Uitspraak 202002474/1/R3


Volledige tekst

202002474/1/R3.
Datum uitspraak: 28 april 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak, onderscheidenlijk tussenuitspraak met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), in het geding tussen:

1.       Gasunie Transport Services B.V. (hierna: Gasunie), gevestigd te Groningen,

2.       [appellant sub 2], wonend te Brielle,

3.       [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B] (hierna gezamenlijk in enkelvoud: [appellant sub 3]), beiden wonend te Vierpolders, gemeente Brielle,

4.       [appellant sub 4], wonend te Brielle,

appellanten,

en

de raad van de gemeente Brielle,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 28 januari 2020 heeft de raad het bestemmingsplan "Omgevingsplan Buitengebied Brielle" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben Gasunie, [appellant sub 2], [appellant sub 3] en [appellant sub 4] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 februari 2021, waar [appellant sub 3], bijgestaan door [gemachtigde A], is verschenen. Via een videoverbinding hebben deelgenomen:

[appellant sub 2], vertegenwoordigd door [gemachtigde B],

[appellant sub 4], bijgestaan door [gemachtigde B],

de raad, vertegenwoordigd door P. van der Eijk en G.N.B. van der Vlies.

Over het beroep van [appellant sub 3] is ter zitting ook [partij] gehoord, vertegenwoordigd door mr. A.P. Cornelissen, advocaat te Middelharnis.

Overwegingen

Inleiding

1.       Voor het buitengebied van de gemeente Brielle gold de beheersverordening "Landelijk gebied" van 21 februari 2017. Daarin waren diverse oudere bestemmingsplannen verwerkt.

Met het plan dat nu ter beoordeling staat, beoogt de raad een actuele planologische regeling te geven voor het buitengebied en daar verschillende nieuwe ontwikkelingen mogelijk te maken.

Het plan is een zogenoemd ‘bestemmingsplan met verbrede reikwijdte’. Dit betekent dat de raad gebruik heeft gemaakt van extra mogelijkheden voor de inrichting van het bestemmingsplan op basis van artikel 2.4 van de Crisis- en herstelwet in verbinding met artikel 7c van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet. De raad wil hiermee anticiperen op de inwerkingtreding van de Omgevingswet.

2.       Ingevolge artikel 8:51d van de Awb, voor zover hier van belang, kan de Afdeling het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen.

Hierna worden per beroep de beroepsgronden afzonderlijk besproken. Aan het einde van de uitspraak staat in één conclusie welke gebreken de raad moet herstellen.

3.       Het wettelijk kader en de relevante regels uit het plan en de daaraan voorafgaande beheersverordening zijn opgenomen in de bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.

Het beroep van Gasunie

4.       Gasunie betoogt dat de raad een fout heeft gemaakt bij het vaststellen van de aanduiding "veiligheidszone - risicocontour" voor het gasverdeelstation nabij de Kerkweg 10b in Vierpolders. Deze aanduiding had moeten worden toegekend aan alle gronden binnen 15 m vanaf de gevel van het gasverdeelstation. In plaats daarvan heeft de raad echter de aanduiding toegekend aan gronden binnen een cirkel van 15 m vanaf het middelpunt van het gasverdeelstation.

4.1.    De raad erkent dat de aanduiding "veiligheidszone - risicocontour" ten onrechte niet is vastgesteld op 15 m vanaf de gevel van het gasverdeelstation. Het plan is in zoverre niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid.

Het betoog slaagt.

Het beroep van [appellant sub 2]

5.       [appellant sub 2] woont aan de [locatie 1] in Brielle. Hij komt in beroep tegen de vaststelling van het plandeel "Oude Zeekleipolders" en bijbehorende aanduidingen voor dit perceel.

6.       [appellant sub 2] wijst erop dat in het ontwerpplan een gedeelte van zijn perceel was bestemd als "Glastuinbouwgebied - Overig". Hij betoogt dat de raad deze bestemming in het vastgestelde plan ten onrechte heeft vervangen door een bestemming die geen glastuinbouw toestaat. Daarvoor had compensatie moeten worden geboden, zoals bij anderen wel gebeurd is.

6.1.    De raad stelt dat de betrokken gronden, kadastraal bekend sectie E75 en E76 (deels), in het vorige planologische regime niet bestemd waren voor glastuinbouw. Er was daar alleen een groenstrook voorzien. In het ontwerpplan is bij vergissing aan deze gronden de bestemming "Glastuinbouwgebied - Overig" toegekend. Dat is in het vastgestelde plan hersteld. [appellant sub 2] heeft door deze vergissing geen schade geleden, aldus de raad.

6.2.    In de beheersverordening "Landelijk gebied" was het perceel van [appellant sub 2] aangewezen als "Landelijk gebied". Daarvoor golden de regels in bijlage 1 en de kaart in bijlage 2. Daaruit volgt dat het perceel was aangewezen voor "Agrarische doeleinden" en "Woondoeleinden". Glastuinbouw was niet toegestaan, omdat daarvoor ingevolge artikel 3, eerste lid, van de regels de aanduiding "Ag" was vereist en die aanduiding op de kaart niet aan het perceel van [appellant sub 2] was toegekend.

