Uitspraak 202101370/2/R3 en 202101373/2/R3


Volledige tekst

202101370/2/R3 en 202101373/2/R3.
Datum uitspraak: 26 april 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:

[verzoeker A] en [verzoeker B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [verzoeker]), gevestigd te Berkel en Rodenrijs, gemeente Lansingerland,

verzoeker,

en

het college van burgemeester en wethouders van Lansingerland,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 2 februari 2021 heeft het college ten behoeve van het wijzigingsplan "[locatie 1]" hogere waarden als bedoeld in de Wet geluidhinder vastgesteld (hierna: het besluit hogere waarden).

Bij besluit van 2 februari 2021 heeft het college het wijzigingsplan "[locatie 1]" vastgesteld.

Tegen deze besluiten heeft [verzoeker] beroep ingesteld.

[verzoeker] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

[partij] heeft een nader stuk overgelegd.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 13 april 2021, waar [verzoeker B] en het college, vertegenwoordigd door [gemachtigde A], zijn verschenen. Voorts is ter zitting [partij], vertegenwoordigd door [gemachtigde B], bijgestaan door mr. M. Klijnstra, advocaat te Amsterdam, als partij gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.       Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.       Het wijzigingsplan maakt de bouw van 7 woningen mogelijk op het perceel aan de [locatie 1] te Berkel en Rodenrijs en aan de bestaande bedrijfswoning is een maatbestemming toegekend. Het plan is vastgesteld met toepassing van de wijzigingsbevoegdheid zoals opgenomen in artikel 31.6 van de planregels van het bestemmingsplan "Lint Noord" uit 2013.

3.       Het besluit hogere waarden is vastgesteld vanwege wegverkeer op de Noordeindseweg waardoor bij 4 woningen in het plangebied de voorkeurswaarde van 48 dB die genoemd wordt in de Wet geluidhinder wordt overschreden. Volgens het college is het treffen van bronmaatregelen om de geluidbelasting onder de voorkeurswaarde te brengen voor deze woningen niet mogelijk en stuit het plaatsen van een geluidscherm op stedenbouwkundige en landschappelijke bezwaren, zodat een hogere grenswaarde vastgesteld kan worden.

4.       [verzoeker] richt zich tegen deze besluiten, omdat hij vreest in zijn bedrijfsvoering te worden belemmerd. Ook vreest hij klachten van de toekomstige bewoners van de voorziene woningen. Op de zitting heeft [verzoeker] gesteld het verzoek te hebben ingediend namens het bedrijf van hem en zijn broer, dat is gevestigd aan de [locatie 2] te Berkel en Rodenrijs. Dit is door partijen niet bestreden. Op dit perceel is een zand- en grondhandel in combinatie met een afvalcontainerservice van Gebroeders [verzoeker] gevestigd. Gelet hierop gaat de voorzieningenrechter ervan uit dat het beroep en het verzoek kunnen worden geacht te zijn ingediend namens dit bedrijf. Het bedrijf bevindt zich ten zuidwesten van het plangebied op een afstand van ongeveer 160 m zoals op zitting is vastgesteld. Het is de bedoeling dat het bedrijf van [verzoeker] wordt verplaatst. Partijen hebben ter zitting naar voren gebracht dat zij daarover gesprekken hebben gevoerd, maar dat die gesprekken nog niet tot overeenstemming hebben geleid en al enige tijd stil liggen.

5.       De voorzieningenrechter zal hierna eerst ingaan op het spoedeisend belang en daarna achtereenvolgens het verzoek gericht tegen het wijzigingsplan en het verzoek gericht tegen het besluit hogere waarden behandelen.

Spoedeisend belang

6.       Niet in geschil is dat [verzoeker] een spoedeisend belang heeft bij het treffen van een voorlopige voorziening nu [partij] als ontwikkelaar van het plan te kennen heeft gegeven voornemens te zijn voor de bouw van de 7 woningen op korte termijn een aanvraag om omgevingsvergunning in te dienen. De eerder ingediende aanvraag is volgens [partij] in februari 2021 ingetrokken.

