Uitspraak 202003024/1/R1


Volledige tekst

202003024/1/R1.
Datum uitspraak: 28 april 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Tussenuitspraak met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) in het geding tussen:

1.       [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 1]), wonend te Haarlem,

2.       [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 2]), wonend te Haarlem,

3.       [appellant sub 3], wonend te Haarlem,

4.       [appellant sub 4] en anderen, wonend te Haarlem,

5.       [appellant sub 5A] en [appellant sub 5B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 5]), wonend te Haarlem,

en

1.       de raad van de gemeente Haarlem,

2.       het college van burgemeester en wethouders van Haarlem,

verweerders.

Procesverloop

Bij besluit van 5 maart 2020 heeft het college hogere waarden als bedoeld in artikel 110a van de Wet geluidhinder vastgesteld voor op het terrein van de voormalige Koepelgevangenis in Haarlem te realiseren woningen.

Bij besluit van 9 april 2020 heeft de raad het bestemmingsplan "De Koepel" vastgesteld.

Bij besluit van 9 april 2020 heeft het college een omgevingsvergunning verleend voor het verbouwen van het Koepelgebouw ten behoeve van een University College, kantoor- en bijeenkomstfunctie, een bioscoop en horeca.

Deze besluiten zijn gecoördineerd voorbereid en bekendgemaakt met toepassing van de artikelen 3.30 en 3.32 van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro).

Tegen deze besluiten heeft [appellant sub 1] beroep ingesteld.

[appellant sub 2], [appellant sub 5], [appellant sub 3] en [appellant sub 4] en anderen hebben alleen beroep ingesteld tegen de besluiten van 9 april 2020.

De raad en het college hebben een verweerschrift ingediend.

[appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3] en [appellant sub 4] en anderen hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 maart 2021, waar [appellant sub 1A], bijgestaan door mr. E.J. van Heiningen, rechtsbijstandverlener te Leusden, vergezeld door M.T. van Kelegrom, verkeersdeskundige, [appellant sub 2A], bijgestaan door mr. R. Lagerweij en mr. E.A.C. van Poelgeest, beiden rechtsbijstandverlener te Leiden, [appellant sub 5A], [appellant sub 3], vertegenwoordigd door mr. E. Erkamp, rechtsbijstandverlener te Amsterdam, [appellant sub 4] en [appellant sub 4A] en de raad en het college, beiden vertegenwoordigd door K.W. Glas en ing. S. Bosma, zijn verschenen. Verder zijn als partij gehoord stichting Elan Wonen te Haarlem, vertegenwoordigd door mr. M.A. Grapperhaus, advocaat te Amsterdam, en stichting Duwo te Delft, vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. M.A. Grapperhaus.

Overwegingen

Inleiding

1.       Het vastgestelde bestemmingsplan heeft betrekking op de herontwikkeling van het terrein van de voormalige Koepelgevangenis aan de Oostvest 22 te Haarlem. Onderdeel van de herontwikkeling is de transformatie van de Koepel tot een openbaar gebouw met academisch onderwijs als drager en daarnaast een bioscoop, werk- en kantoorruimte en horeca. Hiervoor is de omgevingsvergunning verleend. Het plan maakt daarnaast mogelijk dat het terrein rondom de Koepel, waarop onder andere het voormalige huis van bewaring De Vest staat, wordt ontwikkeld tot een stadscampus, waar 100 woningen en 250 studentenwoningen kunnen worden gerealiseerd. Hiervoor zijn de hogere waarden voor geluidbelasting vastgesteld. Het plan maakt verder onder meer de bouw van een hotel en een parkeergarage mogelijk.

2.       [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 5] wonen aan de Oostvest, ten oosten van het plangebied. [appellant sub 3] en [appellant sub 4] en anderen wonen aan de Harmenjansweg, ten noorden van het plangebied. Zij vrezen dat het plan en de verleende omgevingsvergunning zullen leiden tot overlast en aantasting van hun woon- en leefklimaat.

3.       De Crisis- en herstelwet is op deze procedure van toepassing.

Intrekking beroepsgrond

4.       [appellant sub 4] en anderen hebben ter zitting de beroepsgrond over het door verjaring verwerven van de strook grond achter hun woningen ingetrokken.

Toetsingskader bestemmingsplan

5.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Maximale bouwhoogte

6.       [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 5] betogen dat de in het plan toegestane hoogte van bebouwing in strijd is met de Nota van Ambities en Eisen voor de herontwikkeling van de Koepel (hierna: de Nota ambities en eisen). Ter zitting hebben zij toegelicht dat voor blok C een maximale bouwhoogte van 16 m is opgenomen, terwijl de Nota ambities en eisen die hoogte alleen als een binnenplanse afwijkingsmogelijkheid toelaat. [appellant sub 2] en [appellant sub 5] stellen in hun beroepschriften dat de strijdigheid wordt versterkt door artikel 10.1, onder a, van de planregels, waarin een algemene afwijkingsmogelijkheid wordt geboden om 10% van de maximale hoogte af te wijken.

6.1.    De raad heeft op 14 juli 2016 de Nota ambities en eisen vastgesteld. Deze Nota vormt volgens het vaststellingsbesluit het kader voor de bestemmingsplanwijziging ten behoeve van de te realiseren herontwikkeling. Daarin is vastgelegd aan welke ruimtelijke, stedenbouwkundige en programmatische eisen de herontwikkeling moet voldoen.

In de Nota ambities en eisen zijn minimumeisen geformuleerd waaraan ingediende plannen moeten voldoen. Een van de eisen is dat nieuw toe te voegen bouwvolumes niet hoger zijn dan 13,5 m, gemeten vanaf de begane grondvloer van de Koepel. Daarbij is vermeld dat een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid geldt om incidenteel gebouwen met een vijfde laag, tot 16 m bouwhoogte, mogelijk te maken, onder de voorwaarde dat dit geen nadelig effect heeft ten aanzien van bezonning of privacy ten opzichte van de omliggende woonbebouwing.

6.2.    Het bouwvlak waar [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 5] op doelen heeft in het plan de functieaanduidingen "bedrijf", "dienstverlening" en "wonen". In het Stedenbouwkundig plan De Koepel, dat als bijlage bij de plantoelichting is gevoegd (hierna: het Stedenbouwkundig plan), is dit bouwvlak weergegeven als blok C. Voor blok C geldt een maximale bouwhoogte van 16 m.