6.3.    Het nieuwe plan maakt op het perceel van [appellant sub 2] ook geen glastuinbouw mogelijk. Ten opzichte van het vorige planologische regime verandert er voor [appellant sub 2] in zoverre dus niets. Er is geen reden om te betwijfelen dat de mogelijkheid voor glastuinbouw op het perceel in het ontwerpplan een vergissing was. De raad heeft dan ook in redelijkheid kunnen besluiten om deze mogelijkheid te schrappen in het vastgestelde plan. Het betoog slaagt niet.

7.       [appellant sub 2] betoogt verder dat de raad ten onrechte niet de bestaande overkapping als zodanig heeft bestemd of een vergelijkbaar bouwwerk mogelijk heeft gemaakt. De overkapping is namelijk nodig om het land en de sloten te onderhouden. Ook dient die voor het droog opslaan van oogst en als binnenverblijf voor de hobbymatig gehouden dieren.

7.1.    Gelet op het verhandelde ter zitting is niet in geschil dat de overkapping zonder de vereiste omgevingsvergunning is gebouwd. Verder is van belang dat de raad in het vastgestelde plan ten opzichte van het ontwerp het functievlak "wonen" heeft vergroot en in zoverre al enigszins aan de wensen van [appellant sub 2] tegemoet is gekomen. De raad heeft niet meer bebouwing willen toestaan op het perceel om de openheid van het gebied te behouden. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad in redelijkheid een zwaarder belang kunnen hechten aan de openheid van het gebied dan aan het belang van [appellant sub 2] om de overkapping te kunnen legaliseren. Daarom slaagt het betoog niet.

Het beroep van [appellant sub 3]

8.       [appellant sub 3] woont aan de [locatie 2] in Vierpolders. Zij komt in beroep tegen het plandeel met de bestemming "Jonge Zeekleipolders" en onder meer de aanduidingen "wonen" en "specifieke bouwaanduiding - wonen" wat betreft de gronden ten noorden van haar perceel. Daar wil [partij] een woning bouwen in het kader van een zogenoemde ruimte-voor-ruimteregeling, waarbij als tegenprestatie voor het mogen bouwen van de woning elders in het buitengebied bedrijfsbebouwing wordt gesloopt.

Omgevingsdialoog

9.       [appellant sub 3] stelt dat de zogenoemde omgevingsdialoog die [partij] heeft gevoerd niet voldoet aan de beleidsregel die het gemeentebestuur hiervoor heeft vastgesteld. Er is wel een gesprek geweest, maar [appellant sub 3] wist niet dat dit een officiële betekenis had en er een verslag van werd gemaakt. In het verslag staan bovendien onjuiste conclusies. Verder heeft [partij] niet met alle betrokkenen in de omgeving gesproken. Het college van burgemeester en wethouders heeft vanwege de bezwaren van [appellant sub 3] over deze gang van zaken de beleidsregel aangepast. De raad heeft daarna het plan vastgesteld, ondanks dat niet aan de bijgewerkte beleidsregel is voldaan. [appellant sub 3] vindt daarom, zo heeft zij ter zitting toegelicht, dat het plan onzorgvuldig is voorbereid.

9.1.    De raad heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat het plan overeenkomstig de wettelijk voorgeschreven vereisten is voorbereid. Er is daarbij geoefend met de omgevingsdialoog die initiatiefnemers van een ontwikkeling op basis van het plan zullen moeten gaan voeren. Het verslag van de omgevingsdialoog maakt volgens de raad deel uit van de ruimtelijke onderbouwing van een ontwikkeling. Bij voorkeur was in dit geval het verslag aan appellanten voorgelegd voordat dit aan de gemeente werd aangeboden. Dat staat ook in de beleidsregel, maar het is geen verplichting.  Het standpunt van [appellant sub 3] over de dialoog is tijdens een inloopavond en in de zienswijze naar voren gebracht. De belangen van [appellant sub 3] zijn, inclusief de opmerkingen over de dialoog, betrokken in de belangenafweging, aldus de raad.

9.2.    In hoofdstuk 3 van de regels van het plan zijn voorwaarden gesteld voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor bepaalde ontwikkelingen. Eén van deze voorwaarden is dat uit de aanvraag blijkt dat de initiatiefnemer over de te vergunnen activiteit een dialoog heeft gevoerd met de omgeving zoals bedoeld in de "Beleidsregel dialoog met de omgeving" (artikel 79.2). De beleidsregel ziet dus op de voorbereiding van een omgevingsvergunning op basis van het plan en niet op de voorbereiding van het plan zelf.

9.3.    Het voeren van een omgevingsdialoog is geen onderdeel van de wettelijk verplichte procedure voor het vaststellen van een bestemmingsplan. Het plan is voorbereid met toepassing van afdeling 3.4 van de Awb en een ieder heeft over het ontwerpplan zienswijzen naar voren kunnen brengen. In zoverre heeft de raad zich terecht op het standpunt gesteld dat het plan overeenkomstig de wettelijk voorgeschreven procedure is voorbereid.

