Uitspraak 201906789/1/A2


Volledige tekst

201906789/1/A2.
Datum uitspraak: 21 april 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

het bestuur van de Stichting Islamitisch Onderwijs Amsterdam en omstreken (hierna: SIO), gevestigd te Amsterdam,

appellante,

tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) van 30 juli 2019 in zaken nrs. 19/3504 en 19/3505 in het geding tussen:

het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam

en

SIO.

Procesverloop

Bij besluit van 13 november 2018 heeft het college een aanvraag van SIO om de bekostiging van de uitbreiding van de tijdelijke onderwijshuisvesting van het Cornelius Haga Lyceum (hierna: CHL) in het Programma Huisvestigingsvoorzieningen onderwijs PO, VO en (V)SO 2019 (hierna: OHP 2019) op te nemen afgewezen.

Bij besluit van 21 mei 2019 heeft het college het door SIO daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 30 juli 2019 heeft de rechtbank het door SIO daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft SIO hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 januari 2021, waar SIO, vertegenwoordigd door [gemachtigden], bijgestaan door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door mr. S.M.C. Nuijten en mr. S.A.M. Vermeulen, advocaten te Amsterdam, en W. Vervaart, zijn verschenen.

Overwegingen

Wettelijk kader

1.       Het relevante wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.

Aanleiding van het geschil

2.       Met ingang van het schooljaar 2017/2018 ontvangt SIO van het college een voorziening in de huisvesting voor het CHL in de vorm van een schoolgebouw aan de Naritaweg 30 te Amsterdam. Dit schoolgebouw is geschikt voor huisvesting van 220 leerlingen.

3.       Bij aanvraag van 29 januari 2018 heeft SIO voor het schooljaar 2019/2020 een aanvraag gedaan voor opneming in het OHP 2019 van de bekostiging van een door SIO te realiseren uitbreiding van de huisvesting voor het CHL met 1.000 m2 aan tijdelijke lesruimte en een gymzaal voor een bedrag van € 2.000.000,00. SIO heeft gesteld bij aanvang van het schooljaar 2019/2020 350 leerlingen te moeten huisvesten.

4.       Het college heeft de aanvraag bij besluit van 13 november 2018, zoals gehandhaafd bij besluit van 21 mei 2019, afgewezen omdat SIO niet aannemelijk heeft gemaakt dat de ruimtebehoefte groter is dan de beschikbare capaciteit van het schoolgebouw. De prognose van 12 maart 2013 van Verenigde Bijzondere Scholen voor Onderwijs op Algemene Grondslag betreffende de verwachte deelname in het eerste leerjaar in de periode 2014 tot en met 2030 (hierna: VBS-prognose) waar SIO naar heeft verwezen, is niet reëel. De praktijk heeft uitgewezen dat die prognose niet klopt. Bij gebrek aan een onderbouwing door SIO van haar aanvraag met een actuele prognose van het te verwachten aantal leerlingen, is het college voor de prognose uitgegaan van het feitelijk aantal leerlingen ten tijde van de beoordeling van de aanvraag. SIO heeft daarnaast niet vóór de uiterste datum van 15 maart 2018 een uitgewerkt bouwplan overgelegd waaruit de haalbaarheid en uitvoerbaarheid van de gewenste uitbreiding bleek. Verder is geen omgevingsvergunning aangevraagd. Volgens het college was het daarom niet mogelijk om de gevraagde voorziening binnen het OHP 2019 van de gemeente Amsterdam te plaatsen.