In het plan zijn verschillende bouwvlakken opgenomen voor nieuwe bebouwing op het koepelterrein. Alleen voor blok C is een uitzondering gemaakt op de hoogte-eis van 13,5 m. De raad heeft zich naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat dit incidenteel is als bedoeld in de Nota ambities en eisen. De raad heeft zich verder in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de formulering in de Nota ambities en eisen niet maakt dat die uitzondering alleen met een omgevingsvergunning voor een binnenplanse afwijking kan worden toegelaten. De Afdeling ziet niet waarom de raad die uitzondering niet direct bij recht zou kunnen toestaan. Ook het feit dat artikel 10.1, onder a, van de planregels bepaalt dat met een omgevingsvergunning 10% van voorgeschreven bouwhoogten mag worden afgeweken, brengt niet mee dat de toegestane bouwhoogte van 16 m in strijd is met de Nota ambities en eisen. Bij een algemeen geformuleerde afwijkingsbevoegdheid als artikel 10.1, onder a, kan de raad volstaan met een afweging of deze in het algemeen op een ruimtelijk aanvaardbare wijze kan worden toegepast. De individuele beoordeling vindt pas plaats als daadwerkelijk een omgevingsvergunning voor afwijking van de maximale bouwhoogte wordt aangevraagd.

Prevent adviesgroep heeft onderzocht wat het effect is op de bezonning van gebouw 3, waartoe de woningen van [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 5] behoren, wanneer blok C niet 16 m, maar 13,5 m hoog zou zijn. In de op 4 augustus 2020 gewijzigde bezonningsstudie concludeert Prevent adviesgroep dat een hoogte van 13,5 m geen ander effect sorteert dan een hoogte van 16 m. [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 5] hebben de deugdelijkheid en de uitkomst van dit onderzoek niet gemotiveerd betwist. De raad heeft verder onweersproken gesteld dat de afstand van blok C tot de dichtstbijzijnde woning van [appellant sub 1] ongeveer 27 m bedraagt. Bij deze afstand heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de extra bouwlaag geen nadelig effect heeft op de privacy van [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 5]. Aan de in de Nota ambities en eisen gestelde voorwaarden over bezonning en privacy is daarom voldaan.

6.3.    Het betoog faalt.

7.       [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 5] betogen dat de toegestane hoogte van bebouwing naast hun percelen en van bebouwing rondom de Koepel buitenproportioneel is en geen recht doet aan de schaal en samenhang van de omliggende wijk. Zij voeren verder aan dat door de gehanteerde bouwhoogten juist aan hen, de omwonenden, het zicht op de Koepel wordt ontnomen. Dat is volgens hen in strijd met het uitgangspunt van de Nota ambities en eisen, waarin staat dat de Koepel zichtbaar moet blijven.

7.1.    Het meest nabij de woningen van [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 5] gelegen nieuwe bouwvlak heeft de functieaanduiding "studentenhuisvesting" of "wonen". Binnen dit bouwvlak geldt een maximale bouwhoogte van 9 m. Het nieuwe bouwvlak daarachter is blok C, waarvoor een maximale hoogte van 16 m geldt. Aan de andere zijde van het plangebied, aan de Papentorenvest, is bebouwing mogelijk tot een hoogte van 13,5 m. Aan de zijde van de Harmenjansweg zijn bouwvlakken waarvoor maximale bouwhoogten gelden van 3, 6 of 9 m. Voor de overige bebouwing rondom de Koepel geldt dat de bestaande bouwhoogte gehandhaafd moet blijven.

7.2.    De plantoelichting vermeldt in paragraaf 3.4.3 dat de nieuwbouw de samenhang in de massa en hoogte van de gebouwen zoekt door een tussenschaal toe te voegen. De bebouwing aan de Papentorenvest vormt een schaalsprong tussen de kleinschalige bebouwing in de omgeving en de massaliteit van de Koepel en De Vest. Verder voldoet het plan volgens de toelichting aan de Nota ambities en eisen, omdat de icoonwaarde van de Koepel behouden blijft.

De raad heeft in het verweerschrift verder toegelicht dat het silhouet van het koepelgebouw een van de kernkwaliteiten is. Dat silhouet is beeldbepalend voor Haarlem en de transformatie moet gericht zijn op behoud van dit beeldbepalende karakter, ook wel de icoonwaarde genoemd. Het plan maakt gebouwen mogelijk die wat positie en hoogte betreft zodanig zijn, dat de koepel vanuit verschillende kanten zichtbaar is in de directe omgeving. De hoogte is bovendien zodanig dat het koepeldak het silhouet in de wijdere omgeving blijft domineren. Aan het behoud van de icoonwaarde, een belang op de schaal van stadsniveau, is daarmee volgens de raad voldaan. Dit betreft een andere schaal dan de zichtbaarheid vanuit de woningen van [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 5]. Door de nieuwe bebouwing zal het zicht vanuit hun woningen op het koepelgebouw afnemen, maar dit vormt geen aantasting van het beeld op stadsniveau en is niet in strijd met de Nota ambities en eisen, aldus de raad. Er blijft vanuit hun woningen zicht op het koepeldak mogelijk. Onder deze omstandigheden acht de raad de afname van het zicht voor [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 5] aanvaardbaar.

7.3.    Uit het Stedenbouwkundig plan volgt dat het koepelgebouw een hoogte heeft van bijna 37 m en het voormalige huis van bewaring een hoogte van ongeveer 15 m. Gelet hierop en gelet op de grootte van deze gebouwen, heeft de raad zich naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de toegelaten nieuwe bebouwing wat de hoogte betreft in de omgeving past.

Uit de Nota van ambities en eisen blijkt dat behoud van de icoonwaarde van de Koepel een van de ambities van de raad is. Het behoud van de icoonwaarde zal volgens de Nota beperkingen stellen aan de hoogte en het karakter van nieuwbouw rond het koepelgebouw. In dit kader vermeldt de Nota dat eventuele nieuwe bebouwing op het binnenterrein qua hoogte zodanig moet zijn dat de zorgvuldig vormgegeven overgangen van de gevel naar het koepeldak zichtbaar blijven. Dit betekent niet dat de koepel vanuit alle omliggende woningen volledig zichtbaar moet zijn of blijven. De ambitie heeft betrekking op het stadsgezicht van Haarlem. Wat [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 5] aanvoeren over zichtbaarheid van de koepel, geeft de Afdeling geen aanleiding te oordelen dat het plan in strijd is met de Nota ambities en eisen of de daarin opgenomen uitgangspunten.