Het is echter wel van belang dat het gemeentebestuur in het kader van de voorbereiding van het plan aan [partij] heeft verzocht om een omgevingsdialoog te voeren. De Afdeling stelt vast dat [appellant sub 3] haar standpunt over de omgevingsdialoog tijdens een inloopavond en in de zienswijze naar voren heeft gebracht en dat de raad in de zienswijzenota een toelichting heeft gegeven over hoe is omgegaan met de omgevingsdialoog van [partij] en de kritiek die [appellant sub 3] in haar zienswijze heeft geuit. De Afdeling is het daarom niet eens met [appellant sub 3] dat vanwege de door haar geschetste tekortkomingen in de omgevingsdialoog  moet worden geoordeeld dat het plan niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid.

Het betoog slaagt niet.

Ruimtelijke kwaliteit

10.     [appellant sub 3] is het niet eens met het standpunt van de raad dat de ontwikkeling zorgt voor een ruimtelijke kwaliteitsverbetering. Zij betoogt dat de raad niet heeft meegewogen dat op het bedrijfsperceel van [partij] vroeger twee woningen hebben gestaan. Omdat er nu bebouwing wordt gesloopt, ontstaat er ruimte voor het bouwen van een woning. Voor zover de raad mocht wijzen op de agrarische bestemming van het perceel, vermoedt [appellant sub 3] dat de activiteiten die feitelijk worden ondernomen geen problemen geven voor een woning vlakbij.

10.1.  De raad stelt dat in een overgangsperiode van ongeveer vier jaar er twee woningen stonden op het perceel van [partij]. De bedrijfswoning aan de [locatie 3] mocht gebouwd worden met de voorwaarde dat de bestaande bedrijfswoning zou worden gesloopt zodra de ouders, de oorspronkelijke eigenaren van het agrarische bedrijf, de woning zouden verlaten. Aanleiding voor deze voorwaarde was dat het provinciale beleid twee bedrijfswoningen bij een agrarisch bedrijf niet toestaat, en vanwege de milieueisen kon de oude bedrijfswoning niet als burgerwoning behouden blijven.

Volgens de raad is het bouwen van een burgerwoning ook nu niet wenselijk. Door de korte afstand tot de bedrijfsbebouwing en het erf kan dat leiden tot beperkingen in de huidige of toekomstige bedrijfsvoering. Daarnaast zou het woon- en leefklimaat bij de nieuwe woning niet gegarandeerd kunnen worden, aldus de raad.

10.2.  Het betoog van [appellant sub 3] over de mogelijkheden van het bedrijfsperceel van [partij] komt erop neer dat er volgens haar een beter alternatief voorhanden is. Hierbij is van belang dat de raad bij de keuze van een bestemming een afweging moet maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het plan. Daarbij heeft de raad beleidsruimte. De voor- en nadelen van alternatieven moeten in die afweging worden meegenomen.

10.3.  Aan het perceel van [partij] aan de [locatie 4] is onder meer de aanduiding "agrarisch bedrijf" toegekend. Dit betekent dat het perceel mag worden gebruikt als agrarisch bedrijfscomplex ten behoeve van grondgebonden veehouderij-, akkerbouw- of opengrondstuinbouw (artikel 5 van de regels). Gelet hierop heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat een woning op het perceel niet wenselijk is uit zowel het oogpunt van de agrarische bedrijfsvoering als het woon- en leefklimaat. Alleen al hierom heeft de raad het door [appellant sub 3] voorgestelde alternatief in redelijkheid kunnen afwijzen. Het betoog slaagt daarom niet.

11.     [appellant sub 3] heeft berekend dat de oppervlakte aan bebouwing door de uitvoering van het plan uiteindelijk met maar 350 m2 zal afnemen. Dit is volgens haar te weinig voor een ruimtelijke kwaliteitsverbetering. Ook heeft de raad hierbij de contouren, hoogte en ligging van de bebouwing niet betrokken.

11.1.  De raad licht toe dat niet alleen het verminderen van het bebouwde oppervlak van belang is, maar ook dat asbest gesaneerd wordt bij het slopen van de vroegere melkveestal.

Verder stelt de raad dat er niet alleen bebouwing gesloopt wordt, maar dat ook de totale oppervlakte van het bedrijf wordt begrensd tot de bestaande oppervlakte plus 25 procent. De beheersverordening liet toe dat het volledige bouwvlak van ongeveer 1,4 ha werd bebouwd, aldus de raad.

11.2.  In de beheersverordening was het perceel [locatie 4] aangewezen als "Landelijk gebied". Daarvoor golden de regels in bijlage 1 en de kaart in bijlage 2. Daaruit volgt dat het perceel was aangewezen voor "Agrarische doeleinden" en beschikte over een bouwvlak. Uit artikel 3, derde en vierde lid, onder a en g, van de regels volgt dat het hele bouwvlak bebouwd mocht worden met bedrijfsgebouwen en overkappingen.

11.3.  In het plan is aan het perceel [locatie 4] onder meer de aanduiding "bouwregels agrarisch bedrijf [locatie 4]" toegekend. Ingevolge artikel 104 van de regels bedraagt de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen en overkappingen, de bedrijfswoning uitgezonderd, ten hoogste de bestaande oppervlakte vermeerderd met 25 procent.

