Uitspraak 202001923/1/R3


Volledige tekst

202001923/1/R3.
Datum uitspraak: 21 april 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te Rijswijk,

en

de raad van de gemeente Rijswijk,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 4 februari 2020 heeft de raad het bestemmingsplan "Herontwikkeling HBG-locatie" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant] heeft een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak op de zitting behandeld op 29 oktober 2020, waar [appellant], bijgestaan door [gemachtigde], en de raad, vertegenwoordigd door M.C. de Hoog en M.J. de Ligt, bijgestaan door mr. T.E.P.A. Lam, advocaat te Nijmegen, zijn verschenen. Voorts is ter zitting Syntrus Achmea Real Estate & Finance, vertegenwoordigd door mr. I. Haverkate, advocaat te Amsterdam, [gemachtigden], gehoord.

Na het sluiten van het onderzoek op de zitting heeft de Afdeling het onderzoek met toepassing van artikel 8:68 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) heropend en de raad bij brief van 4 november 2020 in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het nader door [appellant] ingebrachte stuk. Bij brief van 24 november 2020 heeft de raad gebruik gemaakt van deze gelegenheid. [appellant] heeft op 23 december 2020 in een nader stuk gereageerd op de reactie van de raad. De raad heeft op 4 januari 2021 op dit nadere stuk gereageerd. [appellant] heeft op 2 februari 2021 op deze reactie gereageerd.

Daarvoor in de gelegenheid gesteld heeft geen van de partijen verklaard gebruik te willen maken van hun recht om op een nadere zitting te worden gehoord. De Afdeling heeft met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Inleiding

1.       Het plangebied ligt in de Ministerbuurt op de hoek van de Prinses Beatrixlaan en de Generaal Spoorlaan en staat ook wel bekend onder de naam ‘HBG-locatie’. Het plan maakt de bouw van 550 woningen mogelijk. De woningen kunnen worden gerealiseerd in de vorm van vijf woontorens met daartussen stadswoningen. In het midden van het plangebied is een parkeergarage gepland met daarop een daktuin. De bestaande bebouwing zal worden gesloopt met uitzondering van een deel van het KPN-gebouw.

[appellant] woont op een perceel dat grenst aan het plangebied. Hij kan zich niet verenigen met het plan vanwege de gevolgen voor zijn woon- en leefklimaat.

Relevante bepalingen

2.       De relevante wet- en regelgeving is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak die daarvan deel uitmaakt.

Intrekking beroepsgronden

3.       Tijdens de zitting heeft [appellant] zijn beroepsgronden over stikstof en bodemonderzoek (vanwege PFAS) ingetrokken.

Toetsingskader

4.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Planbegrenzing

5.       [appellant] betoogt dat zijn perceel had moeten worden meegenomen als onderdeel van het plangebied, omdat het direct aan het plangebied grenst en hij de gevolgen van het plan hier direct zal ondervinden.

5.1.    De raad komt beleidsruimte toe bij het bepalen van de begrenzingen van een bestemmingsplan. Deze ruimte is echter niet zo groot dat de raad een begrenzing kan vaststellen die in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.

Wat [appellant] heeft aangevoerd leidt niet tot het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de vastgestelde planbegrenzing strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Hierbij betrekt de Afdeling dat de ruimtelijke samenhang tussen het perceel van [appellant] en het plangebied niet zo is dat de raad dit perceel in het plan had moeten betrekken. Het plan ziet op de ontwikkeling van de HBG-locatie en deze ontwikkeling vindt niet plaats op het perceel van [appellant]. Dat [appellant] op zijn perceel gevolgen van het plan zal ondervinden, betekent niet dat zijn perceel daarom onderdeel van het plangebied had moeten zijn. Die gevolgen moeten wel betrokken worden bij het besluit tot het vaststellen van het plan.

Het betoog slaagt niet.

M.e.r.-beoordeling

6.       [appellant] betoogt dat de raad niet op grond van de vormvrije m.e.r.-beoordeling heeft kunnen concluderen dat het plan niet leidt tot noemenswaardige gevolgen en dat het maken van een milieueffectrapport niet nodig is. [appellant] voert aan dat bij de m.e.r.-beoordeling onvoldoende rekening is gehouden met de cumulatie van milieueffecten door andere plannen in de omgeving van het plangebied. Hij wijst in dit verband op het masterplan ‘In de Bogaard', dat de bouw van duizenden woningen in een beperkt gebied mogelijk maakt. Daarnaast wijst [appellant] op de herontwikkeling van de Churchill Tower, de Steenvoordelaan 370 en de reconstructie van de A4.

6.1.    Het college van burgemeester en wethouders heeft op 21 mei 2019 een m.e.r.-beoordelingsbesluit genomen en besloten dat geen milieueffectrapport hoeft te worden opgesteld.

De raad stelt dat uit de aanmeldingsnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling blijkt dat belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten. Het is daarom volgens de raad niet nodig om een milieueffectrapport op te stellen.

Daarnaast stelt de raad dat bij de verschillende ontwikkelingen wel wordt gekeken of er, als gevolg van cumulatie van verschillende projecten, belangrijke nadelige effecten voor het milieu kunnen ontstaan. Uit de uitgevoerde onderzoeken blijkt volgens de raad dat dat niet het geval is.

6.2.    De criteria van bijlage III van de Richtlijn 2011/92/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten, gewijzigd op 16 april 2014 (Pb EU 2012, L26 en PbEU 2014, L124) hebben onder meer betrekking op de kenmerken van het project - waaronder cumulatie met andere projecten -, de plaats van het project en de kenmerken van het potentiële effect. In de vormvrije m.e.r.-beoordeling van 13 mei 2019, die als bijlage bij de plantoelichting is opgenomen zijn de voorgenomen activiteiten getoetst aan deze criteria en is op grond hiervan een milieueffectrapportage niet noodzakelijk geacht. De te verwachten milieueffecten van de voorziene ontwikkeling zijn volgens de m.e.r.-beoordeling verwaarloosbaar.

In de vormvrije m.e.r.-beoordeling is de mogelijke cumulatie met de projecten ‘Transformatie Steenvoordelaan 370’, ‘Winston Churchill Tower’ en ‘In de Boogaard’ in de beoordeling betrokken. In de vormvrije m.e.r.-beoordeling staat dat zowel in de gebruiks- als in de bouwfase geen cumulatieve effecten vanwege deze projecten worden verwacht. [appellant] heeft niet onderbouwd welke gevolgen voor het milieu van het project ‘In de Boogaard’ in de m.e.r.-beoordeling van dit bestemmingsplan en de daaraan ten grondslag gelegde onderzoeken niet zouden zijn onderkend. Voor de reconstructie van de A4, inclusief de eventuele ondertunneling van de A4, zijn nog geen concrete voornemens. Dit project hoefde daarom niet meegenomen te worden in de vormvrije m.e.r-beoordeling. Gelet op het voorgaande bestaat geen grond voor het oordeel dat de raad op grond van de vormvrije m.e.r.-beoordeling ten onrechte heeft geconcludeerd dat geen milieueffectrapport hoefde te worden gemaakt.

Het betoog slaagt niet.

De Omgevingsverordening Zuid-Holland

7.       [appellant] betoogt dat het plan in strijd is met de Omgevingsverordening Zuid-Holland (hierna: de Omgevingsverordening). Het plan voldoet volgens [appellant] niet aan artikel 6.9, eerste lid, van de Omgevingsverordening, omdat de ontwikkeling van de woontorens, en de toegekende maximumbouwhoogtes, niet past binnen de bestaande gebiedsidentiteit en de aard en schaal van het gebied. Daarnaast is het beeldkwaliteitsplan volgens [appellant] niet opgesteld met het doel om de effecten van de ontwikkeling op bestaande kenmerken te onderzoeken, zoals artikel 6.9, vierde lid, van de Omgevingsverordening vereist. Het beeldkwaliteitsplan is geheel gericht op het gewenste eindbeeld van de planontwikkelaar en niet op de effecten ervan op de bestaande kenmerken.