Het wijzigingsplan

7.       Met het bestaan van de wijzigingsbevoegdheid in een bestemmingsplan mag de planologische aanvaardbaarheid van de nieuwe bestemming binnen het gebied waarover de wijzigingsbevoegdheid gaat in beginsel als een gegeven worden beschouwd als is voldaan aan de in het bestemmingsplan gestelde wijzigingsvoorwaarden. Dit neemt niet weg dat het bij het vaststellen van een wijzigingsplan gaat om een bevoegdheid en niet om een plicht. Het feit dat is voldaan aan de wijzigingsvoorwaarden die in een bestemmingsplan zijn opgenomen, doet niets af aan de plicht van het college om in de besluitvorming over de vaststelling van een wijzigingsplan ook na te gaan of uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening, gelet op de betrokken belangen, wijziging van de oorspronkelijke bestemming gerechtvaardigd is.

8.       Op de zitting is besproken dat [verzoeker] niet zozeer betwist dat aan de wijzigingsvoorwaarden in artikel 31.6 van de planregels van het bestemmingsplan "Lint Noord" uit 2013 is voldaan, maar dat het college uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening geen gebruik heeft mogen maken van zijn bevoegdheid het wijzigingsplan vast te stellen, omdat bedrijfsbelangen daaraan in de weg staan.

9.       [verzoeker] betoogt dat het college had moeten onderzoeken of het bedrijf ter plaatse van de voorziene woningen kan voldoen aan de geldende geluidgrenswaarden. Volgens [verzoeker] kon het college niet volstaan met een verwijzing naar het advies van DCMR van 17 juli 2019 dat is uitgebracht in het kader van het voorontwerpplan "Lint Noord, Noordersingel ten noorden van 58". Dit is volgens [verzoeker] zo omdat de in het wijzigingsplan mogelijk gemaakte woningen zijn voorzien binnen de zogenoemde milieucirkel van het bedrijf en het advies van DCMR betrekking heeft op een ander plan. [verzoeker] vreest klachten van de toekomstige bewoners. Volgens [verzoeker] gaat het om bedrijfsactiviteiten in milieucategorie 4.2 en moet daarom voor het bedrijf uitgegaan worden van een milieucirkel van 300 m.

Verder voert [verzoeker] aan dat de wethouder in de raadsvergadering van 30 november 2017 over de vaststelling van het bestemmingsplan "Groenzoom" de toezegging heeft gedaan dat niet gebouwd kan worden binnen de milieucirkel zolang het bedrijf is gevestigd op deze locatie. Het college heeft met de vaststelling van het plan, waarbij het mogelijk wordt gemaakt nieuwe woningen te bouwen binnen de milieucirkel van het bedrijf, het vertrouwensbeginsel geschonden, aldus [verzoeker].

Voorts wijst [verzoeker] op verschillende tegenstrijdigheden in standpunten van de gemeente bij verschillende plannen in de omgeving onder andere over de vraag of er klachten zijn over het bedrijf. [verzoeker] wijst ook op de tegenstrijdigheid in de conclusie over het geluid van het wegverkeer op de Noordersingel. In de toelichting bij het wijzigingsplan staat dat voor het wegverkeer op de Noordersingel voldaan kan worden aan de voorkeurswaarde, terwijl in de toelichting bij het hiervoor genoemde voorontwerpplan is geconcludeerd dat er wel een overschrijding is van de voorkeursgrenswaarde vanwege het wegverkeer op de Noordersingel. Hieruit volgt volgens [verzoeker] dat met twee maten wordt gemeten, aangezien beide plannen zich bevinden aan de Noordersingel op een afstand van ongeveer 200 m.

9.1.    Het bedrijf van [verzoeker] heeft in het bestemmingsplan "Groenzoom" een maatbestemming gekregen. Dit bestemmingsplan is na de einduitspraak van de Afdeling van 19 februari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:516, onherroepelijk geworden. Voor zover [verzoeker] zich richt tegen het bestemmingsplan "Groenzoom" kan dit in deze procedure niet inhoudelijk aan de orde komen.