11.4.  Gelet op de toepasselijke regelingen in de beheersverordening en het plan wijst de raad er terecht op dat de bebouwingsmogelijkheden van het bedrijfsperceel van [partij] ook zijn beperkt doordat niet langer het volledige bouwvlak bebouwd mag worden met bedrijfsgebouwen en overkappingen. De beperking in de bouwmogelijkheden van [partij] is daarom veel groter dan [appellant sub 3] veronderstelt. Verder heeft de raad in zijn belangenafweging mogen betrekken dat het slopen van de melkveestal gepaard zal gaan met een asbestsanering. De Afdeling is dan ook van oordeel dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre leidt tot een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit.

12.     [appellant sub 3] voert aan dat de raad weliswaar stelt dat de openheid van het perceel van de nieuwe woning behouden blijft, maar daar tegelijkertijd 200 m2 aan nieuwe bebouwing toestaat. Dit is met elkaar in tegenspraak. Zichtlijnen zullen wel degelijk veranderen, aldus [appellant sub 3].

12.1.  In de beantwoording van de zienswijze van [appellant sub 3] heeft de raad toegelicht waarom de ontwikkeling bijdraagt aan de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving. Er staat onder meer dat de locatie voor de nieuwe woning ligt in de lijn van bebouwing, naast de woning aan de [locatie 2]. De openheid van de agrarische gronden blijft behouden. Daarmee kan deze ruimtelijke ontwikkeling een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit opleveren, aldus de zienswijzennota.

In het verweerschrift heeft de raad verder gewezen op de ruimtelijke onderbouwing die [partij] voor de ontwikkeling heeft gemaakt. Daarin is toegelicht hoe de nieuwe woning zich verhoudt tot de omgeving. Ook wijst de raad erop dat de kavel landschappelijk ingepast dient te worden op basis van het landschapsplan, waarvan de naleving in de planregels is gewaarborgd.

12.2.  Wat de openheid van het landschap betreft, doelt [appellant sub 3] kennelijk op de hiervoor weergegeven passage in de zienswijzennota. De Afdeling begrijpt die passage zo dat de woning aan het lint moet worden gebouwd en dat de openheid van het daarachter gelegen agrarische landschap verder behouden blijft. Dit is niet innerlijk tegenstrijdig.

Verder is van belang dat in de ruimtelijke onderbouwing is ingegaan op de verhouding van de nieuwe woning met het omliggende landschap. In het landschapsplan is beschreven hoe de nieuwe woning moet worden ingepast. Hierover heeft [appellant sub 3] verder niets aangevoerd.

De Afdeling is van oordeel dat de raad zich op basis van de ruimtelijke onderbouwing en het landschapsplan in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de nieuwe woning geen onaanvaardbare gevolgen voor het landschap heeft. Het is echter de vraag of de raad er wel van heeft mogen uitgaan dat de naleving van het landschapsplan in de regels van het plan is gewaarborgd. Deze vraag wordt in de hierna volgende overwegingen beantwoord.

- waarborg voorwaarden nieuwe woning

12.3.  Het plan is op internet te raadplegen op de landelijke voorziening ruimtelijkeplannen.nl. Daar heeft het perceel van [partij] naast de [locatie 2] op de verbeelding onder meer de functieaanduidingen "wonen", "specifieke bouwaanduiding - icoon wonen" en "specifieke bouwaanduiding - ruimte voor ruimtekavel". Met de laatstgenoemde aanduiding is kennelijk beoogd onder meer het uitvoeren van het landschapsplan als voorwaardelijke verplichting te stellen voor het bouwen van de woning. De regels van het plan verwijzen echter niet naar de "specifieke bouwaanduiding - ruimte voor ruimtekavel".

De voorwaarden voor de nieuwe woning die de raad heeft willen stellen, staan in artikel 88 van de regels dat als titel heeft: "Bouwregels naast [locatie 2]". De aanhef van het artikel luidt: "Ter plaatse van deze aanduiding mag worden gebouwd ten behoeve van een woning en gelden de volgende bouwregels". De titel noch de tekst van het artikel verwijst naar een aanduiding die op de verbeelding aan het perceel naast de [locatie 2] is toegekend. Dit betekent dat in zoverre niet is gewaarborgd dat het landschapsplan wordt uitgevoerd.

12.4.  De raad heeft tijdens de zitting toegelicht dat het plan ook staat op een aparte website (http://brielle.crotec-omgevingsplan.nl/) en dat deze voor het gemeentebestuur leidend is. Op de afzonderlijke website leidt het klikken op het perceel naast [locatie 2] ertoe dat onder de kop "4 Wat mag ik op deze locatie bouwen?" artikel 88 getoond wordt. In zoverre is volgens de raad wel gewaarborgd dat het landschapsplan wordt uitgevoerd.

