strijd is met de 'Stedenbouwkundige visie voor de binnenstad en haar randen' uit 2005 en de 'Globale cultuurhistorische analyse van Turfmarktlocatie en omgeving'. Het onderscheid tussen de hoofdbebouwing en de bebouwing op binnenterreinen, zoals wordt benadrukt in de Globale cultuurhistorische analyse, gaat verloren en het karakteristiek van het binnenterrein wordt geweld aangedaan.

11.1.  In de Stedenbouwkundige visie staat over de bebouwing aan de Turfmarkt dat deze bestaat uit twee of drie bouwlagen met kap. In de Globale cultuurhistorische analyse staat dat de bebouwing langs de grachten in het algemeen voor het grootste deel bestaat uit gebouwen van (maximaal) twee of drie bouwlagen, al dan niet met een kapverdieping en dat de bebouwing op de binnenterreinen bestaat uit bijgebouwen in maximaal één of twee bouwlagen met kap, maar altijd lager dan de hoofdbebouwing. Als uitgangspunt voor de nieuwbouw op het perceel geldt onder meer dat de bebouwing op de binnenterreinen ondergeschikt is aan de hoofdbebouwing langs de (voormalige) grachten.

11.2.  In de toelichting van het bestemmingsplan staat dat rondom het plangebied diverse bebouwing staat. Aan de Turfmarkt bevinden zich woningen van twee en drie lagen met kap. Op het achterterrein bevindt zich gevarieerde kleinschalige historische bebouwing, over het algemeen één laag met kap. De Clarissenhof ten noorden van de locatie is hierop een uitzondering. Verder staat er dat toekomstige nieuwbouw (van woningen) op deze locatie dient te passen bij de karakteristiek van het beschermd stadsgezicht en de historische schaal van binnenterreinen als verwoord in de 'Stedenbouwkundige visie op de binnenstad en haar randen'. Daarbij is erop gewezen dat voor de locatie waar dit bestemmingsplan betrekking op heeft op basis van deze visie de verbijzondering 'Globale cultuurhistorische analyse van Turfmarktlocatie en omgeving' is opgesteld, die als Bijlage 1 is opgenomen bij de plantoelichting. De bebouwing op het binnenterrein is ondergeschikt aan de hoofdbebouwing aan de Turfmarkt, aldus de plantoelichting.

11.3.  De raad heeft er in zijn verweerschrift op het beroep van [appellanten sub 4] op gewezen dat in het bestemmingsplan "Binnenstad West" voor het voorste deel van het bouwvlak een maximale goot- en bouwhoogte van 4,5 m onderscheidenlijk 18 m was opgenomen en voor het achterste deel een maximale goot- en bouwhoogte van 8 m onderscheidenlijk 25 m. Daardoor kon er een groter volume aan bebouwing worden gerealiseerd dan wat de bouwregels in het hier aan de orde zijnde bestemmingsplan toelaten. Volgens de raad heeft hij met de huidige wijze van bestemmen van het perceel een bestemmingsplan vastgesteld dat in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, omdat dit past in de kaders van de 'Stedenbouwkundige visie voor de binnenstad en haar randen', en de 'Globale cultuurhistorische analyse van de Turfmarktlocatie en omgeving', en ook zoveel mogelijk rekening is gehouden met bescherming van de privacy.

Ter zitting heeft de raad erop gewezen dat de bebouwing aan de Turfmarkt, met name de bebouwing aan de oostzijde van het perceel hoger is dan wat in het bestemmingsplan wordt toegestaan voor het perceel. Ook de Clarissenhof, gelegen ten noorden van het perceel, is hoger. Volgens de raad wordt met de toegestane bouwmogelijkheden een overgang gecreëerd tussen de hoge gebouwen aan de oostkant en de lagere gebouwen aan de westkant.

11.4.  Gelet op de hogere bebouwing aan de Turfmarkt, met name aan de oostzijde van het perceel, ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de toegestane goot- en bouwhoogte in het bestemmingsplan niet in strijd zijn met de 'Stedenbouwkundige visie voor de binnenstad en haar randen' en de 'Globale cultuurhistorische analyse van de Turfmarktlocatie en omgeving'.

Het betoog slaagt niet.

12.     [appellanten sub 4] betogen dat in het bestemmingsplan ten onrechte een bouwvlak is opgenomen dat is gelegen op een afstand van 3 m van de grens met hun perceel. Zij voeren aan dat aan de noord- en westzijde van het bouwvlak de afstand tot de grenzen van de daar gelegen percelen is vergroot van 2,5-3 m tot 5 m om meer openheid te creëren. Om dezelfde door de raad gegeven reden zou ook de afstand tot hun erfgrens moeten worden vergroot naar 5 m. Op 3 m van hun kleine tuin kan nu een volwaardige extraverte en zongeoriënteerde woongevel worden gebouwd, die leidt tot aantasting van hun privacy, aldus [appellanten sub 4].

12.1.  [appellanten sub 4] wonen ten zuidwesten van het plangebied. Het bouwvlak ligt op een afstand van 3 m vanaf de grens van hun perceel.