Voor zover het betoog betrekking heeft op aantasting van het woon- en leefklimaat, overweegt de Afdeling dat geen blijvend recht op een bepaald uitzicht bestaat. Gezien de stedelijke omgeving, heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de toegelaten ontwikkeling niet leidt tot een onaanvaardbare aantasting van het uitzicht van [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 5].

7.4.    Ook deze betogen slagen niet.

8.       [appellant sub 4] en anderen betogen dat de maximale bouwhoogte op de locatie achter hun woningen het monumentale karakter van het ensemble van de Koepel en de bewaarderswoningen doorbreekt.

8.1.    [appellant sub 4] en anderen bewonen bewaarderswoningen aan de Harmenjansweg. De plantoelichting vermeldt dat deze bewaarderswoningen bij het gevangeniscomplex behoren en aangewezen zijn als Rijksmonument. De bewaarderswoningen liggen buiten de voormalige gevangenismuren en buiten het plangebied.

Het bouwvlak achter de bewaarderswoningen maakt bebouwing ten behoeve van studentenhuisvesting mogelijk. Dit gedeelte is in het Stedenbouwkundig plan weergegeven als blok B2. Voor blok B2 geldt ter hoogte van de percelen Harmenjansweg 24 en 26 een maximale hoogte van 3 m en voor het overige een hoogte van maximaal 6 m. Ter hoogte van de percelen Harmenjansweg 24 en 26 is haaks op blok B2, blok B3 gesitueerd, waarvoor een maximale bouwhoogte van 9 m geldt.

8.2.    De raad stelt dat het Stedenbouwkundig plan en het bestemmingsplan zorgvuldig zijn opgesteld met inachtneming van de cultuurhistorische kernkwaliteiten, zoals deze zijn beschreven in de Nota van ambities en eisen. De planvorming is in diverse stadia afgestemd met de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed en ook het advies van de Adviescommissie Ruimtelijke Kwaliteit is positief. Volgens de raad leveren de bouwmogelijkheden van het bestemmingsplan geen onaanvaardbare aantasting van de ensemblewaarde van het Rijksmonument op en is het plan op dit onderdeel in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening.

De raad heeft zich naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid op dit standpunt kunnen stellen. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat de bewaarderswoningen buiten de gevangenismuren staan en dat in het Rijksmonumentenregister niet is vermeld dat deze woningen zelf een ensemblewaarde vertegenwoordigen.

8.3.    Het betoog faalt.

Parkeren - auto’s

9.       [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 5] en [appellant sub 3] betogen dat onvoldoende parkeerplaatsen voor auto’s worden gerealiseerd, zodat overlast van geparkeerde auto’s en zoekverkeer zal ontstaan. Zij wijzen erop dat in het door BonoTraffics B.V. opgestelde rapport "Mobiliteitsplan De Koepel Haarlem" van 11 februari 2020 (hierna: het mobiliteitsplan), dat ten behoeve van het plan is opgesteld, veel en fors wordt afgeweken van de geldende parkeernormen. De gehanteerde parkeernormen zijn volgens hen onrealistisch en niet voldoende onderbouwd. Als wordt uitgegaan van de gemeentelijke Beleidsregels parkeernormen 2015 (hierna: de Beleidsregels) loopt het tekort volgens hen op tot meer dan 150 parkeerplaatsen. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben een rapport van het bureau "de Verkeersdeskundige" van 8 oktober 2020 (hierna: het tegenrapport) overgelegd, waarin de uitgangspunten en berekeningen van het mobiliteitsplan zijn beoordeeld en waarin is geconcludeerd dat hun bezwaren tegen de berekening van de parkeervraag met behulp van naar beneden bijgestelde parkeernormen gerechtvaardigd zijn. [appellant sub 1] wijst er verder op dat in het mobiliteitsplan niet is uitgegaan van het maximum aantal hotelkamers dat het plan toelaat.

9.1.    In de plantoelichting is vermeld dat de totale parkeervraag voor de voorgenomen ontwikkeling is berekend aan de hand van de vastgestelde parkeernormen per functie. Voor een toelichting op de parkeernormen en de parkeerbehoefte verwijst de plantoelichting naar het mobiliteitsplan. De plantoelichting vermeldt verder dat het parkeeraanbod is bepaald op 150 parkeerplaatsen, bestaande uit 130 parkeerplaatsen in de te realiseren ondergrondse parkeergarage, met een openbaar karakter, en 20 parkeerplaatsen op het voorterrein.

De parkeerbehoefte is in het mobiliteitsplan berekend aan de hand van de gemeentelijke parkeernormen, opgenomen in de Beleidsregels. Daarnaast zijn aanvullend landelijke richtlijnen over het aandeel bezoekers en de aanwezigheidspercentages uit CROW-publicatie 381 gebruikt. In het mobiliteitsplan is een aantal aannames gedaan, aanvullend op de gemeentelijke normen, om een realistisch beeld te schetsen van de toekomstige parkeervraag. Ter toelichting vermeldt het mobiliteitsplan dat verwacht mag worden dat de parkeervraag voor het totale gebied lager ligt dan de som der delen, omdat veel functies elkaar aanvullen en versterken. Daarnaast bevindt de Koepel zich op een ideale locatie aan de rand van het centrum, wat mensen zal stimuleren met het openbaar vervoer of de fiets te komen. Het is verder in het belang van de leefbaarheid in de stad dat het autoverkeer niet te veel wordt aangemoedigd en dat alternatieven worden gestimuleerd. Een juiste balans is daarom volgens het mobiliteitsplan essentieel. Genoeg parkeerplaatsen om overlast in de omliggende buurten te voorkomen, maar niet zoveel dat het autogebruik gestimuleerd wordt. In de parkeerbalans is de berekende parkeervraag afgezet tegen het aanbod. Daaruit volgt dat er op alle momenten voldoende parkeerplaatsen zijn. Het drukste moment is de werkdagmiddag en de parkeervraag is dan volgens het mobiliteitsplan 149 parkeerplaatsen.