5.       SIO is het niet met deze besluitvorming eens.

Aangevallen uitspraak

6.       De rechtbank is van oordeel dat het college de reguliere aanvraag van SIO voor opneming van de bekostiging van de beoogde uitbreiding in het OHP 2019 terecht heeft afgewezen. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het college kan worden gevolgd in zijn standpunt dat ten tijde van de aanvraag dan wel uiterlijk 15 maart 2018 geen actuele gegevens beschikbaar waren omtrent de noodzaak van de gevraagde uitbreiding. De VBS-prognose was niet toereikend, omdat uit de daadwerkelijke aantallen was gebleken dat deze prognose niet overeenkwam met de realiteit. Volgens de rechtbank helpt een beroep op de uitspraak van de Afdeling van 21 oktober 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3249, SIO niet omdat de Afdeling in die uitspraak heeft geoordeeld dat op grond van de VBS-prognose kan worden gekomen tot een geschat aantal leerlingen voor het eerste jaar van ongeveer 186, waarvoor het college huisvesting diende te verschaffen, maar de prognose niet geldig was voor een schatting van de instroom van leerlingen in de tweede en hogere klassen. Volgens de rechtbank had SIO met een onderbouwde actuele prognose uiterlijk 15 maart 2018 moeten aantonen hoe groot de ruimtebehoefte van het CHL in het schooljaar 2019/2020 zou zijn. Verder had het college de aanvraag op grond van artikel 76f, vijfde lid, van de Wvo gedeeltelijk kunnen afwijzen omdat SIO geen uitgewerkt bouwplan met een deugdelijke kostenraming had ingediend. Niet is gebleken dat SIO toezeggingen zijn gedaan over toewijzing van de reguliere aanvraag, aldus de rechtbank. Ook is niet aannemelijk gemaakt dat verwachtingen zijn gewekt die voor het college verplichtingen scheppen. Dat het college de aanvraag op grond van artikel 2.3, derde lid, van de Verordening huisvestingsvoorzieningen onderwijs Amsterdam 2018 (hierna: de Verordening) buiten behandeling had kunnen stellen omdat die niet compleet was, maakt niet dat het college daartoe verplicht was.

Gronden hoger beroep

7.       SIO betoogt dat de rechtbank ten onrechte is uitgegaan van het eenzijdige onvolledige beeld dat het college heeft geschetst. SIO wijst erop dat zij op eigen verzoek en desgevraagd informatie aan het college heeft verschaft en dat in overleg aanpassingen aan het ontwerp over de uitbreiding van de huisvesting zijn aangebracht. Aan SIO is meermaals toegezegd dat zij de uitbreiding tijdig zou kunnen en mogen realiseren. SIO betwist dat zij haar aanvraag niet tijdig en niet deugdelijk heeft onderbouwd. Volgens SIO beschikte het college op 15 maart 2018 over een deugdelijke prognose. De juistheid van die prognose wordt door de werkelijke groei gestaafd. De haalbaarheid en uitvoerbaarheid van de gewenste uitbreiding blijkt uit het feit dat een aannemer met de werkzaamheden kon beginnen. Dat geen omgevingsvergunning was aangevraagd, kan geen zwaarwegend argument zijn omdat het college zelf een aannemer opdracht heeft gegeven met de bouw van noodlokalen te beginnen.

SIO betoogt verder dat de rechtbank ten onrechte het college is gevolgd in zijn standpunt dat, gelet op de systematiek van de Verordening, uitgegaan moet worden van de situatie op uiterlijk 15 maart 2018. Dit verdraagt zich niet met artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op basis waarvan een volledige heroverweging in bezwaar dient plaats te vinden.