7.1.    De raad stelt zich op het standpunt dat het plan in overeenstemming met de Omgevingsverordening is vastgesteld. Het plan past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart. Uit het ten behoeve van dit plan opgestelde beeldkwaliteitsplan van april 2019 volgt volgens de raad dat de ontwikkeling bijdraagt aan het versterken van de identiteit van de stad en met name het stadscentrum. Daarbij zorgt de gekozen inrichting van het plangebied en plaatsing van de gebouwen ervoor dat de woongebieden aan de westzijde van de Prinses Beatrixlaan beter aansluiting vinden met het winkelcentrum. De verwijzing naar het vierde lid van artikel 6.9 van de Omgevingsverordening is volgens de raad niet relevant, omdat de richtpunten niet in het geding zijn. Daarnaast is het ontwerpplan voorgelegd aan gedeputeerde staten en zij hebben geen aanleiding gezien om een zienswijze naar voren te brengen.

7.2.    De locatie van het plangebied is op de kwaliteitskaart 'laag van de stedelijke occupatie' aangemerkt als 'Stad/stedelijke agglomeratie'. De relevante richtpunten die ter plaatse van het plangebied op de kwaliteitskaart staan zijn:

- Ontwikkelingen dragen bij aan de karakteristieke kenmerken/identiteit van stad, kern of dorp.

- Hoogteaccenten (waaronder hoogbouw) vallen zoveel mogelijk samen met centra (zwaartepunten) en interactiemilieus in de stedelijke structuur.

- Daar waar hoogbouw niet samenvalt met 'zwaartepunten' in de stedelijke structuur geeft een beeldkwaliteitsparagraaf inzicht in de effecten, invloed en aanvaardbaarheid van hoogbouw op de (wijde) omgeving.

- Ontwikkelingen dragen bij aan de versterking van de stedelijke groen- en waterstructuur.

- Cultuurhistorisch waardevolle gebouwen en stedenbouwkundige patronen worden behouden door ze waar mogelijk een functie te geven die aansluit bij de behoeften van deze tijd.

7.3.    Partijen zijn het erover eens dat het plan voorziet in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling. Ingevolge artikel 6.9, eerste lid, aanhef en onder c, van de Omgevingsverordening is sprake van transformatie indien de ruimtelijke ontwikkeling niet past binnen de bestaande gebiedsidentiteit. Volgens de toelichting bij de Omgevingsverordening gaat het bij transformatie om een verandering van een gebied van dusdanige aard en omvang dat er een nieuw landschap of stedelijk gebied ontstaat. Er ontstaat een nieuwe toekomst voor het gebied met een nieuwe gebiedsidentiteit. Dit is volgens de toelichting bijvoorbeeld het geval bij uitleglocaties voor woningbouw en bedrijventerreinen of de aanleg van grootschalige recreatiegebieden. Het plangebied ligt echter al in een stedelijke omgeving en het betreft een woongebied. De Afdeling overweegt dat de raad zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat geen sprake is van een verandering van zulke aard en omvang dat een nieuw stedelijk gebied ontstaat en dus geen transformatie als bedoeld onder c.

De Afdeling begrijpt het betoog van [appellant] over de aantasting van de gebiedsidentiteit door het mogelijk maken van hoogbouw zo, dat hij daarmee ook betoogt dat daardoor niet aan de relevante richtpunten is voldaan. De Afdeling ziet in wat [appellant] heeft aangevoerd geen reden voor het oordeel dat de raad zich niet op het standpunt heeft kunnen stellen dat aan de relevante richtpunten is voldaan. Het plangebied bevindt zich immers in een stedelijke omgeving waar al hoogbouw voorkomt.

[appellant] doet een beroep op het vierde lid van artikel 6.9 van de Omgevingsverordening. Artikel 6.9, vierde lid, van de Omgevingsverordening is, voor zover hier van belang, alleen van toepassing indien de richtpunten van de kwaliteitskaart in het geding zijn. De Afdeling heeft al overwogen dat dit niet het geval is en komt daarom niet toe aan een toetsing of het opgestelde beeldkwaliteitsplan voldoet aan artikel 6.9, vierde lid, van de Omgevingsverordening.

Het betoog slaagt niet.

Woon- en leefklimaat

Privacy en uitzicht

8.       [appellant] betoogt dat het plan leidt tot een onevenredige inbreuk op zijn privacy en uitzicht. Vanuit de woontorens is direct zicht op zijn perceel. Zijn huidige uitzicht vanuit de achtertuin op de wilgen en groenstroken zal drastisch veranderen door de in het plan voorziene ontwikkeling. [appellant] wijst in dit verband ook op de ongekend hoge bebouwingsdichtheid van de ontwikkeling van 550 woningen op maar 1,2 ha. De effecten van het plan op zijn perceel zijn volgens [appellant] niet meegenomen in de belangenafweging van de raad.

8.1.    De raad stelt zich op het standpunt dat het woon- en leefklimaat van [appellant] niet zo zal worden aangetast dat hieraan een doorslaggevend gewicht had moeten worden toegekend. Er is in een zone van meer dan 20 m tussen de woning van [appellant] en de beoogde bebouwing uitsluitend lage bebouwing toegestaan. Daarnaast staan er bomen tussen het perceel van [appellant] en de beoogde hoogbouw. Deze bomen blijven behouden, zodat een groot deel van het zicht op het perceel van [appellant] door de aanwezige bomen wordt ontnomen. De bomenrij neemt alleen het zicht vanuit de oostelijke woontoren niet weg. De aantasting van het uitzicht en de privacy zal volgens de raad, mede gelet op de afstand van meer dan 80 m tot deze woontoren, beperkt zijn en vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening niet onaanvaardbaar.

Daarnaast stelt de raad zich op het standpunt dat de voorziene ontwikkeling en de beoogde bebouwingsdichtheid passend zijn binnen de omgeving. De beoogde dichtheid van de HBG-locatie sluit aan op de bestaande dichtheid van het stadscentrum "In de Bogaard" en het gebied rondom de Beatrixlaan. De raad acht de dichtheid van 550 woningen passend, omdat de HBG-locatie nabij het (her te ontwikkelen) stadscentrum ‘In de Bogaard’ ligt en de locatie goed bereikbaar is.

8.2.    [appellant] woont aan de zuidwestkant van het plangebied. Aan de gronden direct ten noorden van zijn woning is de bestemming "Groen" toegekend. Aan de gronden ten noorden hiervan is de bestemming "Woongebied" toegekend. Aan de gronden binnen het plangebied waaraan de bestemming "Woongebied" is toegekend, zijn verschillende maximumbouwhoogtes toegekend. De maximumbouwhoogtes verschillen tussen de 3,5 m en 107 m en lopen op richting het noordoosten.

Aan de gronden ten noorden van de woning van [appellant] op een afstand van ongeveer 37 m zijn de bestemming "Woongebied" en de aanduidingen "maximum bouwhoogte: 10 m" en "aaneengebouwd" toegekend. Aan de gronden daarachter, op een afstand van ongeveer 60 m van de woning van [appellant], zijn de bestemming "Woongebied" en de aanduidingen "gestapeld", "maximum bouwhoogte: 29,5 m" en "specifieke bouwaanduiding - 2" toegekend. Aan gronden ten oosten van de woning van [appellant], op een afstand van 98 m, zijn de bestemming "Woongebied" en de aanduidingen "gestapeld", "maximum bouwhoogte: 39 m" en "specifieke bouwaanduiding - 1" toegekend.