9.2.    De raad stelt dat sprake is van een zorgvuldig onderbouwd mobiliteitsplan, waarin de gehanteerde parkeernormen en de correcties afdoende zijn gemotiveerd. De Afdeling deelt dit standpunt niet. Zij overweegt daartoe het volgende.

9.3.    In de Beleidsregels is bij de daarin gestelde parkeernormen vermeld dat de normen niet absoluut kunnen zijn. Per bouwplan moeten maatwerk en individuele beoordeling mogelijk zijn. In de planregels is onder 11.1 bepaald, kort weergegeven, dat de Beleidsregels bij het verlenen van een omgevingsvergunning moeten worden toegepast.

In het mobiliteitsplan zijn parkeernormen uit de Beleidsregels naar beneden bijgesteld. Daarvoor kan aanleiding bestaan, maar dit vereist wel een deugdelijke motivering. Appellanten bestrijden de in het mobiliteitsplan gehanteerde normen voor wooneenheden, horeca I, II en III en bioscoop.

Voor de 100 woningen die het plan mogelijk maakt, is in het mobiliteitsplan uitgegaan van een norm van 0,4 parkeerplaatsen per woning. In de Beleidsregels zijn, na de wijziging van 31 januari 2019, voor goedkope woningen en sociale huurwoningen in de schil parkeernormen gesteld van respectievelijk 1,0 en 0,9 parkeerplaatsen per woning. In het mobiliteitsplan is de afwijking van de in de Beleidsregels gestelde parkeernormen gemotiveerd met de stelling dat de geplande kleine wooneenheden bestemd zijn voor een specifieke jonge doelgroep en dat de norm van 0,4 gebaseerd is op onderzoek van de gemeente Haarlem en de richtlijn voor bezoekers van tiny-houses in CROW-publicatie 381. Uit dat onderzoek blijkt dat het autobezit onder jongeren van 18 tot 23 jaar in Haarlem gemiddeld 0,2 bedraagt. Het plan laat echter ook wooneenheden toe die worden bewoond door personen ouder dan 23 jaar en het autobezit onder personen van 23 tot 35 jaar is volgens hetzelfde onderzoek 0,7. Anders dan in het mobiliteitsplan staat, is verder het in de CROW-publicatie opgenomen parkeerkencijfer voor bezoekers van tiny houses niet 0,2, maar 0,3. Ondanks deze cijfers is in het mobiliteitsplan uitgegaan van een norm van 0,4, dat wil zeggen 0,2 voor bewoners en 0,2 voor bezoekers. De stelling in het mobiliteitsplan dat het autobezit en het aantal bezoekers van woningen in en rondom het centrum van Haarlem gemiddeld mogelijk lager zijn, acht de Afdeling daarvoor geen afdoende verklaring. Het verschil in parkeerbehoefte in het centrum, de schil en de rest van de bebouwde kom is namelijk al verdisconteerd in de parkeernormen van de Beleidsregels.

De in het mobiliteitsplan als horeca I, II en III aangeduide voorzieningen zijn volgens het mobiliteitsplan onderdeel van de voorzieningen voor onderwijs, wonen, hotel, werkplekken en bioscoop. Verwacht wordt dat deze horecagelegenheden vooral zullen worden bezocht door hotelgasten, gebruikers van flexibele werkplekken, studenten of bioscoopbezoekers. De parkeervraag van die bezoekers is verdisconteerd in de norm voor de genoemde functies. Voor extern gebruik van deze horeca hanteert het mobiliteitsplan daarom aangepaste parkeernormen. De Afdeling onderkent dat in dit geval aanleiding kan bestaan om af te wijken van de in de Beleidsregels opgenomen parkeernormen voor restaurant en café. De aanpassing naar slechts 25% van die gemeentelijke parkeernormen is echter zo fors dat, in het licht van wat het plan mogelijk maakt, naar het oordeel van de Afdeling niet kan worden volstaan met de gegeven summiere toelichting. Daarbij is van belang dat de plantoelichting vermeldt dat de ontwikkeling ook als doel heeft om een aantrekkelijke verblijfsplek voor de Haarlemmers te worden, met veel publieksgerichte voorzieningen, zoals horeca.

Voor de bioscoop met maximaal 600 stoelen die het plan mogelijk maakt, is in het mobiliteitsplan uitgegaan van een norm van 0,05 parkeerplaats per zitplaats. In de Beleidsregels is een parkeernorm van 0,1 parkeerplaats per zitplaats gesteld. Het mobiliteitsplan motiveert de afwijking van de gemeentelijke parkeernorm met de stelling dat de bioscoop niet primair gericht zal zijn op het vertonen van mainstream films, maar op het vertonen van arthouse, documentaires en cross-over films. Dit type bioscoop trekt volgens het mobiliteitsplan over het algemeen een jonger publiek en aangenomen wordt dat hier veel studenten van de campus op af zullen komen. Het bestemmingsplan bepaalt echter niet het soort films dat mag worden vertoond, zodat in zoverre onvoldoende grond bestaat voor afwijking van de parkeernorm.

[appellant sub 1] heeft er verder terecht op gewezen dat het bestemmingsplan een hotel met 70 kamers toelaat, terwijl het mobiliteitsplan bij berekening van de parkeerbehoefte uitgaat van 60 kamers. De raad heeft hiervoor geen verklaring kunnen geven.

Uit het voorgaande volgt dat het plan wat de parkeerbehoefte van de voorziene ontwikkeling betreft niet zorgvuldig is voorbereid en niet berust op een deugdelijke motivering.

9.4.    Het betoog slaagt.

10.     [appellant sub 2] en [appellant sub 5] betogen dat in de parkeerbalans ten onrechte een aanwezigheidspercentage van 50% is gehanteerd voor woningen gedurende de werkdagochtend en de werkdagmiddag. Dit percentage is volgens hen niet aannemelijk, omdat de studenten overdag college hebben en hun auto’s dus geparkeerd zijn.

10.1.  In het mobiliteitsplan zijn de aanwezigheidspercentages uit CROW-publicatie 381 gehanteerd. Daarin is de aanwezigheid van bewoners van woningen op de werkdagochtend en de werkdagmiddag bepaald op 50%.