9.2.    Op grond van artikel 6.2.1, onder e, f en g, van de planregels van het bestemmingsplan "Groenzoom" in samenhang bezien met de verbeelding bij dat plan zijn op het perceel van [verzoeker] ter plaatse van de functieaanduidingen "specifieke vorm van bedrijf - opslag 1" en "specifieke vorm van bedrijf - opslag 2" uitsluitend groothandel en opslag behorende tot de milieucategorieën 1 en 2 als bedoeld in de Staat van Bedrijfsactiviteiten toegestaan. Tot 1 november 2024 zijn daarbij ter plaatse van de functieaanduiding "specifieke vorm van bedrijf - opslag 2" tevens het inzamelen, scheiden en afvoeren van bedrijfsafval groothandel en opslag van zand en grond toegestaan en is ter plaatse van de functieaanduiding "geluidscherm" een geluidscherm toegestaan. Niet in geschil is dat deze bedrijfsactiviteiten behoren tot milieucategorie 4.2.

9.3.    Het college heeft volgens paragraaf 7.6.1 van de toelichting bij het wijzigingsplan de brochure "Bedrijven en milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten uit 2009 (hierna: de VNG-brochure) toegepast bij het beantwoorden van de vraag of een goed woon- en leefklimaat kan worden gewaarborgd bij de nieuwe woningen en bij het bepalen van de invloed op de bedrijfsvoering van bedrijven in de omgeving. In de VNG-brochure wordt voor milieucategorie 4.2 een richtafstand van 300 m aanbevolen tot woningen en andere gevoelige functies in een rustige woonwijk. Indien het gebied is aan te merken als gemengd gebied wordt een richtafstand van 200 m aanbevolen.

9.4.    De door [verzoeker] bedoelde milieucirkel heeft betrekking op de aanbevolen richtafstand in de VNG-brochure. Volgens [verzoeker] gaat het om een rustige woonwijk en moet een afstand van 300 m worden aangehouden. Het college stelt dat het hier gaat om een gemengd gebied, omdat in de omgeving verschillende functies voorkomen zoals agrarische bedrijven en wonen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft het college de omgeving van het plangebied terecht als gemengd gebied in de zin van de VNG-brochure getypeerd.

De in het plan voorziene woningen worden mogelijk gemaakt op minder dan 200 m afstand van het bedrijf van [verzoeker], zodat niet voldaan wordt aan de in de VNG-brochure aanbevolen richtafstanden voor milieucategorie 4.2. Volgens het college kan in dit geval een kleinere afstand dan de in de VNG-brochure aanbevolen richtafstand worden aangehouden, omdat er dichter bij het bedrijf van [verzoeker] al woningen staan die maatgevend en beperkend zijn voor de bedrijfsactiviteiten. Op de gevel van deze woningen moet het bedrijf van [verzoeker] al voldoen aan de geldende geluidgrenswaarden. Ter onderbouwing verwijst het college naar het door [verzoeker] genoemde advies van DCMR van 17 juli 2019. In dat advies staat onder andere dat het bedrijf ter plaatse van de bestaande woningen aan de Noordersingel 111 tot en met 139 kan voldoen aan de geluidgrenswaarden door het treffen van maatregelen. Deze maatregelen zijn het plaatsen van twee extra schermen, het verhogen van een bestaand scherm en het verplaatsen van de opslag van containers. Op de zitting is vastgesteld dat geluidschermen zijn geplaatst ter afscherming van het geluid richting het noorden en het zuiden. Deze geluidschermen zijn bedoeld om de dichterbij gelegen woningen te beschermen. Omdat tussen het plangebied en het bedrijf van [verzoeker] al bestaande woningen staan, die bepalend zijn voor de geluidbelasting die [verzoeker] mag veroorzaken, zullen de in het plan voorziene woningen, die verder weg van het bedrijf zijn voorzien, geen invloed hebben op de bedrijfsvoering van [verzoeker] zoals die is toegestaan op grond van het bestemmingsplan "Groenzoom".

Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan geen beperking voor de bedrijfsvoering van [verzoeker] met zich brengt. Ook heeft het college naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet gehandeld in strijd met het vertrouwensbeginsel. Zoals op de zitting is besproken, is door het treffen van maatregelen ter bescherming van woningen die dichter bij het bedrijf van [verzoeker] staan, de door [verzoeker] bedoelde milieucirkel verkleind en zijn de in het plan mogelijk gemaakte woningen niet binnen die milieucirkel voorzien.