8.3.    De Afdeling stelt vast dat de ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt nabij het centrum van Rijswijk, in een stedelijk gebied. In de omgeving van het plangebied komt zowel lage woonbebouwing als meer stedelijke bebouwing voor. In de omgeving van het plangebied komt al hoogbouw, en de daarbij behorende hoge bebouwingsdichtheid, voor. De afstand tussen de dichtstbij voorziene woningen en de woning van [appellant] bedraagt ongeveer 37 m. De afstanden tot de andere, hogere gebouwen die mogelijk worden gemaakt bedragen minstens 60 m. Uit artikel 9, lid 9.2.1, onder c, van de planregels volgt dat sprake moet zijn van een getrapte opbouw die afloopt richting de Prinses Irenelaan, waar de woning van [appellant] staat. [appellant] zal in beperkte mate privacy en uitzicht verliezen ten gevolge van het plan. De raad heeft zich bij afweging van de betrokken belangen echter in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de aantasting van de privacy en het uitzicht van [appellant] niet zo is dat er in zoverre geen sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Hierbij betrekt de Afdeling dat er geen recht op blijvend vrij uitzicht bestaat en dat de woontorens met de hoogste maximumbouwhoogtes aan de noord- en noordoostkant van het plangebied op meer dan 100 m zijn voorzien en niet aan de zuidwestzijde waar [appellant] woont. Daarnaast is de bestemming "Groen" toegekend aan de strook grond van 22 m breed tussen de woning van [appellant] en de voorziene woningen.

In de nota van zienswijzen is de raad ingegaan op het verlies aan privacy en uitzicht van [appellant]. De Afdeling volgt het betoog van [appellant] dat zijn belangen niet bij de belangenafweging zijn betrokken dan ook niet.

Het betoog slaagt niet.

Brief 27 februari 2007

9.       [appellant] betoogt dat de raad rekening had moeten houden met de brief van 27 februari 2007 van het college. Daarin staat dat er geen hogere bebouwing achter zijn woning zal komen, maar alleen aan de zijde van de Generaal Spoorlaan en de Prinses Beatrixlaan. Op basis van dit stuk heeft hij ervoor gekozen om zijn woning niet aan de makelaar van de projectontwikkelaar te verkopen, maar om in zijn woning te investeren.

9.1.    In de brief van het college van 27 februari 2007, waar [appellant] naar verwijst, is de volgende passage opgenomen: "Het is nog te vroeg om nu al te kunnen zeggen hoeveel woningen gebouwd zullen gaan worden en wat voor woningen dat zullen zijn. Het bouwplan zal in ieder geval in de omgeving ingepast moeten worden, d.w.z. hogere bebouwing waar dat kan (aan de zijde van de Generaal Spoorlaan en Prinses Beatrixlaan) en rekening houdend met de laagbouw aan de zijde van de Prinses Irenelaan / Minister van den Tempellaan."

Uit deze brief kan worden afgeleid dat de hogere bebouwing gepland wordt aan de zijde van de Generaal Spoorlaan en de Prinses Beatrixlaan, terwijl rekening wordt gehouden met de laagbouw aan de zijde van de Prinses Irenelaan. In het bestreden plan zijn de hogere maximumbouwhoogtes toegekend aan de gronden aan de Generaal Spoorlaan en Prinses Beatrixlaan en de lagere maximumbouwhoogtes aan de zijde van de Prinses Irenelaan. De raad heeft het plan dus op de manier vorm gegeven als in de brief staat. De Afdeling volgt het betoog van [appellant] dat de raad onvoldoende rekening heeft gehouden met de brief dan ook niet.

Het betoog slaagt niet.

Groenvoorziening

10.     [appellant] betoogt dat het voorziene verlies aan groen een onaanvaardbare inbreuk vormt op zijn woon- en leefomgeving. Hij kijkt nu uit over groenstroken rondom de singel aan de Minister van de Tempellaan. Dit groen zal volgens [appellant] verdwijnen. [appellant] betoogt dat in een stedelijk gebied grote behoefte is aan groen. De groenstrook langs de Minister van de Tempellaan is een ecologische uitloper van Park Steenvoorde. De in het plan opgenomen groenvoorziening is volgens [appellant] volstrekt onvoldoende.

10.1.  De raad stelt dat de groenstroken rondom de singel behouden blijven. Aan de betreffende gronden is opnieuw de bestemming "Groen" toegekend. De planregels in het bestreden plan maken voor een doelmatige ontsluiting van het plangebied de aanleg van een brug voor gemotoriseerd verkeer mogelijk ter plaatste van de functieaanduiding "brug". Voor de bomenrij gelegen direct achter het perceel van [appellant] geldt dat de betreffende bomen worden behouden.

Daarnaast stelt de raad dat aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten kunnen worden ontleend. De raad heeft het belang van woningbouw afgewogen tegen het belang van [appellant] bij het behoud van het aanwezige groen in het plangebied. Hij is tot de conclusie gekomen dat het belang van woningbouw zwaarder weegt dan behoud van alle nu aanwezige flora en fauna.

10.2.  Binnen het plangebied is aan verschillende stroken grond de bestemming "Groen" toegekend, aan de noordzijde, aan een strook grond aan de westzijde van het plan, rondom de singel en deels aan de zuidzijde.  Aan de singel en de gronden rondom de singel is ook de dubbelbestemming "Waarde - Ecologie" toegekend. Aan de gronden aan de noordkant van de singel is de functieaanduiding "brug" toegekend. Gelet op artikel 11.1.2 van de planregels heeft de bestemming "Waarde - Ecologie" voorrang. Daarnaast is in het bestreden plan aan een strook grond met een breedte van 22 m en een lengte van 70 m tussen de bestaande woningen aan de Prinses Irenelaan en de voorziene woningen en aan een strook grond aan de noordzijde van het plangebied, de bestemming "Groen" toegekend. De Afdeling stelt vast dat het bestreden plan niet minder, maar meer groen mogelijk maakt dan het voorgaande bestemmingsplan. Dat in het plangebied feitelijk veranderingen in het aanwezige groen optreden door de kap van een deel van de bomen op gronden waaraan in het voorgaande plan de bestemming "Verkeer - 3" was toegekend, leidt niet tot het oordeel dat de raad het plan niet zo heeft mogen vaststellen.

De raad heeft beleidsruimte bij de vaststelling van een bestemmingsplan en moet een belangenafweging maken vanuit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening. Het standpunt van de raad dat het belang van woningbouw zwaarder weegt dan het behoud van het huidige groen in het plangebied en dat een deel van het groen bij de singel verdwijnt om een brug aan te leggen om te voorzien in een goede ontsluiting, acht de Afdeling niet onredelijk.

Het betoog slaagt niet.

11.     Ingevolge artikel 1.6a van de Crisis- en herstelwet (hierna: Chw) kunnen na afloop van de termijn voor het instellen van beroep geen beroepsgronden meer worden aangevoerd. Dit betekent dat alle beroepsgronden in het beroepschrift moeten worden opgenomen en dat na afloop van de beroepstermijn geen nieuwe gronden meer kunnen worden ingediend.

In een nader stuk van 16 oktober 2020 heeft [appellant] voor het eerst gewezen op beschermde vogels in het plangebied. Het nader stuk is na afloop van de termijn voor het instellen van beroep bij de Afdeling ingediend. Dit betekent dat deze grond ingevolge artikel 1.6a van de Chw buiten beschouwing gelaten moet worden.