De Afdeling ziet in het betoog van [appellant sub 2] en [appellant sub 5] geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid heeft mogen aansluiten bij deze percentages van het CROW. In de CROW-publicatie is voor de aanwezigheidspercentages, anders dan voor de parkeerkencijfers, geen onderscheid gemaakt in typen woningen, prijssegment of bewoners. [appellant sub 2] en [appellant sub 5] hebben geen concrete feiten of omstandigheden vermeld die aanleiding geven om te twijfelen aan de representativiteit van de percentages vermeld in de CROW-publicatie.

10.2.  Het betoog faalt.

11.     [appellant sub 3] en [appellant sub 4] en anderen betogen dat de raad onvoldoende rekening heeft gehouden met het openbare karakter van de in het plan mogelijk gemaakte parkeergarage. Volgens hen zullen bezoekers van het centrum parkeerplaatsen innemen die eigenlijk bedoeld zijn voor het bestemmingsverkeer van de Koepel en zal de garage daarom steeds snel vol zijn. Hierdoor neemt de druk op de wijk toe. [appellant sub 4] en anderen vrezen dat in een stad waar voor alle parkeergarages in het centrum lange rijen wachtenden staan, ook voor deze parkeergarage wachtrijen zullen ontstaan.

11.1.  De raad stelt dat het inderdaad zo kan zijn dat bezoekers van het centrum gebruik zullen willen maken van de parkeergarage, net zoals dat andersom ook zou kunnen. Een doel van de ontwikkeling is ook het betrekken van het gebied bij de binnenstad. Het ‘samen delen’ van de parkeergarageplaatsen hoort daar volgens de raad bij. Verder heeft de raad in de nota van zienswijzen uiteengezet dat de parkeergarage geen gemeentelijke garage is en daarom ook geen deel uitmaakt van de parkeerroute.

11.2.  De Afdeling stelt voorop dat in dit geding uitsluitend ter beoordeling staat of het plan erin voorziet dat kan worden voldaan aan de parkeerbehoefte van de ontwikkeling die met het plan mogelijk wordt gemaakt. Oogmerk van de raad is dat binnen het plangebied in die parkeerbehoefte wordt voorzien. Eventuele parkeerproblematiek buiten het plangebied staat hier los van. Wat [appellant sub 3] en [appellant sub 4] en anderen aanvoeren over het openbare karakter van de parkeergarage acht de Afdeling niet beslissend voor het antwoord op de hier aan de orde zijnde vraag of binnen het plangebied in de aan het plan verbonden parkeerbehoefte kan worden voldaan.

11.3.  Dit betoog slaagt niet.

12.     [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 5] en [appellant sub 3] voeren verder aan dat de 20 parkeerplaatsen op het voorterrein slechts tijdelijk zijn. Niet duidelijk is hoe lang deze parkeerplaatsen kunnen worden gebruikt en of daarna voldoende in de parkeerbehoefte kan en zal worden voorzien.

12.1.  De raad stelt dat parkeren op het voorterrein toegestaan is en dat het bestaande gebruik mag worden voortgezet. Pas als geschikte alternatieven voorhanden zijn, wordt het parkeren op het voorterrein beëindigd, aldus de raad.

In paragraaf 3.4.3 van de plantoelichting is vermeld dat uit de Nota van ambities en eisen volgt dat uitgangspunt is dat het voorplein in de definitieve situatie vrij blijft van parkeren. Bij de start van de ontwikkeling kan nog op het voorplein worden geparkeerd, maar uitgangspunt is dat dit een tijdelijke situatie is, omdat parkeren op het voorterrein afbreuk doet aan de essentie van het plan.

12.2.  Op grond van artikel 11.1.1 van de planregels moet bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor bouwen of gebruik in voldoende mate parkeerruimte op eigen terrein zijn aangebracht en in stand worden gehouden. In het kader van de vergunningverlening is daarom voldoende gewaarborgd dat de parkeerplaatsen op het voorterrein zo nodig gehandhaafd blijven of worden vervangen.

12.3.  Dit betoog faalt.

Parkeren - fietsen

13.     [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 5] en [appellant sub 3] voeren aan dat onvoldoende fietsparkeerplaatsen worden gerealiseerd en dat daarom in de omliggende straten overlast van geparkeerde fietsen en scooters zal ontstaan. Zij wijzen erop dat de behoefte van bezoekers van de 350 te realiseren woningen in het mobiliteitsplan is gehalveerd van 1 naar 0,5 fietsparkeerplaatsen per woning, omdat het om kleine wooneenheden gaat. Studenten en jongeren spreken echter vaker in groepen af en hebben meer en vaker bezoek over de vloer dan ouderen. Verder mag volgens hen niet met aanwezigheidspercentages worden gerekend om tot een lager aantal fietsenstallingen te komen. Ten slotte is volgens hen ten onrechte geen rekening gehouden met scooters, bakfietsen en e-bikes.

13.1.  De raad heeft op basis van de CROW-publicatie Fietsparkeerkencijfers 2019 (hierna: de fietsparkeerkencijfers) een indicatie gegeven van het aantal benodigde fietsenstallingen in het plangebied. De raad stelt dat voor fietsen het uitgangspunt is dat parkeren op eigen terrein plaatsvindt. De voor de bewoners benodigde stallingen worden bij de 350 wooneenheden gerealiseerd. Het gaat dan om één plek per wooneenheid. Op basis van ervaringscijfers van stichting Duwo en stichting Elan Wonen en omdat het kleine wooneenheden zijn, is de raad voor bezoekers uitgegaan van 0,5 stallingsplaats per wooneenheid. Voor de publieke fietsenstallingen is de raad uitgegaan van dubbelgebruik, omdat het piekmoment van bijvoorbeeld een bioscoop in de avond ligt en die van het academisch onderwijs en de werkplekken in de middag. In het mobiliteitsplan is het dubbelgebruik berekend op basis van de aanwezigheidspercentages van het CROW voor de auto. Bij optimaal dubbelgebruik zijn volgens het mobiliteitsplan op een werkdagavond 381 stallingsplaatsen nodig. In het plan worden ongeveer 400 publieke stallingsplaatsen gerealiseerd. Met daarnaast de 350 stallingsplaatsen bij de woningen voorziet de ontwikkeling daarmee volgens de raad in voldoende fietsparkeergelegenheid.