12.2.  De raad heeft er in zijn verweerschrift, onder verwijzing naar punt 2.2 van de Nota van beantwoording, op gewezen dat de vergelijking die [appellanten sub 4] maken niet opgaat, omdat de situatie aan de door [appellanten sub 4] bedoelde zijde van het bouwvlak een andere is. Daar was de afstand in de oorspronkelijke situatie meer dan 13 m en die is teruggebracht naar 5 m, aldus de raad.

12.3.  De Afdeling is van oordeel dat de raad zijn standpunt inzake de aan te houden afstand tussen het bouwvlak en de grens van het perceel van [appellanten sub 4] onvoldoende heeft gemotiveerd. Tussen het bouwvlak en de daar omheen liggende percelen is een afstand aangehouden van minimaal 5 m. Dat is niet gebeurd aan de zuidwestzijde. De afstand tussen het bouwvlak en de grens van het perceel van [appellanten sub 4] is 3 m. Dat, zoals de raad heeft aangegeven, de situatie waar [appellanten sub 4] naar verwijzen niet vergelijkbaar is met de situatie aan de zuidwestzijde, acht de Afdeling in dit geval niet van betekenis. De raad doelt hierbij, zo blijkt uit de Nota van beantwoording, op de situatie aan de zuidoostzijde van het bouwvlak, terwijl [appellanten sub 4] uitdrukkelijk hebben gewezen op de situatie aan de noord- en westzijde van het bouwvlak. Daar is de afstand tussen het bouwvlak en de daar gelegen percelen vergroot naar 5 m, aldus [appellanten sub 4]. De raad heeft niet gemotiveerd waarom hiervoor aan de zuidwestzijde, bij het perceel van [appellanten sub 4], geen aanleiding bestaat. Daarbij acht de Afdeling ook van belang dat de voorziene woonbebouwing gelet op de bezonning ervan juist ook op de percelen van [appellanten sub 4] zal zijn georiënteerd, met ook alle gevolgen voor de privacy voor hen van dien. Waar het betreft de voormalige kerkbebouwing deden dergelijke gevolgen zich niet, althans in mindere mate voor. Het besluit is in zoverre in strijd met artikel 3:46 van de Awb genomen.

Het betoog slaagt.

Het beroep van [appellanten sub 3]

13.     [appellanten sub 3] betogen dat het besluit is genomen in strijd met het motiveringsbeginsel en dat het bestemmingsplan leidt tot een aantasting van hun woongenot. Zij voeren aan dat in het bestemmingsplan ten onrechte een bouwvlak is opgenomen dat is gelegen op een afstand van 3 m van de grens met hun perceel. Hoewel zij tijdens een inspraakavond hebben geëist dat de afstand tussen het bouwvlak en de erfgrens minimaal 5 m zou zijn, is in het bestemmingsplan zonder nadere motivering een afstand van 3 m opgenomen. Zij voeren verder aan dat zij tijdens de inspraakavond ook hebben geëist dat zij vanuit hun woonkamer hun vrije zichtlijn met daarbij behorende lichtinval en privacy wilden behouden. Hoewel hun verzekerd is dat hiermee rekening zou worden gehouden, is dat zonder overleg en zonder nadere motivering niet gebeurd. Het bouwvlak is breder geworden, waardoor in de nieuwe situatie de woningen voor hun woonkamerraam kunnen worden gebouwd. Volgens [appellanten sub 3] leidt de nieuwbouw tot een ernstige schending van hun woongenot, omdat de lichtinval wordt bepekt en de privacy wordt aangetast.

13.1.  Zoals hiervoor onder 9.2 is overwogen, maakt het bieden van inspraak geen onderdeel uit van de in de Wro en het Bro geregelde bestemmingsplanprocedure. Dat de raad de in het kader van het vooroverleg geuite wensen van [appellanten sub 3] zonder overleg en zonder motivering niet in het ontwerpbestemmingsplan heeft overgenomen, heeft daarom geen gevolgen voor de rechtmatigheid van de bestemmingsplanprocedure en het bestemmingsplan. De Afdeling zal hierna inhoudelijk ingaan op de inhoudelijke bezwaren van [appellanten sub 3] tegen het bestemmingsplan.

13.2.  [appellanten sub 3] wonen ten noordoosten van het perceel. Het bouwvlak ligt, zoals de raad ter zitting heeft bevestigd, op een afstand van minimaal 5 m van hun woning. Hun betoog mist daarom in zoverre feitelijke grondslag.

13.3.  In de Nota van beantwoording staat dat de bouwvlakgrenzen moesten worden verruimd om ruimte te bieden aan een verkeersverbinding voor langzaam verkeer en om, gelet op het in het bestemmingsplan opgenomen maximum bebouwingspercentage, de footprint van de bebouwing niet te hoeven te verkleinen.