Verkeersoverlast

12.     [appellant] betoogt dat de ontwikkeling die het plan mogelijk maakt, verkeersoverlast door sluipverkeer zal veroorzaken. [appellant] vreest dat automobilisten die vanuit de parkeergarage komen, een route door de wijk over de Prinses Irenelaan nemen om de wachttijden op de kortste route naar de Generaal Spoorlaan en de Prinses Beatrixlaan te vermijden. [appellant] vreest ook meer verkeer in zijn straat vanwege de faciliteiten aan de Prinses Irenelaan. Daarnaast vreest [appellant] voor meer verkeer in zijn straat dat een parkeerplaats zoekt, omdat er mogelijk parkeerplaatsen zullen verdwijnen op de Prinses Beatrixlaan. De raad heeft volgens [appellant] bij de beoordeling van de verkeersoverlast onjuiste verkeersgegevens gehanteerd. Er zijn ten onrechte ongeveer 900 autobewegingen in mindering gebracht voor een al 20 jaar leegstaand HBG-kantoorgebouw, een oud postkantoor en een telefooncentrale die ook als kantoor is meegerekend.

12.1.  De raad stelt dat uit het verkeersonderzoek van Royal HaskoningDHV blijkt dat het verkeer met de bestaande verkeersstructuur afgewikkeld kan worden. Deze uitkomsten worden volgens de raad bevestigd in een notitie die is opgesteld door adviseurs mobiliteit van bureau Goudappel Coffeng. Aangezien het verkeer van en naar het plangebied via de meest voor de hand liggende verkeersroute op aanvaardbare wijze kan worden afgewikkeld, hoeft volgens de raad voor sluipverkeer niet gevreesd te worden.

12.2.  De raad heeft onderzoek uit laten voeren naar de effecten van het extra verkeer dat de voorziene ontwikkeling tot gevolg zal hebben. De onderzoeksresultaten zijn door Royal HaskoningDHV vastgelegd in het rapport "Resultaten analyse HBG-locatie Rijswijk Beatrixlaan - 29 april 2019" (hierna: het verkeersrapport) dat als bijlage bij de plantoelichting is gevoegd onder de naam "memo kruispuntanalyse".

In het verkeersrapport staat: "Tevens komen de kantoren in de huidige situatie te vervallen, wat resulteert in een verkeersafname van 920 motorvoertuigen per etmaal." Verderop in het verkeersrapport staat echter: "Aangezien bij het verkeersonderzoek van RHDHV gekeken wordt naar de totale verkeersbelasting, is de aftrek van 920 mvt per etmaal niet nodig. De kantoorgeneratie zat al niet meer in de actuele verkeerscijfers en is daarom niet meegenomen." De verkeersbewegingen van de kantoren zijn dus niet in mindering gebracht in het onderzoek zoals [appellant] betoogt, zodat niet is gebleken dat in het verkeersrapport onjuiste verkeersgegevens zijn gehanteerd.

In het verkeersrapport van 2019 is geconcludeerd dat het extra verkeer dat wordt gegenereerd door het bouwplan op de voormalige HBG-locatie, kan worden afgewikkeld binnen de bestaande verkeersstructuur. Er wordt geadviseerd om de opstelstrook richting de Generaal Spoorlaan minimaal te verlengen met 10 meter. Daarnaast heeft de raad naar aanleiding van de bezwaren van [appellant] vragen over de verkeersafwikkeling voorgelegd aan Goudappel Coffeng. De vragen zijn beantwoord in de notitie "Beantwoording vragen Beatrixlaan" (hierna: notitie Goudappel Coffeng), gedateerd 2 september 2020. In de notitie van Goudappel Coffeng is geconcludeerd dat de cyclustijd op de kruispunten in de huidige situatie nog onder de maximale waarde van 120 seconden blijft. Een verdergaande groei kan volgens de notitie nog opgevangen worden. Uit de berekeningen blijkt dat de doorstroming op de hoofdwegen voldoende is. Er ontstaat geen onaanvaardbare wachttijd bij de ontsluiting op de Prinses Beatrixlaan. Er is volgens de notitie geen reden om aan te nemen dat extra sluipverkeer via woonstraten ontstaat. [appellant] heeft deze conclusie niet gemotiveerd bestreden. Overlast van verkeer dat een parkeerplek zoekt, zal niet zodanig zijn dat de raad het plan niet in redelijkheid heeft vast kunnen stellen. Hierbij betrekt de Afdeling dat nog onzeker is of er parkeerplaatsen op de Prinses Beatrixlaan zullen verdwijnen.

Het betoog slaagt niet.

Parkeren

13.     [appellant] betoogt dat het plan niet voorziet in voldoende parkeergelegenheid waardoor de parkeerdruk in de omgeving te hoog zal worden. Volgens [appellant] is de parkeerbehoefte te laag ingeschat, omdat ten onrechte de norm voor sociale woningbouw is toegepast. Ook wijst [appellant] op de parkeerbehoefte samenhangend met de mogelijkheden voor bed&breakfast en horeca in het plan en andere ontwikkelingen in de omgeving van het plangebied. In het parkeeronderzoek is hier ten onrechte geen rekening mee gehouden. Volgens [appellant] kan het berekende tekort van 90 parkeerplaatsen op eigen terrein niet in de woonstraten worden opgevangen. De raad heeft daarbij ten onrechte de restcapaciteit in een straal van 200 m betrokken. Daarnaast betoogt [appellant] dat uit de hoogbouwvisie blijkt dat parkeren bij hoogbouw in en onder het gebouw moet worden opgelost en niet op maaiveld in de open lucht.

[appellant] betoogt ook dat ter plaatse van De Prinses Irenelaan gevaarlijke situaties kunnen ontstaan door de toename van geparkeerde auto’s. Deze laan is door de raad aangemerkt als belangrijke fietsroute naar het winkelcentrum. Als hier straks dubbele rijen auto’s staan in de weekenden, dan is dit gevaarlijk. De raad is hier volgens [appellant] te makkelijk aan voorbijgegaan en schuift de gevolgen naar de omwonenden.

13.1.  De raad stelt dat de meest actuele kencijfers van het CROW zijn gebruikt bij het bepalen van het aantal benodigde parkeerplaatsen. Uit de parkeerbalans volgt dat er een tekort aan parkeerplaatsen is op verschillende momenten. Onderzocht is of er voldoende restcapaciteit in de directe omgeving is, waarbij de gemiddelde parkeerdruk in het openbaar gebied niet boven de 85% uit mag komen. De parkeernota van Rijswijk biedt ruimte voor deze wijze van vaststellen van de benodigde parkeerplaatsen. Uit het parkeeronderzoek blijkt volgens de raad dat dit het geval is. De CROW gaat uit van een straal van 250 m voor de restcapaciteit. De raad heeft 200 m gehanteerd en hanteert daarmee een strengere norm. In het parkeeronderzoek is gekeken naar plekken waar legaal geparkeerd mag worden. De Prinses Irenelaan is een 30 km/u-weg waar aan beide kanten geparkeerd mag worden. Hier ontstaat geen verkeersonveilige situatie bij dubbel parkeren. Het mogelijke verlies aan parkeerplekken op de Prinses Beatrixlaan en de parkeerbehoefte van andere ontwikkelingen zullen bekeken worden wanneer de plannen daarvoor concreet genoeg zijn.

De raad stelt zich op het standpunt dat het plan niet in strijd is met de Hoogbouwvisie Rijswijk van 24 april 2007. In de hoogbouwvisie staat niet dat per definitie niet in het maaiveld geparkeerd mag worden. Er staat, dat er bij hoogbouw meer ruimte is voor groen, als niet in het maaiveld wordt geparkeerd. Dit wordt genoemd als voordeel van hoogbouw. Het plan maakt volgens de raad al voldoende groen mogelijk.