13.2.  In de fietsparkeerkencijfers is bij de tabel voor woningen vermeld dat die tabel alleen betrekking heeft op bewoners. In de openbare ruimte moet daarnaast rekening worden gehouden met fietsparkeervoorzieningen voor bezoekers, waarvoor een kencijfer van 0,5 - 1 per woning is gegeven. Stichting DUWO heeft ter zitting toegelicht dat zij complexen met studentenwoningen in Nederland beheert en dat zij bijhoudt hoeveel fietsenstallingen daar nodig zijn. Haar ervaring is dat voor bezoekers kan worden uitgegaan van 0,5 stallingsplaatsen per woning, zeker als het gaat om een campus zoals in dit geval.

Gelet op de fietsparkeerkencijfers en de gestelde ervaring van de verhuurders, heeft de raad naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid een norm van 0,5 voor bezoekers van de wooneenheden kunnen hanteren. In het door [appellant sub 1] en [appellant sub 2] overgelegde tegenrapport wordt de gestelde ervaring niet in twijfel getrokken.

13.3.  De fietsparkeerkencijfers zijn bedoeld voor solitaire functies. Het CROW geeft geen aanwezigheidspercentages om rekening te kunnen houden met dubbelgebruik. Dit betekent echter niet dat de raad geen rekening mag houden met dubbelgebruik in het plangebied.

In het door [appellant sub 1] en [appellant sub 2] overgelegde tegenrapport is gesteld dat in het mobiliteitsplan aanwezigheidspercentages voor de auto zijn gebruikt om per maatgevend dagdeel het aantal te stallen fietsen te kunnen bepalen, terwijl fietsgebruik een heel ander gebruiksgedrag vertoont dan autogebruik. Het tegenrapport vermeldt echter niet wat de verschillen in gedrag zijn en op welke dagdelen dat tot wezenlijk andere uitkomsten zou kunnen leiden. De Afdeling ziet hierin daarom geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid heeft kunnen aansluiten bij de aanwezigheidspercentages voor de auto.

13.4.  In het verweerschrift heeft de raad toegelicht dat op het terrein fietsenrekken komen die ook geschikt zijn voor bakfietsen en snorfietsen, de zogenoemde nietjes. Daarnaast komt er een bewaakte fietsenstalling en kunnen fietsen ook op de trottoirs worden geparkeerd. De Afdeling heeft geen reden om aan te nemen dat deze voorzieningen niet kunnen worden gerealiseerd of ontoereikend zouden zijn.

13.5.  Het betoog slaagt niet.

Voorwaardelijke verplichtingen

14.     [appellant sub 3] en [appellant sub 4] en anderen betogen dat de strook grond achter hun woningen, kadastraal bekend als perceel 7424, ten onrechte de gebiedsaanduiding ‘overige zone - voorwaardelijke verplichting 2’ heeft gekregen. Op grond van artikel 11.2.2 van de planregels geldt voor gronden met die gebiedsaanduiding de verplichting om binnen twee jaar na ingebruikname van de woningen een inrichtingsplan buitenruimte vast te stellen. In de plantoelichting staat echter dat dit gaat om een inrichtingsplan voor binnen de muren, terwijl perceel 7424 buiten de voormalige gevangenismuren ligt. De raad heeft volgens [appellant sub 3] en [appellant sub 4] en anderen dus niet willen voorzien in inrichting van perceel 7424. Zij willen graag de zekerheid dat zij perceel 7424 ook in de toekomst als tuin bij hun woningen kunnen blijven gebruiken.

14.1.  Perceel 7424 is een 1,4 m brede strook grond achter de bewaarderswoningen aan de Harmenjansweg, die volgens het Kadaster eigendom is van stichting DUWO. Het perceel valt binnen de grenzen van het plangebied, maar ligt buiten de voormalige gevangenismuren. Aan perceel 7424 is de gebiedsaanduiding ‘overige zone - voorwaardelijke verplichting 2’ toegekend, waardoor voor dit perceel de voorwaardelijke verplichtingen gelden om een inrichtingsplan buitenruimte vast te stellen en het perceel overeenkomstig dat inrichtingsplan in te richten. Anders dan de planregels en de verbeelding is de plantoelichting geen juridisch bindend deel van het bestemmingsplan. Aan hetgeen daarin is vermeld komt dan ook geen beslissende betekenis toe. Voor de juistheid van de stelling dat de aanduiding een vergissing van de raad is, hebben [appellant sub 3] en [appellant sub 4] geen concrete feiten of omstandigheden naar voren gebracht. De Afdeling ziet in hetgeen zij hebben aangevoerd dan ook geen grond voor het oordeel dat de raad de gebiedsaanduiding ‘overige zone - voorwaardelijke verplichting 2’ niet in redelijkheid aan de betrokken gronden heeft mogen toekennen. De Afdeling heeft er begrip voor dat [appellant sub 3] en [appellant sub 4] en anderen zekerheid willen over toekomstig gebruik en inrichting van het perceel, maar het bestemmingsplan gaat daar niet over, zodat de Afdeling daarover geen inhoudelijke uitspraak kan doen.

14.2.  Het betoog faalt.

15.     [appellant sub 3] betoogt dat de voorwaardelijke verplichting om bij de studentenwoningen een overkapping aan te brengen die voor minimaal 90% gesloten is, niet voldoende is om geluidsoverlast te voorkomen. Volgens haar moet de overkapping 100% gesloten zijn. Zij wijst erop dat de afstand van de achtergevel van de appartementen tot aan de achtergevel van haar woning ongeveer 6 m bedraagt. Verder zijn in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook de ruimtelijke effecten op haar tuin relevant.

15.1.  Artikel 11.2.4 van de planregels bepaalt:

"d. voor de gebouwen ter plaatse van de aanduiding ‘overige zone - voorwaardelijke verplichting 4’ geldt - in afwijking van de daar geldende bestemming - dat het bouwen volgens de bestemming alleen is toegestaan op voorwaarde dat:

1. ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goothoogte’ boven de goot wordt afgedekt met een overkapping (privacy-geluidscherm), die voor minimaal 90% gesloten is;

[…]. "

15.2.  Achter de woning en de tuin van [appellant sub 3] is bebouwing met een maximale bouwhoogte van 3 m toegestaan. Daartussen staat de gevangenismuur, die ongeveer 4 m hoog is. Op een afstand van ongeveer 6 m van de aanbouw van [appellant sub 3] geldt voor de bebouwing van blok B2 de maximale bouwhoogte van 6 m. Voor blok B3, haaks daarop en op een afstand van ongeveer 12 m tot de aanbouw van [appellant sub 3], geldt een maximale bouwhoogte van 9 m. Op de verbeelding hebben deze bouwvlakken de gebiedsaanduiding ‘overige zone - voorwaardelijke verplichting 4’. De bouwvlakken hebben aan de zijde van de gevangenismuur de aanduiding ‘maximum goothoogte (m)=4’.