Procesbelang SIO

8.       Het college heeft er in zijn schriftelijke uiteenzetting op gewezen dat bij besluit van 19 juli 2019 op een spoedaanvraag van SIO buiten het OHP 2019 om is besloten tot het in gebruik geven van een nog te bouwen voorziening van 665 m2 op het terrein aangrenzend aan het schoolgebouw op de Naritaweg 30. Het college is tot dit besluit gekomen omdat via de centrale loting en matching bekend was geworden dat 129 leerlingen zich hadden ingeschreven bij CHL. Met deze groei zou het huidige schoolgebouw te klein zijn. SIO heeft echter geen medewerking verleend aan de uitvoering van dit besluit op de spoedaanvraag. Vervolgens is gebleken dat een schoolgebouw gelegen aan de Reinaert de Vosstraat 27 per schooljaar 2019/2020 beschikbaar zou komen. Dit gebouw is, anders dan het schoolgebouw aan de Naritaweg 30, van permanente bouwaard. Dit schoolgebouw heeft een brutovloeroppervlakte van 4.704 m2  en is geschikt voor 500 leerlingen zodat daarmee in de spoedaanvraag kan worden voorzien. Bij besluit van 8 augustus 2019 heeft het college het besluit van 19 juli 2019 gewijzigd en aan het CHL het schoolgebouw aan de Reinaert de Vosstraat 27 met ingang van schooljaar 2019/2020 in gebruik gegeven. Op 26 augustus 2019 heeft het college een ingebruikgevingsovereenkomst voor deze locatie aan SIO toegestuurd. Inmiddels is het college bekend geworden dat SIO in het gebouw aan de Naritaweg 30 een interne herindeling heeft uitgevoerd waarmee voldoende ruimte zou zijn ontstaan voor het toegenomen aantal leerlingen. Het college werpt de vraag op naar het belang van SIO bij deze procedure nu het schooljaar 2019 reeds verstreken is en SIO door de interne herindeling kennelijk geen behoefte meer heeft aan aanvullende huisvesting. Bovendien is met het besluit op de spoedaanvraag van 8 augustus 2019 voorzien in extra huisvesting voor het CHL met 500 leerlingen, waardoor samen met het schoolgebouw aan de Naritaweg 30, ruimte is voor 750 leerlingen. Daarmee is ook voor de afzienbare toekomst voorzien in voldoende huisvesting, aldus het college.

Tijdens de behandeling ter zitting is gebleken dat het college bij besluit van 1 juli 2020 het besluit van 8 augustus 2019 waarbij het schoolgebouw aan de Reinaert de Vosstraat 27 in gebruik is gegeven heeft ingetrokken en de spoedaanvraag van 29 januari 2018 alsnog heeft afgewezen. Daaraan is ten grondslag gelegd dat kennelijk geen behoefte bestond aan een aanvullende spoedvoorziening voor huisvesting aangezien het schoolgebouw aan de Reinaert de Vosstraat 27 niet in gebruik is genomen en het schooljaar 2019/2020 inmiddels was verstreken. Het college heeft tegelijkertijd een spoedaanvraag van SIO van 4 mei 2020 voor uitbreiding van schoolgebouw op de locatie Naritaweg 30 met 665 m2 toegewezen.

9.       Het college betoogt tevergeefs dat vanwege de hiervoor geschetste ontwikkelingen het procesbelang van SIO in de nu aan de orde zijnde procedure over de reguliere aanvraag voor het schooljaar 2019/2020 is komen te vervallen. De voorziening aan de Reinaert de Vosstraat 27 die het SIO voor het schooljaar 2019/2020 toegewezen heeft gekregen maar niet in gebruik heeft genomen en de voorziening van 665 m2 die SIO toegekend heeft gekregen voor het schooljaar 2020/2021 zijn beide besluiten op spoedaanvragen van SIO. De spoedvoorziening heeft een fundamenteel ander karakter dan een reguliere voorziening. Bij de spoedvoorziening staat de directe voortgang van het onderwijs voorop. Doel van de spoedvoorziening is een tijdelijke en kostenefficiënte huisvesting van leerlingen en de noodzaak om voor aanvang van het schooljaar in passende huisvesting te voorzien. Zij ziet niet op huisvesting op langere termijn. Daarbij heeft SIO zowel tegen de afwijzing van de spoedaanvraag van 29 januari 2018 als de toewijzing van de spoedaanvraag van 4 mei 2020 voor uitbreiding met 665 m2 voor het schooljaar 2020/2021 rechtsmiddelen aangewend. SIO en het college verschillen in de nu aan de orde zijnde procedure over de reguliere aanvraag, onder meer van mening over de vraag of SIO een betrouwbare prognose over leerlingenaantallen heeft overgelegd. Een inhoudelijk oordeel daarover kan van belang zijn voor de lopende aanvragen en aanvragen voor opvolgende jaren. Daarbij kan het beoogde doel van de reguliere aanvraag, te weten een grotere school voor de langere termijn, met deze procedure nog worden bereikt.