12.5.  Het standpunt van de raad roept de vraag op of in dit geval de landelijke voorziening (ruimtelijkeplannen.nl) of de aparte website beslissend is. De hoofdregel is dat een bestemmingsplan raadpleegbaar is op de landelijke voorziening (artikel 1.2.1, eerste lid, aanhef en onder b, en tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening). Voor een bestemmingsplan met verbrede reikwijdte zoals hier aan de orde heeft de raad de mogelijkheid om van deze hoofdregel af te wijken en het plan op een andere manier ter beschikking te stellen (artikel 7c, negende lid, aanhef en onder a, onderdeel 1, van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet). Daarbij geldt de voorwaarde dat het vastgestelde bestemmingsplan elektronisch op een algemeen toegankelijke wijze beschikbaar wordt gesteld en blijft op een door de raad te bepalen internetadres en dat de landelijke voorziening een verwijzing naar dit internetadres bevat. In de nota van toelichting staat hierover (Staatsblad 2014, nr. 168, p. 15):

"In de huidige situatie dienen de bestemmingsplannen te voldoen aan de op basis van artikel 1.2.6. Bro opgestelde Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012. Deze regeling bevat vereisten inzake vormgeving, inrichting en elektronische beschikbaarstelling van het plan. Nu geëxperimenteerd gaat worden met een bredere reikwijdte van het bestemmingsplan, ligt het niet voor de hand om deze plannen te baseren op de huidige standaarden, aangezien deze zijn geënt op het begrip «een goede ruimtelijke ordening». Om deze reden kan de gemeente besluiten om af te wijken van de geldende standaarden. Aangezien dit tot gevolg zou kunnen hebben dat het «brede’plan niet op www.ruimtelijkeplannen.nl kan worden geplaatst, wordt een alternatieve voorziening getroffen. In die gevallen dient de gemeente ervoor zorg te dragen dat [het plan] op een andere algemeen toegankelijke wijze beschikbaar wordt gesteld en blijft op een door de raad te bepalen internetadres. Op www.ruimtelijkeplannen.nl wordt dan, bijvoorbeeld in een pdf-bestand een contour zonder geo-inhoud geplaatst, met daarbij (of daarin) een duidelijke verwijzing naar het internetadres. Op dat internetadres kan niet worden volstaan met het tonen van een pdf."

12.6.  In dit geval is het vastgestelde bestemmingsplan via de aparte website elektronisch op een algemeen toegankelijke wijze beschikbaar gesteld. De landelijke voorziening bevat echter niet een verwijzing naar het internetadres van de aparte website. De raad heeft het hele plan via de landelijke voorziening raadpleegbaar gemaakt. Weliswaar is - zoals de raad ter zitting heeft gesteld - in de toelichting van het plan die op de landelijke voorziening staat ook een verwijzing naar de aparte website te vinden (in paragraaf 5.1.4), maar dit is het niet hetzelfde als een verwijzing zoals is bedoeld in artikel 7c, negende lid, aanhef en onder a, onderdeel 1, van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet. Uit de nota van toelichting volgt immers dat op de landelijke voorziening alleen een verwijzing staat en niet ook een versie van het volledige plan. Die verwijzing moet bovendien duidelijk zijn. Het belang daarvan blijkt uit het voorliggende geval, waarin het plan dat op de landelijke voorziening te vinden is een ander resultaat geeft ten opzichte van de aparte website, wat kennelijk het gevolg is van het afwijken van de gebruikelijke standaarden voor het vormgeven van het bestemmingsplan.

12.7.  De conclusie is dat in dit geval de hoofdregel van artikel 1.2.1, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening geldt. Dit betekent dat moet worden uitgegaan van het plan zoals dat op de landelijke voorziening staat. Omdat daarin niet is gewaarborgd dat bij de bouw van de woning op het perceel naast de [locatie 2] het landschapsplan wordt uitgevoerd, is het plan in zoverre niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid. In zoverre slaagt het betoog.

Het beroep van [appellant sub 4]

13.     [appellant sub 4] exploiteert een productiegerichte paardenhouderij aan de [locatie 5] in Brielle. Hij komt in beroep tegen het voor dit perceel vastgestelde plandeel met de bestemming "Oude Zeekleipolder" met bijbehorende aanduidingen.

Rechtszekerheid planregeling

14.     [appellant sub 4] betoogt dat de regeling voor zijn perceel in het plan onvoldoende rechtszekerheid biedt. Hij vindt dat er een samenraapsel van allerlei deelactiviteiten is toegestaan. Hier kan discussie over ontstaan, mede vanwege het gebruik van termen als "nevenactiviteit" en "in ondergeschikte mate". Ook wijst [appellant sub 4] op de toevoeging in de regels dat geheel of nagenoeg geheel gebruik moet worden gemaakt van open grond.

14.1.  In de beheersverordening was het perceel van [appellant sub 4] aangewezen als "Landelijk gebied". Daarvoor golden de regels in bijlage 1 en de kaart in bijlage 2. Daaruit volgt dat het perceel was bestemd voor "Agrarische doeleinden".

14.2.  In het plan heeft het perceel van [appellant sub 4] - voor zover hier van belang - de functieaanduidingen "agrarisch bedrijf" en "paardenhouderij".

Verder heeft het perceel de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - nevenfuncties Oude Zeekleipolder".

