Uitspraak 201906616/2/A3


Volledige tekst

201906616/2/A3.
Datum beslissing: 4 mei 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Beslissing op grond van artikel 8:29, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht in het hoger beroep van:

Burgerrechtenvereniging Vrijbit, gevestigd te Utrecht,

appellante,

tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 23 juli 2019 in zaak nr. 16/3326 in het geding tussen:

Burgerrechtenvereniging Vrijbit

en

de Autoriteit Persoonsgegevens.

Procesverloop

Burgerrechtenvereniging Vrijbit heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 23 juli 2019 in zaak nr. 16/3326.

De AP heeft een aantal gedingstukken overgelegd en met verwijzing naar artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) medegedeeld dat uitsluitend de Afdeling kennis zal mogen nemen van deze stukken.

Het betreft:

- de rapporten van bevindingen

- de stukken die aan deze rapporten ten grondslag zijn gelegd en die afkomstig zijn van de zorgverzekeraars,

- de ongeschoonde versie van de stukken die zijn overgelegd en staan vermeld op de zogenoemde inventarislijst A,

- de ongeschoonde versie van de door de AP overgelegde beoordelingslijst waarop per document is aangegeven wat de reden is of redenen zijn om de daarin opgenomen informatie als vertrouwelijk aan te merken.

De Burgerrechtenvereniging Vrijbit heeft een reactie ingediend.

Overwegingen

1.       De AP heeft de Afdeling wegens het bestaan van gewichtige redenen verzocht te bepalen dat alleen de Afdeling van deze stukken kennis zal nemen. Ter motivering van haar verzoek voert de AP aan dat een groot aantal stukken geheel en een aantal gedeeltelijk bestaat uit vertrouwelijke en bedrijfsvertrouwelijke informatie over de wijze waarop de zorgverzekeraars persoonsgegevens verwerken. Verder betoogt de AP dat de verstrekking van de informatieverzoeken en daarmee verband houdende stukken effectief optreden tegen overtredingen zal bemoeilijken omdat deze stukken inzicht geven in zowel de wijze van bevraging door de AP als de manier waarop de onderzoeken ter plaatse verlopen. Ten slotte voert de AP aan dat het delen van de namen, functies en contactgegevens van medewerkers van de zorgverzekeraars en de namen van verzekerden de persoonlijke levenssfeer van deze personen zou aantasten.

2.       Gelet op artikel 8:29, derde lid, van de Awb beslist de Afdeling of de weigering dan wel beperking van de kennisneming van een stuk gerechtvaardigd is. Deze beslissing vergt een afweging van belangen. Enerzijds speelt hierbij het belang dat partijen gelijkelijk beschikken over de voor het hoger beroep relevante informatie en het belang dat de bestuursrechter beschikt over alle informatie die nodig is om de zaak op een juiste en zorgvuldige wijze af te doen. Daartegenover staat dat de kennisneming door partijen van bepaalde gegevens het algemeen belang, het belang van één of meer partijen en/of het belang van derden onevenredig kan schaden.

3.       De Afdeling is van oordeel dat de door de AP aangevoerde belangen in dit geval zwaarder wegen dan het belang van de Burgerrechtenvereniging Vrijbit om kennis te nemen van de stukken. Voor dat oordeel is het volgende van belang.

4.       De stukken die door de zorgverzekeraars aan de AP zijn overgelegd bevatten uitgebreide informatie over hun ICT-systemen, de beveiliging daarvan en de daarin opgeslagen persoonsgegevens. Het gaat om onder meer de gebruikte (bron)systemen, applicaties, autorisaties voor toegang tot de gegevens, de bewerkers en geheimhoudingsverklaringen. Naar het oordeel van de Afdeling moet deze informatie grotendeels worden aangemerkt als bedrijfsgegevens die vertrouwelijk aan de AP zijn meegedeeld. De beperkte kennisneming van deze gegevens is nodig om te voorkomen dat misbruik wordt gemaakt van de ICT-systemen en onbevoegden toegang krijgen tot de persoonsgegevens. Voor zover de informatie niet als bedrijfsgegeven kan worden aangemerkt, is de Afdeling van oordeel dat het belang van het voorkomen van onevenredige benadeling van de betrokken zorgverzekeraars in dit geval zwaarder weegt. De reden daarvoor is ook dat misbruik van de ICT-systemen moet worden voorkomen. Verder is van belang dat het gaat om concurrentiegevoelige informatie. Het delen van die informatie zou er bovendien toe kunnen leiden dat de doelstelling van de Zorgverzekeringswet, namelijk door concurrentie tussen zorgverzekeraars de inkoop van doelmatige zorg en een efficiënte bedrijfsvoering te stimuleren, wordt ondermijnd. Dat één van de zorgverzekeraars als partij deelneemt aan het geding en dus zou komen te beschikken over deze informatie van haar concurrenten, is daarvoor van belang.

5.       De informatieverzoeken die de AP heeft gedaan bij de zorgverzekeraars en de stukken waaruit blijkt hoe de AP haar onderzoek ter plaatse heeft ingericht, bevatten informatie over de methodes die de AP hanteert bij haar onderzoeken. De Afdeling volgt de AP in haar standpunt dat verspreiding hiervan het risico met zich brengt dat organisaties waarop de AP toezicht houdt, kennis nemen van die onderzoeksmethodes en hun gedrag daarop aanpassen. Ook zou het ertoe kunnen leiden dat organisaties terughoudender worden in het verstrekken van informatie, wat een volledig en efficiënt onderzoek bemoeilijkt. Gelet hierop acht de Afdeling aannemelijk dat kennisneming van deze stukken leidt tot aantasting van het belang van inspectie, controle en toezicht door de AP. Het belang van de Burgerrechtenvereniging Vrijbit om kennis te nemen van de vraagstelling omdat die vraagstelling bepalend is geweest voor de volgens haar te beperkte omvang van het onderzoek, weegt hier niet tegenop. Daarvoor is van belang dat de Burgerrechtenvereniging Vrijbit de beschikking heeft over de uitkomst van het onderzoek en aan de hand daarvan de omvang van het onderzoek in volle omvang aan de rechter kan voorleggen ter beoordeling.

6.       Tot slot is de Afdeling van oordeel dat voor zover de stukken namen, functies en contactgegevens van medewerkers van de zorgverzekeraars en namen van verzekerden bevatten het belang van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer prevaleert boven het belang van de Burgerrechtenvereniging Vrijbit bij het beschikken over deze informatie. Redengevend voor dit oordeel is dat deze gegevens voor dit geschil niet van betekenis zijn.

7.       De Afdeling acht daarom het verzoek tot beperkte kennisneming gerechtvaardigd.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek toe.

Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, lid van de enkelvoudige geheimhoudingskamer, in tegenwoordigheid van mr. S.C. van Tuyll van Serooskerken, griffier.

Het lid van de enkelvoudige geheimhoudingskamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 4 mei 2021