Incompleet dossier

10.     SIO kan niet worden gevolgd in haar standpunt dat de rechtbank is uitgegaan van een onjuist feitenrelaas omdat het door het college aangeleverde dossier voornamelijk betrekking heeft op de eveneens op 29 januari 2018 ingediende spoedaanvraag en daarmee een onvoldoende beeld schetst van de in het geding zijnde reguliere aanvraag. Hoewel het dossier voornamelijk stukken bevat die betrekking hebben op het de spoedaanvraag, bevat het dossier ook stukken die betrekking hebben op de reguliere aanvraag. SIO heeft niet aangegeven welke stukken met betrekking tot de reguliere aanvraag zouden ontbreken.

11.     Het betoog faalt.

Vertrouwensbeginsel

12.     Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is vereist dat de betrokkene aannemelijk maakt dat van de zijde van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit de betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of en zo ja, hoe het bestuursorgaan in een concreet geval een bevoegdheid zou uitoefenen.

13.     Uit het dossier noch uit stukken die SIO heeft aangeleverd blijkt dat van de zijde van het college toezeggingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit SIO kon en mocht afleiden dat haar reguliere aanvraag om opneming van de door haar gewenste uitbreiding in het OHP 2019 zou worden ingewilligd. Wel blijkt uit het dossier dat veelvuldig contact is geweest over de spoedaanvraag, maar het beoordelingskader daarvan verschilt van de reguliere aanvraag. Dat er veelvuldig overleg is geweest zodat het college precies op de hoogte was of kon zijn van de leerlingenaantallen en bouwplannen, wil niet zeggen dat het college hetgeen door SIO in dat kader is gesteld ook heeft gevolgd en voldoende achtte voor inwilliging van de reguliere aanvraag. Voor zover SIO erop wijst dat het in twijfel trekken van het gestelde leerlingenaantal niet past bij het contact met het college over een te realiseren gymzaal, kan zij daarin niet worden gevolgd. Uit een email van 20 oktober 2017 blijkt dat de door SIO gewenste gymzaal niet zou worden gefinancierd omdat de omvang van die gymzaal zou passen bij een school van 500 leerlingen. Er zou alleen een gymzaal van standaardafmeting kunnen worden toegekend. Hieruit valt geen oordeel over toekomstige leerlingenaantallen af te leiden, zoals SIO stelt.

14.     Het betoog faalt.

Ex tunc beoordeling

15.     De volledige heroverweging in bezwaar zoals neergelegd in artikel 7:11 van de Awb brengt, anders dan SIO betoogt, niet met zich dat het college alsnog rekening diende te houden met in bezwaar verstrekte gegevens. Het uitgangspunt dat in bezwaar beslist wordt met inachtneming van alle feiten en omstandigheden die zich op dat moment voordoen, lijdt uitzondering als de toepasselijke regeling zich daartegen verzet. Dat is hier het geval. De uiterste termijn neergelegd in artikel 2.3, derde lid, van de Verordening verzet zich tegen het alsnog meenemen van in bezwaar verstrekte gegevens, nu dit niet heeft geresulteerd in een tijdige aanvulling van de ingediende aanvraag volgens de daarvoor openstaande procedure. Het gaat hier om een verdeling van gemeentelijke gelden ten behoeve van de bekostiging van huisvestingsvoorzieningen van scholen binnen de gemeente waarvoor een bekostigingsplafond is vastgesteld. Aanvragers moeten bij de verdeling van het aan de orde zijnde budget op dezelfde voorwaarden meedingen. Bij de verdeling moeten vanuit het oogpunt van het gelijkheidsbeginsel of het beginsel van gelijke kansen alle aanvragen op basis van gelijke criteria onderling worden vergeleken en beoordeeld. De in artikel 2.2. en artikel 2.3. van de Verordening opgenomen uiterste datum voor indiening van de aanvraag respectievelijk uiterste datum voor indiening van ontbrekende gegevens dienen om het college in staat te stellen voor 31 december te beslissen over opneming van de gewenste voorziening op het programma voor voorzieningen in de onderwijshuisvesting in het daaropvolgende jaar. Daarnaast bevat de Verordening de mogelijkheid van het indienen van een spoedaanvraag indien een voorziening niet in het programma is opgenomen maar gelet op de voortgang van het onderwijs geen uitstel kan lijden zodat alsnog een passende voorziening kan worden toegekend.