De raad stelt dat voor het openen van een bed & breakfast een omgevingsvergunning aangevraagd moet worden. De horecavoorzieningen die het plan mogelijk maakt, zijn kleine ondersteunende voorzieningen die volgens de raad amper parkeerdruk genereren. In het rapport is voor deze functie van een parkeerbehoefte van 10 parkeerplekken uitgegaan.

13.2.  Binnen het plan is op eigen terrein een parkeergarage met 550 parkeerplaatsen mogelijk gemaakt, waarvan 250 parkeerplaatsen aan bewoners van de koopwoningen zullen worden verkocht. De overige 300 parkeerplaatsen kunnen zowel door de overige bewoners als door bezoekers worden gebruikt (zogenoemd dubbelgebruik).

13.3.  In opdracht van de raad heeft Empaction een parkeeronderzoek uitgevoerd. De resultaten van dit onderzoek zijn vastgelegd in het rapport "Parkeeronderzoek HBG-locatie Rijswijk" van 25 november 2019. Dit parkeeronderzoek is als bijlage bij de plantoelichting opgenomen. Bij dit onderzoek is uitgegaan van de ‘Nota Parkeernormen 2011’, waarin voor toepassing van de parkeernormen onderscheid is gemaakt in woningtypen. In het onderzoek is uitgegaan van 32 woningen in de categorie "koop-duur", 218 woningen in de categorie "koop: midden/goedkoop" en 300 woningen in de categorie "huur: midden/goedkoop". Uit de parkeerbalans in het parkeeronderzoek volgt dat er op eigen terrein een tekort aan parkeerplaatsen is op een werkdagavond (84 parkeerplaatsen), koopavond (40 parkeerplaatsen), zaterdagavond (89 parkeerplaatsen) en zondagmiddag (13 parkeerplaatsen). In het rapport staat het voorstel dat in de uiteindelijke balans ook in de avonduren rekening wordt gehouden met een tiental extra geparkeerde auto’s vanwege de aanvullende voorzieningen. In het rapport staat verder dat in een straal van 100 m rondom de ontwikkeling, rekening houdend met een maximale bezetting van 85% en zonder gebruik te maken van de Q-Park terreinen in de omgeving van het plangebied, op het piekmoment in de avonden sprake is van een restcapaciteit van 112 plaatsen. Daarmee is er in de omgeving ook nog voldoende ruimte voor de extra parkeerplaatsen ten gevolge van de nog in te vullen aanvullende voorzieningen.

13.4.  De Afdeling acht het door de raad gehanteerde uitgangspunt over de verdeling van woningtypen voor de berekening van de parkeerbehoefte op voorhand niet onredelijk. Gelet op artikel 14.1 van de planregels zal bij verlening van een omgevingsvergunning voor bouwen getoetst moeten worden aan de 'Nota Parkeernormen 2011' of de rechtsopvolger(s) daarvan. Op dat moment zal ook gekeken worden naar het type van de te bouwen woningen en de bijbehorende parkeerbehoefte. Met de parkeerbehoefte ten gevolge van horeca is in het rapport rekening gehouden. Uit het rapport volgt dat vanwege de extra voorzieningen die het plan mogelijk maakt rekening wordt gehouden met een tiental extra parkeerplaatsen. Een bed & breakfast is pas na verlening van een omgevingsvergunning daarvoor toegestaan. Bij de eventuele verlening van die vergunning zal, gelet op artikel 9.5.3, aanhef en onder c, van de planregels, beoordeeld moeten worden of wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid. Een eventuele toename in parkeerbehoefte door andere, nog onzekere, ontwikkelingen in de omgeving van het plangebied hoeven niet bij de beoordeling van dit plan te worden betrokken. Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling in wat [appellant] heeft aangevoerd geen grond voor het oordeel dat de parkeerbehoefte onjuist is berekend.

Op pagina 36 van de hoogbouwvisie staat: "Hoogbouw heeft als voordeel dat de footprint (het bebouwde grondvlak) van de bebouwing klein is, waardoor er meer ruimte overblijft voor groen; voorwaarde daarbij is wél  dat het parkeren in of onder het gebouw wordt opgelost en niet op het maaiveld in de open lucht." De Afdeling wijst erop dat dit een visie en geen verordening betreft. Daarnaast ziet het stuk op de keuze voor hoogbouw in relatie tot groen. De Afdeling volgt de raad in zijn uitleg dat de hoogbouwvisie meer ruimte voor groen door hoogbouw alleen als voordeel noemt en niet vereist dat bij hoogbouw niet op het maaiveld wordt geparkeerd.

De Afdeling zal niet inhoudelijk ingaan op het betoog van [appellant] dat met 200 m een te ruime straal is gebruikt, omdat uit het rapport volgt dat al binnen een straal van 100 m het tekort aan parkeerplaatsen vanwege de woningen en aanvullende voorzieningen kan worden opgevangen. [appellant] heeft de conclusies in het parkeeronderzoek over de restcapaciteit binnen de straal van 100 m niet gemotiveerd bestreden.

In wat [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat door de verhoogde parkeerdruk verkeersonveilige situaties op de Prinses Irenelaan zullen ontstaan. Alleen de omstandigheid dat aan beide kanten van deze laan geparkeerd mag en zal worden, is daarvoor onvoldoende.

Het betoog slaagt niet.

Geluid

14.     [appellant] betoogt dat de ontwikkeling die het plan mogelijk maakt, zal leiden tot een aanzienlijke toename van de geluidsoverlast als gevolg van een toename van het aantal verkeersbewegingen. De raad heeft met betrekking tot zijn situatie niet naar de bestaande situatie gekeken en de toekomstige situatie niet bij de belangenafweging betrokken. Er is onvoldoende rekening gehouden met de te verwachten veel hogere geluidbelasting op de gevoelige en niet-geluidgevoelige objecten. Het plan is volgens [appellant] daarom onzorgvuldig voorbereid en in strijd met artikel 3:2 van de Awb vastgesteld.

14.1.  Voor zover [appellant] heeft aangevoerd dat geluidsoverlast ter plaatse van de geplande woningen zal ontstaan, geldt dat artikel 8:69a van de Awb eraan in de weg staat dat het bestreden besluit hierom wordt vernietigd. Gelet op dit artikel kan [appellant] niet opkomen voor het belang van de toekomstige bewoners bij een goed woon- en leefklimaat. Het belang van [appellant] is gericht op de bescherming van zijn eigen woon- en leefklimaat. Dat zal wel inhoudelijk besproken worden.

14.2.  De raad heeft Peutz opdracht gegeven om een geluidsonderzoek uit te voeren naar de geluidbelasting ter plaatse van de omliggende woningen, waaronder de woning van [appellant]. De uitkomsten van dit onderzoek zijn vastgelegd in het rapport "Woningbouw ontwikkeling HBG locatie Rijswijk Nadere beschouwing van optredende geluidniveaus vanwege wegverkeer bij bestaande woningen" van 1 september 2020 van Peutz (hierna: het geluidsrapport). Dit rapport dateert van na de vaststelling van het bestreden besluit. Uit de gedingstukken blijkt niet dat de raad bij de vaststelling van het plan rekening heeft gehouden met de geluidsbelasting ter plaatse van de woning van [appellant]. Het bestreden besluit is in zoverre in strijd met artikel 3:2 van de Awb niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid.

Het betoog slaagt.

14.3.  De Afdeling ziet in dit geval aanleiding om te onderzoeken of de rechtsgevolgen van het besluit met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb in stand kunnen worden gelaten. Hiervoor is van belang dat de raad alsnog onderzoek heeft laten doen naar de geluidsbelasting ter plaatse van de woning van [appellant].