14.3.  Het is niet in geschil dat het bedrijf van [appellant sub 4] op grond van de beheersverordening legaal aanwezig was. De raad heeft hierin geen verandering willen brengen in het nieuwe plan. De Afdeling stelt vast dat het nieuwe plan met de functieaanduiding "agrarisch bedrijf", artikel 5 van de regels en de definities in artikel 183.5 en 183.6 voor het bedrijf praktisch dezelfde regeling bevat als de beheersverordening. Daarom bestaat wat dit betreft geen aanleiding voor het oordeel dat het plan niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid. Het betoog slaagt in zoverre niet.

Van belang is echter ook het volgende. Uit artikel 183.5 volgt dat onder paardenfokkerij niet wordt verstaan paardenstalling. De raad heeft op het perceel van [appellant sub 4] wel een paardenstalling willen toestaan. Daarom heeft de raad artikel 13 van de regels van toepassing willen verklaren, dat een paardenstalling toestaat op gronden met de aanduiding "paardenstalling". Op de verbeelding van het plan zoals dat staat op de landelijke voorziening (ruimtelijkeplannen.nl) heeft het perceel echter niet die aanduiding maar de aanduiding "paardenhouderij". Dit is kennelijk een vergissing van de raad. Het plan is wat dit betreft niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid. Het betoog slaagt in zoverre wel.

Gelet op wat hiervoor onder 12.3 en verder is overwogen, is het van belang dat bij het aanklikken van het perceel van [appellant sub 4] op de aparte website voor het plan (http://brielle.crotec-omgevingsplan.nl/) artikel 13 wordt getoond onder "1 Welke regels gelden bij de huidige activiteit". Hiermee kan de raad rekening houden bij het herstel van het gebrek. Zie daarover de conclusie aan het einde van de uitspraak onder 17.

14.4.  Voor zover [appellant sub 4] naar de regeling voor nevenactiviteiten verwijst, doelt hij kennelijk op de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - nevenfuncties Oude Zeekleipolder" en het daarbij behorende artikel 7, onder i, van de regels. Deze bepaling is voor het bedrijf van [appellant sub 4] niet van belang, omdat zijn paardenhouderij de hoofdactiviteit is en geen nevenactiviteit. De voornoemde aanduiding levert dan ook geen beperking op voor het bedrijf van [appellant sub 4]. Daarom slaagt het betoog in zoverre niet.

Paardenrijhal

15.     [appellant sub 4] betoogt dat het plan hem ten onrechte niet de mogelijkheid biedt om een paardenrijhal te bouwen.

15.1.  Aan het perceel van [appellant sub 4] is in het plan de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - agrarisch met paardenstalling" toegekend. Uit het hierbij behorende artikel 105 van de regels volgt dat mag worden gebouwd voor een "agrarisch bedrijfscomplex" en "een paardenstalling". Er volgt niet uit de regels dat het bouwen van een paardenrijhal niet is toegestaan. Daarom mist het betoog feitelijke grondslag.

Conclusie

16.     Het beroep van [appellant sub 2] is ongegrond. De raad hoeft geen proceskosten van [appellant sub 2] te vergoeden. Voor [appellant sub 2] is deze uitspraak een einduitspraak.

17.     De beroepen van Gasunie, [appellant sub 4] en [appellant sub 3] hebben gebreken in het bestreden besluit aan het licht gebracht. De Afdeling zal de raad opdragen deze gebreken te herstellen. De raad kan dat doen door:

a. alsnog de aanduiding "veiligheidszone - risicocontour" vast te stellen op 15 m vanaf de gevel van het gasverdeelstation nabij de Kerkweg 10b in Vierpolders (hiervoor onder 4.1);

b. het plan op de landelijke voorziening (ruimtelijkeplannen.nl) zo aan te passen dat artikel 88 van de regels van toepassing is op het perceel naast de [locatie 2] in Vierpolders (hiervoor onder 12.2-12.7);

c. de aanduiding "paardenhouderij" op de verbeelding op de landelijke voorziening (ruimtelijkeplannen.nl) wat betreft het perceel [locatie 5] in Brielle te vervangen door de aanduiding "paardenstalling" (hiervoor onder 14.3);

d. in plaats van b en c het plan op de landelijke voorziening (ruimtelijkeplannen.nl) te vervangen door een verwijzing naar de aparte website.

18.     Het door de raad te nemen nieuwe besluit behoeft niet overeenkomstig afdeling 3.4 van de Awb te worden voorbereid.

19.     In de einduitspraak zal wat betreft Gasunie, [appellant sub 4] en [appellant sub 3] worden beslist over de proceskosten en de vergoeding van het betaalde griffierecht.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

Einduitspraak:

verklaart het beroep van [appellant sub 2] ongegrond.

Tussenuitspraak:

draagt de raad van de gemeente Brielle op om:

- binnen 16 weken na de verzending van deze uitspraak met inachtneming van wat onder 17 is overwogen het besluit van 28 januari 2020 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Omgevingsplan Buitengebied Brielle" te herstellen;

- de Afdeling en de andere partijen de uitkomst mede te delen en het nieuwe besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mede te delen.