15.3.  De raad heeft in de nota van zienswijzen gesteld dat ook aspecten als brandoverslag een rol spelen en dat openingen in het scherm daarom mogelijk noodzakelijk zijn. De raad heeft om die reden niet op voorhand kunnen voldoen aan het verzoek om een volledig gesloten overkapping voor te schrijven. Ter zitting heeft de raad toegelicht dat studies uitwijzen dat een volledig afgesloten overkapping technisch misschien niet haalbaar is. Dat enig geluid doordringt in tuin of woning van omwonenden, maakt de situatie volgens de raad niet ruimtelijk onaanvaardbaar. Hij wijst op de akoestische onderzoeksrapporten van Peutz die aan het plan ten grondslag zijn gelegd.

15.4.  Omdat een volledig gesloten overkapping op bouwtechnische bezwaren kan stuiten, is de Afdeling van oordeel dat de raad in redelijkheid ervoor heeft kunnen kiezen niet een volledig gesloten overkapping voor te schrijven. In de gegeven omstandigheden is de Afdeling ook niet ervan overtuigd dat de extra geluidbelasting waarmee [appellant sub 3] wordt geconfronteerd als gevolg van een niet geheel gesloten overkapping van dien aard is dat de raad alleen al daarom een volledig gesloten overkapping had moeten voorschrijven.

15.5.  Het betoog faalt.

Verkeer

16.     [appellant sub 3] betoogt dat de verkeersaantrekkende werking van de ontwikkeling onevenredig grote gevolgen heeft voor het woon- en leefklimaat, de verkeersveiligheid en de verkeersfunctie van de omliggende wegen. Zij wijst erop dat verkeer op de Papentorenvest vanuit westelijke richting zal moeten omrijden, via de Harmenjansweg en de Damaststraat, om de parkeergarage te bereiken. Onderzoek naar de hoeveelheid extra verkeer in deze woonstraten en de vraag hoeveel extra verkeer deze aankunnen, ontbreekt. De in het mobiliteitsplan opgeworpen mogelijkheid van een doorsteek ter hoogte van de Papentorenvest is in het plan niet geborgd. [appellant sub 3] wijst er verder op dat verkeer vanuit de parkeergarage niet direct via de Papentorenvest naar de Gedempte Oostersingelgracht kan doorsteken, maar eerst de Papentorenvest moet oprijden om halverwege via een keermogelijkheid te keren. Hierdoor zullen volgens haar op de Papentorenvest opstoppingen ontstaan.

16.1.  De plantoelichting vermeldt dat uit het onderzoek, beschreven in het mobiliteitsplan, blijkt dat de beoogde ontwikkeling vanaf de parkeergarage passend kan worden ontsloten. De ontsluiting van de Koepel voor het autoverkeer moet volgens de plantoelichting worden bekeken in samenhang met de gemeentelijke plannen voor de omliggende wegenstructuur. In de ontwikkelvisie Spaarnesprong is onder andere de wens uitgesproken om de Catharijnebrug af te sluiten voor doorgaand autoverkeer, waardoor de Papentorenvest en de Gedempte Oostersingelgracht worden ontlast. Ten behoeve van de ontsluiting van de parkeergarage zal op de Papentorenvest een keermogelijkheid wordt gerealiseerd om verkeer vanuit de garage een goede routing richting de Gedempte Oostersingelgracht te bieden. Verkeer op de Papentorenvest vanuit westelijke richting richting garage zal volgens de plantoelichting moeten omrijden via de Harmenjansweg. Zo nodig kan voor dit verkeer een doorsteek worden gemaakt, maar deze verkeersstroom is naar verwachting beperkt, zodat aanvullende voorzieningen naar verwachting niet direct nodig zijn. Ter zitting heeft de raad toegelicht dat het eindbeeld van de verkeerssituatie rondom de Koepel nog niet vast staat en dat de ontsluiting van de parkeergarage wordt meegenomen bij de plannen voor de omliggende wegenstructuur. De raad verwacht vooralsnog geen onaanvaardbare verkeersituatie.

16.2.  De Afdeling ziet in wat [appellant sub 3] heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat een aanvaardbare verkeerssituatie te realiseren is. Aangezien de wegen rondom de Koepel niet tot het plangebied behoren, hoeven eventueel benodigde verkeersmaatregelen niet in het plan te worden geborgd.

16.3.  Het betoog faalt.

Bezonning

17.     [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 5] betogen dat de met het plan mogelijk gemaakte bebouwing een forse beperking van zonlicht in hun woningen en tuinen zal betekenen. Zij betwisten dat hun woningen bij de beoordeling van schaduwhinder buiten beschouwing moeten worden gelaten omdat de gevels geen direct zonlicht zouden kunnen ontvangen. Uit de door Prevent adviesgroep uitgevoerde bezonningsstudie blijkt volgens hen dat de gevels in de namiddag zonlicht ontvangen en dat die bezonning met name in het voor- en najaar door de bebouwing achteruit zal gaan naar 100% schaduw. Ter zitting hebben zij toegelicht dat hun betoog, hoewel zij in hun beroepschriften ook daglicht vermelden, uitsluitend betrekking heeft op bezonning en niet op lichtinval.