In het geluidsrapport staat dat verkeer afkomstig van de ontwikkeling, wellicht enkele uitzonderingen daargelaten, zal worden ontsloten richting de Prinses Beatrixlaan. De toename van de geluidbelasting als gevolg van de beoogde ontwikkeling over het deel van de Prinses Irenelaan waar sprake is van een toename aan verkeersbewegingen, bedraagt maximaal 0,9 dB.  Los van het feit dat de woning van [appellant] zich niet aan dit deel van de weg bevindt, is volgens het geluidsrapport zo’n toename niet hoorbaar en van verwaarloosbare invloed op de geluidbelasting ter plaatse van deze woning. In wat [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van deze conclusie in het geluidsrapport.

Luchtkwaliteit

15.     [appellant] betoogt dat de grootschalige woningbouw op een klein stuk grond die het plan mogelijk maakt, ervoor zorgt dat de luchtvervuiling nog meer zal toenemen en van grote invloed zal zijn op omwonenden. In het onderzoek van Peutz naar de luchtkwaliteit, dat als bijlage bij de plantoelichting is opgenomen, zijn ten onrechte 920 verkeersbewegingen van het kantoorpand in mindering gebracht op de verkeersbewegingen als gevolg van het plan. Ook is in het onderzoek ten onrechte geen rekening gehouden met de verstoring van het natuurlijke windpatroon door hoogbouw, wat een verslechtering van de luchtkwaliteit tot gevolg kan hebben. [appellant] verwijst hierbij naar een artikel over zogenoemde ‘canyon streets’. Volgens [appellant] rekent Peutz daarnaast ten onrechte met 275 sociale huurwoningen, terwijl dat in het plan niet is voorgeschreven. De 89 auto’s die niet in de parkeergarage passen en daarom in de wijk moeten parkeren zijn niet meegenomen in het onderzoek. Ook zijn in het luchtkwaliteitsonderzoek verouderde verkeersgegevens uit 2003 gehanteerd. Verder zijn de specifieke gevolgen van de parkeergarage, met name bij de in- en uitrit, ten onrechte niet onderzocht. Daarnaast betoogt [appellant] dat bij het berekenen van de negatieve bijdrage van de voorziene ontwikkeling op de luchtkwaliteit, ten onrechte alleen is uitgegaan van de luchtvervuiling door motorvoertuigen, terwijl de woningen zelf ook een negatief effect op de luchtkwaliteit kunnen hebben.

Rijswijk staat al bovenaan het lijstje van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) van steden met zwaar verontreinigde lucht. De vervuilde lucht in Rijswijk is vooral veroorzaakt door autoverkeer. [appellant] wijst hierbij op het Actieplan luchtkwaliteit 2020-2030 van de gemeente Rijswijk. Het plan zal opstoppingen op de prinses Beatrixlaan tot gevolg hebben en verkeer zal door de wijk omrijden om dit te ontwijken, wat de luchtkwaliteit verder zal doen verslechteren. Ook is volgens [appellant] in het luchtkwaliteitsonderzoek ten onrechte geen rekening gehouden met verkeer van en naar de faciliteiten verderop de Prinses Irenelaan.

Daarnaast heeft [appellant] kanttekeningen geplaatst bij enkele uitgangspunten uit het onderzoek van Peutz. In het luchtkwaliteitsrapport zijn volgens [appellant] ten onrechte kerncijfers voor een centrumlocatie gehanteerd en is de verkeerstoename door sommige toekomstige ontwikkelingen ten onrechte niet meegenomen.

15.1.  De raad stelt zich in de eerste plaats op het standpunt dat het plan een woningbouwontwikkeling mogelijk maakt van minder dan 1500 woningen, zodat geen luchtkwaliteitsonderzoek hoeft te worden uitgevoerd gelet op de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (hierna: de Regeling NIBM). In de tweede plaats stelt de raad zich op het standpunt dat de geplande ontwikkeling, ook wanneer de verkeersbewegingen van het voormalig HBG-pand niet in mindering worden gebracht en uitgegaan wordt van 510 appartementen in het segment ‘koopwoning, etage (midden)’, niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Volgens de raad blijkt dit uit verschillende versies van het luchtkwaliteitsonderzoek van onderzoeksbureau Peutz.

Daarnaast stelt de raad dat [appellant] zijn beroep niet meer mocht aanvullen met nieuwe beroepsgronden in een nader stuk dat 10 dagen voor zitting is ontvangen. Hierbij wijst de raad erop dat deze zaak onder de Chw valt. Ook stelt de raad dat [appellant] zijn beroepsgrond niet meer mocht aanvullen met nieuwe argumenten na de heropening van het onderzoek na zitting.

15.2.  Wat het standpunt van de raad dat de voorziene ontwikkeling onder de Regeling NIBM valt betreft, overweegt de Afdeling als volgt. Op basis van artikel 5.16, vierde lid, van de Wet milieubeheer (hierna: Wm) en artikel 4 van het Besluit niet in betekenende mate bijdragen zijn in bijlage 3A van de Regeling NIBM categorieën van gevallen aangewezen waarin het vaststellen van een bestemmingsplan in ieder geval niet in betekenende mate bijdraagt als bedoeld in artikel 5.16, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wm. Voor zover hier van belang zijn als categorie van gevallen aangewezen woningbouwlocaties, als zo’n locatie, in geval van één ontsluitingsweg, netto niet meer dan 1.500 nieuwe woningen omvat, dan wel, in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling, netto niet meer dan 3.000 woningen omvat. De Afdeling stelt vast dat het plan echter niet alleen de bouw van 550 woningen, maar ook andere ondersteunende voorzieningen, waaronder horeca, mogelijk maakt. Daarom kan niet zonder meer gezegd worden dat het project binnen de getalsmatige grenzen van een categorie uit de Regeling NIBM valt. In dat geval zijn berekeningen nodig om aan te tonen dat het project niet in betekenende mate bijdraagt.

15.3.  Over het standpunt van de raad dat [appellant] in het nadere stuk dat ongeveer 10 dagen voor zitting is ontvangen, geen nieuwe beroepsgronden meer naar voren mocht brengen, overweegt de Afdeling dat [appellant] in dat nadere stuk verschillende al in zijn beroepschrift naar voren gebrachte beroepsgronden heeft aangevuld met nieuwe argumenten. Er is geen rechtsregel die zich verzet tegen het naar voren brengen van nadere argumenten voor al aangevoerde beroepsgronden.

[appellant] heeft na de heropening van de behandeling van het beroep zijn beroepsgrond dat de voorziene ontwikkeling luchtvervuiling tot gevolg zal hebben, verder onderbouwd met nadere argumenten. Omdat deze argumenten dienen als nadere onderbouwing van een al in het beroepschrift aangevoerde beroepsgrond, zal de Afdeling inhoudelijk op deze argumenten ingaan. De raad is in de gelegenheid gesteld om op deze argumenten te reageren.

15.4.  Voor zover [appellant] betoogt dat de luchtkwaliteit bij andere omwonenden wordt aangetast, geldt dat artikel 8:69a van de Awb eraan in de weg staat dat het bestreden besluit hierom wordt vernietigd. Gelet op dit artikel kan [appellant] niet opkomen voor het belang van andere omwonenden bij een goed woon- en leefklimaat. Het belang van [appellant] is gericht op de bescherming van zijn eigen woon- en leefklimaat, dat wel inhoudelijk besproken zal worden.