Aldus vastgesteld door mr. G.T.J.M. Jurgens, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. N.D.T. Pieters, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 28 april 2021

473-717.

BIJLAGE

A.      Wettelijk kader

Crisis- en herstelwet

Artikel 2.4:

"1. Bij algemene maatregel van bestuur op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, in overeenstemming met Onze Minister of Onze Ministers wie het mede aangaat, kan, met inachtneming van internationaalrechtelijke verplichtingen, op verzoek van een bestuursorgaan, bij wege van experiment worden afgeweken van het bepaalde bij of krachtens:

(…)

o. de Wet ruimtelijke ordening;

(…)

3. Bij de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in het eerste lid, wordt bepaald:

a. welke afwijking of afwijkingen van de betrokken in het eerste lid genoemde wet of wetten is of zijn toegestaan;

(…)."

Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet

Artikel 7c:

"1. In aanvulling op artikel 3.1, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening kunnen in het bestemmingsplan ook regels worden gesteld, die strekken ten behoeve van het:

a. bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit, en

b. doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de fysieke leefomgeving ter vervulling van maatschappelijke functies.

(…)

9. Bij de voorbereiding, vormgeving, inrichting en beschikbaarstelling van het bestemmingsplan kan worden afgeweken van:

a. de volgende artikelen van het Besluit ruimtelijke ordening:

1°. 1.2.1, tweede lid, en 1.2.1a, onderdeel a, onder de voorwaarde dat het ontwerp van het bestemmingplan of het vastgestelde bestemmingsplan elektronisch op een algemeen toegankelijke wijze beschikbaar wordt gesteld en blijft op een door de raad te bepalen internetadres. In dat geval bevat de landelijke voorziening, bedoeld in artikel 1.2.1, tweede lid, een verwijzing naar dit internetadres;

(…)

17. Dit artikel is van toepassing op de volgende plangebieden:

(…)

vv. Buitengebied, gemeente Brielle, zoals aangegeven op de kaart in bijlage 101;

(…)."

Besluit ruimtelijke ordening

Artikel 1.2.1:

"1. Onverminderd het bepaalde bij of krachtens de wet stellen burgemeester en wethouders, gedeputeerde staten en Onze Minister of Onze Minister wie het aangaat de volgende visies, plannen, besluiten en verordeningen, in voorkomend geval met de daarbij behorende toelichting of onderbouwing, aan eenieder elektronisch beschikbaar:

(…)

b.bestemmingsplan;

(…)

2. Er is een landelijke voorziening waar de visies, plannen, besluiten en verordeningen, bedoeld in het eerste lid, raadpleegbaar zijn.

(…)."

B.       Regels bijlage 1 beheersverordening "Landelijk gebied" van 21 februari 2017

Artikel 1, zesde lid:

""6. agrarisch bedrijf

een bedrijf, gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren; nader te onderscheiden in:

a. grondgebonden veehouderij:

het houden van melk- en ander vee (nagenoeg) geheel op open grond, waaronder tevens wordt verstaan paardenfokkerij;

b. paardenfokkerij:

het houden van paarden ten behoeve van de fokkerij waarbij het africhten van en de handel in paarden in ondergeschikte mate plaatsvindt; onder paardenfokkerij wordt niet verstaan paardenstalling en manege;

(…)."

Artikel 3:

"1. De gronden op de kaart aangewezen voor Agrarische doeleinden (A) zijn bestemd voor grondgebonden veehouderij en akker- en vollegrondstuinbouw, alsmede voor:

a. ter plaatse van de subbestemming Ag: een glastuinbouwbedrijf;

(…)."

C.      Regels "Omgevingsplan Buitengebied Brielle"

Artikel 5:

"a. De gronden met de aanduiding 'Agrarisch bedrijf' mogen worden gebruikt als agrarisch bedrijfscomplex ten behoeve van grondgebonden veehouderij-, akkerbouw- of opengrondstuinbouw.

Daarbij geldt dat:

b. het weiden van dieren en het telen van gewassen bij deze vormen van een agrarisch bedrijf, ook plaats mag vinden buiten de aanduiding 'Agrarisch bedrijf'.

(…)"

Artikel 13:

"De gronden met de aanduiding 'Paardenstalling' mogen worden gebruikt voor paardenstalling, met een maximum van 1200 m2 aan buitenruimte die voor deze activiteit in gebruik is."

Artikel 79.2:

"Uit de aanvraag blijkt dat de initiatiefnemer over de te vergunnen activiteit een dialoog heeft gevoerd met de omgeving zoals bedoeld in de Beleidsregel Dialoog met de omgeving."