9.5.    Over het punt van [verzoeker] dat in de toelichting van het wijzigingsplan een andere conclusie is getrokken over de geluidbelasting van het wegverkeer op de Noordersingel dan in de toelichting van het voorontwerpplan "Lint Noord, Noordersingel ten noorden van nr. 58" heeft het college naar voren gebracht dat het om verschillende woningbouwplannen gaat op verschillende locaties aan de Noordersingel en dat bij het wijzigingsplan gebruik is gemaakt van een geactualiseerd verkeersmodel. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het college daarmee het door [verzoeker] geconstateerde verschil heeft verklaard.

9.6.    Op grond van wat [verzoeker] heeft aangevoerd en gelet op alles wat op de zitting is besproken, verwacht de voorzieningenrechter niet dat het besluit tot vaststelling van het wijzigingsplan in de bodemprocedure geen stand zal houden.

Het besluit hogere waarden

10.     Het college stelt zich op het standpunt dat voor zover het verzoek en het beroep zijn gericht tegen het besluit hogere waarden artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) in de weg staat aan een vernietiging van dit besluit.

10.1.  Artikel 8:69a van de Awb luidt:

"De bestuursrechter vernietigt een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of een ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept".

10.2.  Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Kamerstukken II, 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 18-20) heeft de wetgever met artikel 8:69a van de Awb de eis willen stellen dat er een verband moet bestaan tussen een beroepsgrond en het belang waarin de appellant door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad. De bestuursrechter mag een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van de appellant.

10.3.  Het besluit hogere waarden is vastgesteld met toepassing van hoofdstuk VI van de Wet geluidhinder. Zoals de Afdeling onder 10.93 heeft overwogen in de uitspraak van 11 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2706, bevat hoofdstuk VI van de Wet geluidhinder een regeling volgens welke bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden die behoren tot een zone langs een weg, ter zake van de geluidbelasting vanwege de weg waarlangs die zone ligt, voor woningen gelegen binnen die zone de waarden in acht moeten worden genomen die als de ten hoogste toelaatbare worden aangemerkt. Als beschermingsniveau geldt in beginsel de waarde die voor de betrokken woningen is vastgelegd in de regeling. Indien deze waarde niet wordt gehaald, is het mogelijk om voor de betrokken woningen een ander beschermingsniveau te bepalen door middel van het bij besluit vaststellen van een hogere waarde voor die woningen. Deze regeling strekt tot bescherming van de bewoners van de te bouwen woningen.

[verzoeker] heeft beroep ingesteld en het verzoek ingediend vanwege de vrees in zijn bedrijfsvoering te worden belemmerd. Het belang van [verzoeker] ligt daarmee niet in de bescherming van de belangen van de toekomstige bewoners van de voorziene woningen in het plangebied. De regeling strekt daarom kennelijk niet tot bescherming van de belangen van [verzoeker]. De hogere waarden zijn niet (mede) vastgesteld voor het geluid afkomstig van het bedrijf van [verzoeker], maar voor het geluid van het wegverkeer op Noordeindseweg. Gelet hierop zal wat [verzoeker] heeft aangevoerd over het besluit hogere waarden naar verwachting niet leiden tot een vernietiging van dat besluit. De voorzieningenrechter ziet daarom geen reden om dit punt inhoudelijk te bespreken.

Conclusie

11.     De in het wijzigingsplan voorziene woningen beperken [verzoeker] niet in zijn bedrijfsvoering. Door het besluit hogere waarden wordt [verzoeker] niet in zijn belang getroffen. Gelet hierop wijst de voorzieningenrechter de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening af.

12.     Ten overvloede drukt de voorzieningenrechter partijen op het hart zo spoedig mogelijk weer met elkaar in overleg te gaan over de verplaatsing van het bedrijf van [verzoeker].

Proceskosten

13.     Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst de verzoeken af.

Aldus vastgesteld door mr. F.C.M.A. Michiels, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M.G. Alderlieste, griffier.

De voorzieningenrechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen. De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 26 april 2021

590