15.5.  De raad heeft het rapport van Peutz "Woningbouwplan ter plaatse van de HBG-locatie te Rijswijk, onderzoek naar de luchtkwaliteit ten gevolge van het wegverkeer" (hierna: het luchtkwaliteitsrapport), gedateerd 24 april 2019, als bijlage bij de plantoelichting gevoegd. In dit luchtkwaliteitsrapport zijn ten onrechte 920 autobewegingen in mindering gebracht voor een kantoorpand dat al geruime tijd leegstond. Het onderzoek was in zoverre gebrekkig en het bestreden besluit is in zoverre in strijd met artikel 3:2 van de Awb niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid.

Het betoog slaagt.

15.6.  De Afdeling ziet in dit geval aanleiding om te onderzoeken of de rechtsgevolgen van het besluit met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb in stand kunnen worden gelaten. Hiervoor is van belang dat de raad op 26 november 2020 een nieuwe versie van het luchtkwaliteitsonderzoek heeft overgelegd waarin de 920 autobewegingen niet in mindering zijn gebracht. Op 4 januari 2021 heeft de raad, naar aanleiding van stukken van [appellant], opnieuw een nieuwe versie van het luchtkwaliteitsonderzoek overgelegd. Daarin is uitgegaan van 510 appartementen in het segment 'koopwoning, etage (midden)', in plaats van een 50/50 verdeling tussen 'huurwoning, etage, goedkoop/midden segment' en 'koopwoning, etage (midden)’. In de luchtkwaliteitsrapporten staat dat zowel in 2019 als in 2029 na planrealisatie geen sprake is van overschrijding van grenswaarden voor de stoffen NO2 (stikstofdioxide), PM10 en PM2,5 (fijnstof). De toename van de concentraties van deze stoffen bedraagt minder dan 3% van de grenswaarden. Daarom draagt het plan niet in betekenende mate bij aan de gevolgen voor de luchtkwaliteit.

De Afdeling overweegt dat in de laatste versie van het rapport de 920 autobewegingen niet meer in mindering zijn gebracht en dat daarin niet meer is uitgegaan van (sociale) huurwoningen. De overige kanttekeningen die [appellant] bij de overige uitgangspunten van de rapporten heeft geplaatst, geven geen aanleiding om de uitkomsten van deze nadere onderzoeken niet te volgen. Het plangebied ligt in het centrumgebied van Rijswijk en onzekere toekomstige gebeurtenissen hoeven nog niet meegenomen te worden in het luchtkwaliteitsonderzoek.

De Afdeling heeft onder overweging 12.2 al overwogen dat een onaanvaardbare wachttijd bij de ontsluiting op de Prinses Beatrixlaan niet te verwachten is. De Afdeling ziet daarom geen aanleiding om tot het oordeel te komen dat de luchtkwaliteit zal verslechteren door omrijdend verkeer. Ook is niet gebleken dat geen rekening is gehouden met verkeer dat vanuit het plangebied over de Prinses Irenelaan zal rijden. Uit bijlage 1 ‘verkeersgegevens’ bij het luchtkwaliteitsrapport kan worden afgeleid dat rekening is gehouden met verkeer dat van de HBG-locatie naar het winkelcentrum en teruggaat. [appellant] heeft niet beargumenteerd waarom hiermee onvoldoende rekening gehouden zou zijn.

In het rapport staat: "Omdat de verkeersgegevens zijn aangeleverd voor de jaren 2015 en 2025, zijn deze worst case gecorrigeerd met een autonome groei van 1,5% per jaar." Op pagina 18 staat onderaan: ‘bron: Verkeerstellingen 2003 Stadsgewest Haaglanden’, maar bovenaan "Verkeersmodel Rijswijk 2015 versie 1.1, etmaalintensiteit Model 2025" van Gemeente Rijswijk. De verkeersgegevens die voor het luchtkwaliteitsonderzoek zijn gehanteerd, zijn volgens het luchtkwaliteitsrapport geüpdatet door middel van een dynamisch verkeersmodel. De verkeersgegevens zijn, anders dan [appellant] aanvoert, naar het oordeel van de Afdeling daarom niet zo achterhaald dat een nieuwe verkeerstelling nodig was.

De in- en uitrit van de parkeergarage is gepland op ruim 60 m afstand van de woning van [appellant], zodat een verhoogde concentratie fijnstof vanwege de in/uitrit daarom niet te verwachten is ter plaatse van zijn woning. In het rekenmodel is rekening gehouden met de verkeersaantrekkende werking van de geplande ontwikkeling. Aan de hand van CROW-kencijfers is de verkeersgeneratie van de beoogde ontwikkeling bepaald. De Afdeling ziet in wat [appellant] heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat geen rekening is gehouden met auto’s die niet in de parkeergarage parkeren.

Over de negatieve bijdrage van de woningen zelf op de luchtkwaliteit overweegt de Afdeling als volgt. Bij minder dan 1500 woningen wordt uitgegaan van niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtkwaliteit. Het plan maakt de bouw van maximaal 550 woningen mogelijk. [appellant] heeft onvoldoende aangevoerd om tot het oordeel te komen dat de bijdrage van de woningen zelf in dit geval wel in betekenende mate zal bijdragen.

In wat [appellant] heeft aangevoerd over windcirculatie als gevolg van de hoogbouw, ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat hier in het luchtkwaliteitsrapport ten onrechte geen rekening mee is gehouden. Hierbij betrekt de Afdeling dat in het rapport "Woningbouwplan ter plaatse van de HBG-locatie te Rijswijk, Windklimaatonderzoek met behulp van de windtunnel" van Peutz van 22 maart 2019 (hierna: het windonderzoek), dat als bijlage bij de plantoelichting gevoegd, staat dat er aan de Prinses Irenelaan, ter plaatse van de woning van [appellant], een goed windklimaat zal zijn. Uit het windonderzoek volgt dat ter plaatse van de woning van [appellant] geen specifieke problemen met de windcirculatie zullen plaatsvinden. Het artikel waar [appellant] met betrekking tot het windpatroon naar verwijst gaat over een zogenoemde ‘canyon street’. Dit betreft een straat met aan beide zijden hoge bebouwing, waardoor de luchtvervuiling niet verwaait maar blijft hangen. Bij de woning van [appellant] zal hier geen sprake van zijn. Er wordt maar aan één kant in hoogbouw voorzien en dat is niet in zijn straat.

In het Actieplan luchtkwaliteit 2020-2030 waar [appellant] op heeft gewezen, staan verschillende voorstellen tot maatregelen voor een betere luchtkwaliteit, zoals het uitbreiden van de milieuzone en het stimuleren van fietsgebruik. De Afdeling leidt uit het actieplan niet af dat in bepaalde delen van Rijswijk niet meer gebouwd zou mogen worden.

15.7.  In wat [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de conclusies in de luchtkwaliteitsrapporten.

Conclusie

16.     In wat [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 3:2 van de Awb. De Afdeling ziet, onder verwijzing naar wat zij heeft overwogen onder 14.3 en 15.7, aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb geheel in stand te laten.

17.     De raad moet op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart het beroep gegrond;

II.       vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Rijswijk van 4 februari 2020 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Herontwikkeling HBG-locatie";

III.      bepaalt dat de rechtsgevolgen van dat besluit geheel in stand blijven;

IV.     veroordeelt de raad van de gemeente Rijswijk tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.335,00 (zegge: dertienhonderdvijfendertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

V.      gelast dat de raad van de gemeente Rijswijk aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 178,00 (zegge: honderdachtenzeventig euro) vergoedt;

Aldus vastgesteld door mr. R. Uylenburg, voorzitter, en mr. G.T.J.M. Jurgens en mr. J. Gundelach, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, griffier.

De Voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 21 april 2021

270-944.

Bijlage

Algemene wet bestuursrecht

Artikel 8:69a

"De bestuursrechter vernietigt een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept."