Artikel 88, getiteld "88 Bouwregels naast [locatie 2]":

"Ter plaatse van deze aanduiding mag worden gebouwd ten behoeve van een woning en gelden de volgende bouwregels:

a. per icoon is 1 woning toegestaan, op voorwaarde dat:

1. binnen zes maanden na het onherroepelijk worden van de omgevingsvergunning voor het bouwen van de woning, de stal aan de [locatie 4] (zie bijlage 3) gesaneerd is en gesaneerd blijft;

2. binnen één jaar na het onherroepelijk worden van de omgevingsvergunning voor het bouwen van de woning het landschappelijk inpassingsplan, zoals opgenomen in bijlage 4, gerealiseerd is en in stand gehouden wordt;

b. de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste 200 m2, voor zover deze gezamenlijke oppervlakte niet meer bedraagt dan 20% van de oppervlakte van het bouwperceel;

c. de goothoogte van de hoofdbouwmassa, inclusief aan- en uitbouwen en aangebouwde overkappingen, bedraagt ten hoogste 4,5 m;

d. de bouwhoogte van de hoofdbouwmassa, inclusief aan- en uitbouwen en aangebouwde overkappingen, bedraagt ten hoogste 10 m;

e. de goot- en bouwhoogte van bijgebouwen en vrijstaande overkappingen bedragen ten hoogste respectievelijk 4,5 m en 10 m;

f. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen worden ten minste 1 m achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw gebouwd;

g. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt ten hoogste:

1. voor de voorgevelrooilijn: 1,25 m;

2. achter de voorgevelrooilijn: erfafscheiding: 2 m;

h. de bouwhoogte van overige bouwwerken bedraagt ten hoogste 3 m;

i. bij de bouw van nieuwe bouwwerken dient sprake te zijn van geconcentreerd bouwen bij de bestaande bebouwing;

j. de afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse en achterperceelsgrens bedraagt tenminste 3 m;

k. vervangende nieuwbouw van de hoofdbouwmassa geheel of gedeeltelijk buiten de bestaande fundering, kan uitsluitend worden toegestaan via de artikelen voor kwalitatieve toetsing. Hiervoor wordt verwezen naar artikel 148 t/m 153."

Artikel 104, getiteld "Bouwregels agrarisch bedrijf [locatie 4]":

"Ter plaatse van deze aanduiding mag worden gebouwd ten behoeve van een agrarisch bedrijfscomplex als bedoeld in artikel 5 en gelden de volgende bouwregels:

a. Na sanering van de melkveestal mogen twee schuren gebouwd worden van respectievelijk 500 m2 en 100 m2, waarna dit als bestaande bebouwing gezien wordt. De gezamenlijke oppervlakte van gebouwen en overkappingen, de bedrijfswoning uitgezonderd, bedraagt de oppervlakte ten hoogste de bestaande oppervlakte vermeerderd met 25%;

b. de goothoogte van gebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste 6,5 m;

c. de bouwhoogte van gebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste 10 m;

d. kassen zijn niet toegestaan;

e. de bouwhoogte van voedersilo's en melktanks bedraagt ten hoogste 10 m;

f. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt ten hoogste 2 m;

g. de bouwhoogte van overige bouwwerken bedraagt ten hoogste 5 m;

h. de afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse en achterperceelsgrens bedraagt tenminste 3 m;

i. uitbreiding van bebouwing ten behoeve van een bestaande geitenhouderij is alleen toegestaan wanneer het aantal geiten niet toeneemt."

Artikel 105, getiteld "Bouwregels agrarisch bedrijf met paardenstalling":

"Ter plaatse van deze aanduiding mag worden gebouwd ten behoeve van een agrarisch bedrijfscomplex bedoeld in artikel Artikel 5 en/of een paardenstalling en gelden de volgende bouwregels:

a. de goothoogte van gebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste 6,5 m;

b. de bouwhoogte van gebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste 10 m;

c. kassen zijn niet toegestaan;

d. de bouwhoogte van voedersilo's en melktanks bedraagt ten hoogste 10 m;

e. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt ten hoogste 2 m;

f. de bouwhoogte van overige bouwwerken bedraagt ten hoogste 5 m;

g. de afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse en achterperceelsgrens bedraagt tenminste 3 m;

h. bij een buitenrijbaan bedraagt de hoogte van de bijbehorende omheining ten hoogste 1,5 m en de hoogte van de lichtmasten ten hoogste van 5 m;

i. uitbreiding van bebouwing ten behoeve van een bestaande geitenhouderij is alleen toegestaan wanneer het aantal geiten niet toeneemt."

Artikel 158, getiteld "Risicocontour":

"Ter plaatse van deze zone zijn geen nieuwe kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten toegestaan."

Artikel 183.6 definieert ‘Agrarisch bedrijfscomplex’ als:

"een aaneengesloten terrein behorende bij een agrarisch bedrijf, waarbinnen bedrijfsgebouwen, en andere bouwwerken zoals hooibergen, voersilo's, kuilvoerplaten, mestopslag, erfverharding, parkeervoorzieningen en erfbeplanting zijn geconcentreerd"

Artikel 183.5 definieert ‘Agrarisch bedrijf’ als:

"een bedrijf, gericht op het continue en duurzaam voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren; nader te onderscheiden in:

(…)

b. grondgebonden veehouderij: het houden van melk- en ander vee alsmede het houden van paarden ten behoeve van de fokkerij (al dan niet met het in ondergeschikte mate africhten van en handelen in gefokte paarden), geheel of nagenoeg geheel met gebruikmaking van open grond. Onder paardenfokkerij wordt niet verstaan paardenstalling en manege;

(…)"