17.1.  Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 9 mei 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1515, stelt de Afdeling voorop dat er geen wettelijke normen bestaan die zien op een minimum aantal zonuren per dag in een woning. De wetgever heeft ervoor gekozen regulering hiervan over te laten aan bestuursorganen. Dit betekent dat bestuursorganen op dit onderwerp beleidsruimte hebben. Dat neemt echter niet weg dat in het kader van een bestemmingsplan een afweging dient plaats te vinden van alle bij het gebruik van de gronden betrokken belangen, waaronder het belang van omwonenden bij een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

17.2.  Ten behoeve van de vaststelling van het plan is onderzoek gedaan naar de effecten van de voorziene bebouwing op de bezonningssituatie in de omgeving van het plangebied. De resultaten van dit onderzoek zijn weergegeven in het rapport "Bezonningsstudie Koepelterrein te Haarlem" van Prevent adviesgroep van 30 september 2019, gewijzigd op 5 oktober 2019 (hierna: de bezonningsstudie). Onderzocht is of de bezonning van de omliggende woningen zal voldoen aan de zogenoemde lichte TNO-norm en strenge TNO-norm. In de bezonningsstudie is niet getoetst of noordgevels aan deze normen voldoen, omdat die gevels nagenoeg geen direct zonlicht kunnen ontvangen.

De schaduwwerking van de met het plan mogelijk gemaakte ontwikkeling betreft de noordwestgevel van gebouw 3, waartoe de woningen van [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 5] behoren. De bezonningsstudie vermeldt dat deze gevel veel eigen schaduw ontvangt en dat deze gevel dus nagenoeg geen direct zonlicht kan ontvangen. De bezonning van gebouw 3 is daarom buiten beschouwing gelaten.

De raad heeft toegelicht dat hij groter gewicht heeft toegekend aan de belangen die zijn gemoeid met de uitvoering van het plan, dan aan de beperkte afname van bezonning die daaruit voortvloeit voor deze woningen. Daarbij heeft hij in aanmerking genomen dat de woningen in een stedelijke omgeving gelegen zijn.

17.3.  De raad heeft bij de belangenafweging de onderzoeksresultaten in de periode van 19 februari tot en met 21 oktober meegewogen. De lichte TNO-norm gaat uit van minimaal twee bezonningsuren per dag in die periode.

Uit de bezonningsstudie volgt dat de noordwestgevel van gebouw 3 op 19 februari drie mogelijke bezonningsuren heeft en op 21 oktober twee. De overige zes uren ontvangt de gevel schaduw van het eigen gebouw. Als gevolg van het bestemmingsplan zal de gevel op beide dagen nog één uur directe bezonning hebben en zal één zonuur een uur worden met 25 tot 50% schaduw. In de periode van 21 maart tot en met 23 september heeft de gevel in de nieuwe situatie minimaal twee uren directe bezonning per dag. De bezonning op de gevel gaat dus in de in aanmerking te nemen periode niet achteruit naar 100% schaduw zoals [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 5] stellen.

De raad heeft zich naar het oordeel van de Afdeling in dit geval, waar de bezonning op de gevel al beperkt is, in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet leidt tot een onaanvaardbare verslechtering van de bezonning van de woningen. Daarbij betrekt de Afdeling dat de aanspraak op zonlicht niet onbeperkt is bij woningen die zijn gelegen in stedelijk gebied en dat in dit geval ook via de voorzijde van de woningen zonlicht toetreedt.

17.4.  Het betoog faalt.

Omgevingsvergunning

18.     Appellanten hebben geen afzonderlijke beroepsgronden tegen de verleende omgevingsvergunning aangevoerd. Omdat het plan bepalend kan zijn voor de vraag of de omgevingsvergunning terecht is verleend, zal de Afdeling, gelet op het geconstateerde gebrek in het plan, pas in de einduitspraak een oordeel over de omgevingsvergunning geven.

Besluit hogere waarden

19.     [appellant sub 1] heeft beroep ingesteld tegen het besluit tot vaststelling van hogere waarden voor woningen op het koepelterrein.

19. 1           Artikel 8:69a van de Awb luidt:

"De bestuursrechter vernietigt een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept."

19. 2 Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Kamerstukken II, 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 18-20) heeft de wetgever met artikel 8:69a van de Awb de eis willen stellen dat er een verband moet bestaan tussen een beroepsgrond en het belang waarin de appellant door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad. De bestuursrechter mag een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van de appellant.

19.3   Het besluit tot vaststelling van hogere waarden voor woningen op het koepelterrein is gebaseerd op de Wet geluidhinder. De regeling in de Wet geluidhinder strekt ertoe dat bij besluit wordt vastgesteld welke geluidbelasting bij de te bouwen woningen maximaal mag optreden. [appellant sub 1] is geen eigenaar van een van de woningen waarvoor hogere waarden zijn vastgesteld en niet gebleken is dat hij interesse heeft voor koop of bewoning van een van de voorziene woningen. Onder de omstandigheden die zich hier voordoen strekt de regeling kennelijk niet tot bescherming van de belangen van [appellant sub 1]. Daarom kan het beroep van [appellant sub 1], voor zover dat mede gericht is tegen het besluit van 5 maart 2020, niet leiden tot vernietiging van dat besluit en behoeft het dus geen inhoudelijke bespreking.

Bestuurlijke lus

20.     Ingevolge artikel 8:51d van de Awb, voor zover hier van belang, kan de Afdeling het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen.

21.     Gelet op wat is overwogen onder 9.3 is het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in strijd met artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb.

Met het oog op een spoedige beslechting van het geschil zal de Afdeling de raad opdragen om binnen 20 weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek in het besluit te herstellen.

De raad moet daarvoor met inachtneming van wat in 9.3 is overwogen alsnog, na onderzoek, toereikend motiveren dat voldoende in de parkeerbehoefte kan worden voorzien, dan wel een ander besluit nemen.

De raad hoeft bij de voorbereiding van een nieuw besluit niet opnieuw afdeling 3.4 van de Awb toe te passen. De raad moet een nieuw  besluit wel op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend maken en meedelen.

Proceskosten en griffierecht

22.     In de einduitspraak wordt beslist over vergoeding van de proceskosten en het betaalde griffierecht.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

draagt de raad van de gemeente Haarlem op om:

- binnen 20 weken na de verzending van deze tussenuitspraak het gebrek in het besluit van 9 april 2020 tot vaststelling van het bestemmingsplan "De Koepel" te herstellen met inachtneming van wat onder 21 is overwogen, dan wel een ander besluit te nemen, en

- de Afdeling en de andere partijen de uitkomst mee te delen en een eventueel nieuw besluit zo spoedig mogelijk op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mee te delen.

Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, voorzitter, en mr. C.J. Borman en mr. B. Meijer, leden, in tegenwoordigheid van mr. Y.C. Visser, griffier.

De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 28 april 2021

148.