Wet milieubeheer

Artikel 5.16

"1. Bestuursorganen maken bij de uitoefening van een in het tweede lid bedoelde bevoegdheid of toepassing van een daar bedoeld wettelijk voorschrift, welke uitoefening of toepassing gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, gebruik van een of meer van de volgende gronden en maken daarbij aannemelijk:

a. dat een uitoefening of toepassing, rekening houdend met de effecten op de luchtkwaliteit van onlosmakelijk met die uitoefening of toepassing samenhangende maatregelen ter verbetering van de luchtkwaliteit, niet leidt tot het overschrijden, of tot het op of na het tijdstip van ingang waarschijnlijk overschrijden, van een in bijlage 2 opgenomen grenswaarde; [...];

c. dat een uitoefening of toepassing, rekening houdend met de effecten op de luchtkwaliteit van onlosmakelijk met die uitoefening of toepassing samenhangende maatregelen ter verbetering van de luchtkwaliteit, niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor in bijlage 2 een grenswaarde is opgenomen.

[...]

2. De in het eerste lid bedoelde bevoegdheden of wettelijke voorschriften zijn de bevoegdheden en wettelijke voorschriften, bedoeld in:

[…]

c. de artikelen 3.1, 3.26 en 3.28 van de Wet ruimtelijke ordening;

[…]

4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld omtrent het in betekenende mate bijdragen als bedoeld in het eerste lid, aanhef en onder c, waaronder begrepen het aanwijzen van categorieën van gevallen die in ieder geval al dan niet in betekenende mate bijdragen in de daar bedoelde zin."

Besluit niet in betekenende mate bijdragen

Artikel 4

"1. Bij ministeriële regeling kunnen categorieën van gevallen worden aangewezen, waarin de uitoefening van een of meer bevoegdheden of toepassing van een of meer wettelijke voorschriften in ieder geval niet in betekenende mate bijdraagt.

[…]."

Regeling niet in betekenende mate bijdragen

Artikel 4

"1. Aangewezen krachtens artikel 4, eerste lid, van het Besluit worden de in bijlage 3A genoemde categorieën van gevallen waarin de uitoefening van een of meer bevoegdheden of toepassing van een of meer wettelijk voorschriften betrekking heeft op een kantoorlocatie, woningbouwlocatie of combinatie daarvan.

[…]."

De Omgevingsverordening Zuid-Holland

Artikel 6.9

"1. Een bestemmingsplan kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:

a. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen);

b. als de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, maar wijziging op structuurniveau voorziet (aanpassen), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door:

1. zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart; en

2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen als bedoeld in het derde lid;

c. als de ruimtelijke ontwikkeling niet past bij de bestaande gebiedsidentiteit (transformeren), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door:

1. een integraal ontwerp, waarin behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gehele gebied ook aandacht is besteed aan de fysieke en visuele overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd, alsmede rekening is gehouden met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart; en         2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen als bedoeld in het derde lid.

[…]

3. Aanvullende maatregelen zijn:

a.  de aanvullende ruimtelijke maatregelen kunnen bestaan uit (een combinatie van):

1°  duurzame sanering van leegstaande bebouwing, kassen en/of boom- en sierteelt;

2°  wegnemen van verharding;

3°  toevoegen of herstellen van kenmerkende landschapselementen;

4°  andere maatregelen waardoor de ruimtelijke kwaliteit verbetert.

b. de onder a genoemde maatregelen worden in beginsel getroffen binnen hetzelfde plangebied als de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling, tenzij kan worden gemotiveerd dat dat niet mogelijk is. In dat geval kunnen ook ruimtelijke maatregelen elders in de motivering inzake ruimtelijke kwaliteit worden betrokken;

c. in afwijking van onder b kan het bevoegd gezag in plaats van het treffen van ruimtelijke maatregelen een (gedeeltelijke) financiële compensatie verlangen door middel van een storting in een kwaliteitsfonds, dat is ingesteld op basis van de door provinciale staten vastgestelde regeling voor kwaliteitsfondsen, mits de daadwerkelijke uitvoering van de compenserende ruimtelijke kwaliteitsmaatregelen afdoende is verzekerd.

4. Een bestemmingsplan dat een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt als bedoeld in het eerste lid bevat een beeldkwaliteitsparagraaf, waarin het effect van deze ontwikkeling op de bestaande kenmerken en waarden wordt beschreven en waaruit blijkt dat de ruimtelijke kwaliteit ten minste gelijk blijft, voor zover het gaat om een ruimtelijke ontwikkeling:

a. waarbij de richtpunten van de kwaliteitskaart in het geding zijn; of

b. die is gelegen op gronden binnen een beschermingscategorie als bedoeld in het tweede lid, onder a en b.

[…]."

Planregels bestemmingsplan "Herontwikkeling HBG-locatie"

Artikel 4.1

"De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. groenvoorzieningen;

b. bermen, grondwallen, oevers, water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

c. in- en uitritten, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen uitgesloten - fietspad' in- en uitritten niet zijn toegestaan;

d. paden en bruggen voor langzaam verkeer, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen uitgesloten - fietspad' uitsluitend paden en bruggen voor voetgangers zijn toegestaan;

e. ter plaatse van de aanduiding 'brug': tevens een brug voor gemotoriseerd verkeer;

f. bij deze bestemming behorende voorzieningen, met uitzondering van parkeervoorzieningen."

Artikel 9.1

"De voor 'Woongebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. woningen;

[…]."

Artikel 9.2.1

"Ten aanzien van de in lid 9.1 bedoelde gronden gelden voor woongebouwen de volgende regels:

[…]

b. de bouwhoogte in meters mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)';

c. in aanvulling daarop gelden de volgende regels:

1. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 1' geldt dat sprake moet zijn van een getrapte opbouw die afloopt richting de Minister Van den Tempellaan met aan de zijde van de Prinses Beatrixlaan een maximum bouwhoogte van 39 m en aan de zijde van de Minister Van den Tempellaan een maximum bouwhoogte van 23,5 m;

2. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 2' geldt dat sprake moet zijn van een getrapte opbouw die afloopt richting de Prinses Irenelaan met aan de zijde van de Generaal Spoorlaan een maximum bouwhoogte van 29,5 m en aan de zijde van de Prinses Irenelaan een maximum bouwhoogte van 20,5 m;

[…]"

Artikel 9.5.3

"Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 9.1 voor het toestaan van recreatieve nevenactiviteiten in de vorm van bed & breakfast, met dien verstande dat:

[…]

c. voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein;

[…]."

Artikel 11.1.1

"De voor "Waarde - Ecologie" aangewezen gronden, zijn behalve voor de daar voorkomende bestemming (en) mede bestemd voor de aanleg en instandhouding van natte en/of droge ecologische verbindingszone."

Artikel 11.1.2

"Indien er strijd ontstaat tussen het bepaalde in de bestemming "Waarde -Ecologie" en het bepaalde in de overige daar voorkomende bestemmingen, prevaleert het bepaalde in de bestemming "Waarde - Ecologie"."

Artikel 14.1

"a. Een omgevingsvergunning voor het bouwen, het uitbreiden of wijzigen van de functie van gebouwen en gronden, wordt slechts verleend indien wordt voorzien in volgende parkeergelegenheid overeenkomstig de 'Nota Parkeernormen 2011' of de rechtsopvolger(s) daarvan, tenzij de aard en omvang van de omgevingsvergunning voor het bouwwerk en/of de uitbreiding en/of de wijziging van gebruik van bouwwerken en/of gronden niet leidt tot extra parkeerbehoefte;

b. parkeergelegenheid die is gerealiseerd om te voorzien in voldoende parkeergelegenheid dient in stand te worden gehouden."