13.4.  Niet in geschil is dat het bouwvlak zoals dat in het bestemmingsplan "Binnenstad West" aan het perceel was toegekend, is verschoven en nu deels voor de woning van [appellanten sub 3] is komen te liggen. Zij kunnen daardoor een verminderde privacy ervaren. De raad heeft de belangen van [appellanten sub 3] in zijn afweging betrokken, maar daaraan geen doorslaggevend gewicht toegekend, onder meer vanwege het stedelijke karakter van het gebied en het belang van de eigenaar bij de voorziene ontwikkeling. Dat wat [appellanten sub 3] hebben aangevoerd, biedt geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het bestemmingsplan geen onevenredige aantasting van hun woon- en leefklimaat met zich brengt.

Het betoog slaagt niet.

Het beroep van [appellanten sub 2]

14.     [appellanten sub 2] hebben hun beroepsgronden dat de afstand tussen het bouwvlak en hun erfgrens te klein is en dat in het bestemmingsplan ten onrechte niet is geregeld dat minimaal 15% van het projectgebied openbaar groen moet worden, ingetrokken. De Afdeling zal daarom op deze gronden niet ingaan.

15.     [appellanten sub 2] betogen dat bij het opnemen van de wijzigingsbevoegdheid in het bestemmingsplan geen deugdelijke belangenafweging heeft plaatsgevonden. Zij voeren aan dat er geen rekening is gehouden met hun belangen. Volgens hen is er geen vergelijking gemaakt tussen de situatie zonder en met de mogelijk gemaakte bebouwing en is er geen inzicht gegeven in de mogelijke hinder die de bebouwing met zich kan meebrengen, zoals schaduw-, licht- en parkeerhinder en een aantasting van hun privacy en uitzicht.

15.1.  De wijzigingsbevoegdheid van artikel 11.1 is met een amendement na de terinzagelegging in het bestemmingsplan opgenomen.

15.2.  Artikel 11.1 van de planregels luidt:

"Burgemeester en wethouders zijn, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 lid 1 onder a van de Wet ruimtelijke ordening, bevoegd ter plaatse van de aanduiding "wetgevingzone - wijzigingsgebied" de bestemming te wijzigen in de bestemming 'Gemengd', met inachtneming van de volgende bepalingen;

a. de bouwhoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan 11,5 meter;

b. de goothoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan 9 meter;

c. ter plaatse van de begane grond dient een doorgang met een vrije hoogte van tenminste 3 meter en een breedte van ten minste 4 meter te worden gevrijwaard van bebouwing;

d. ten behoeve van de gewijzigde functie dient ten aanzien van het parkeren en het groen te worden voldaan aan het gestelde in Artikel 14;

e. het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer."

15.3.  Uit de toelichting bij het plan en de in de toelichting vermelde memo van de Omgevingsdienst Midden-Holland van 10 december 2019 blijkt dat de raad bij de vaststelling van het plan heeft onderzocht of bebouwing op het voorterrein passend is in, kort gezegd, het straatbeeld en of regelgeving inzake onder meer geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid aan realisering van bebouwing in de wegstaat. Uit die stukken blijkt echter niet dat de raad heeft onderzocht of toepassing van de wijzigingsbevoegdheid mogelijk is zonder dat het woon- en leefklimaat van omwonenden op onevenredige manier wordt aangetast. Gelet hierop heeft de raad bij de vaststelling van het plan, voor zover het betreft artikel 11.1 van de planregels, de bij het nemen van een besluit vereiste zorgvuldigheid niet in acht genomen.

Het betoog slaagt.

Conclusie

16.     De beroepen van de Vereniging en [appellanten sub 3] zijn ongegrond. De raad hoeft geen proceskosten aan hen te vergoeden. Voor de Vereniging en [appellanten sub 3] is deze uitspraak een einduitspraak.

17.     De beroepen van [appellanten sub 4] en [appellanten sub 2] hebben gebreken in het besluit aan het licht gebracht. De Afdeling ziet in het belang bij een spoedige beëindiging van het geschil aanleiding met toepassing van artikel 8:51d van de Awb de raad op te dragen de hiervoor onder 12.3 en 15.3 geconstateerde gebreken in het bestreden besluit binnen de in de beslissing van deze uitspraak genoemde termijn te herstellen.

18.     Afdeling 3.4 van de Awb behoeft bij de voorbereiding van een nieuw besluit niet opnieuw te worden toegepast. Een nieuw besluit dient op de wettelijk voorgeschreven wijze bekendgemaakt te worden.

19.     In de einduitspraak zal wat betreft [appellanten sub 4] en [appellanten sub 2] worden beslist over de proceskosten en de vergoeding van het betaalde griffierecht.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

Einduitspraak

verklaart de beroepen van Vereniging Belanghebbenden Turfmarktkerk en het Klooster en [appellanten sub 3] ongegrond.

Tussenuitspraak:

draagt de raad van de gemeente Gouda op om:

- binnen 26 weken na de verzending van deze uitspraak met inachtneming van wat onder 17 is overwogen het besluit van 11 december 2019 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Turfmarkt 60 Gouda" te herstellen;

- de Afdeling en de andere partijen de uitkomst mede te delen en een nieuw of gewijzigd besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mede te delen.

Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. N.D.T. Pieters, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 12 mei 2021

473.