16.     Het betoog faalt.

Noodzaak van de uitbreiding

17.     Volgens SIO beschikte het college vóór 15 maart 2018 over een deugdelijke prognose, te weten de VBS-prognose van 12 maart 2013 die reeds ten grondslag lag aan de uitspraak van 21 oktober 2015 in zaak nr. 201500548/1/A2 (ECLI:NL:RVS:2015:3249. Daarbij oordeelde de Afdeling dat SIO met die prognose aannemelijk heeft gemaakt dat voor het eerste leerjaar in 2017 naar verwachting ongeveer 186 leerlingen de school zullen bezoeken en dat voor dat aantal passende huisvesting moet worden verstrekt. SIO had als voorziening een schoolgebouw met ruimte voor ongeveer 1000 leerlingen gevraagd. De Afdeling achtte evenwel niet aannemelijk gemaakt dat zoveel leerlingen zouden instromen zodat niet de gehele gevraagde voorziening hoefde te worden toegekend. Gelet op de uitspraak van 21 oktober 2015 en omdat ten tijde van de aanvraag die nu voorligt was gebleken dat de feitelijke leerlingenaantallen structureel afweken van de aantallen opgenomen in de VBS-prognose, heeft het college in redelijkheid de VBS-prognose als onvoldoende actuele onderbouwing van het door SIO gestelde leerlingenaantal van 350 in schooljaar 2019/2020 kunnen aanmerken. SIO heeft niet tijdig in het kader van de reguliere aanvraag aanvullende stukken overgelegd om de gestelde instroom te onderbouwen. Voor zover SIO erop wijst dat haar niet uiterlijk 14 februari 2018 is bericht dat zij de ingediende aanvraag diende aan te vullen, terwijl dit haar bij de ontvangstbevestiging van de aanvraag is medegedeeld, stelt de Afdeling vast dat in het dossier inderdaad niet een bericht van deze strekking is aangetroffen. SIO heeft echter op 29 januari 2018 gelijktijdig met de reguliere aanvraag een spoedaanvraag ingediend. Uit een email van 28 februari 2018 blijkt dat SIO op 12 februari 2018 is gevraagd de spoedaanvraag onder meer aan te vullen met een onderbouwing van het leerlingenaantal. SIO had daaruit kunnen en moeten afleiden dat dit evenzeer voor de reguliere aanvraag zou hebben te gelden, aangezien de aanvragen van gelijke strekking waren. Voor beide aanvragen geldt immers dat deze gerechtvaardigd moeten zijn op grond van de te verwachten ontwikkelingen van het aantal leerlingen en in artikel 2.3, derde lid, van de Verordening is opgenomen dat voor 15 maart de ontbrekende gegevens dienen te worden aangevuld. Ter zitting is door SIO bevestigd dat zij stukken voor de reguliere aanvraag en de spoedaanvraag parallel heeft aangeleverd. Bij gebrek aan een tijdige actuele onderbouwing van de gestelde instroom, heeft het college op basis van gegevens die ten tijde van de vaststelling van het OHP 2019 bekend waren een inschatting gemaakt van het leerlingenaantal. Daarbij is het college uitgegaan van het aantal leerlingen dat feitelijk was ingeschreven en het aantal leerlingen eerste keuze en matching voor het schooljaar 2018/2019. Vervolgens is het college ervan uitgegaan dat voor het schooljaar 2019/2020 zich ongeveer eenzelfde aantal leerlingen zou melden. De Afdeling acht deze berekening bij gebrek aan andere gegevens op zichzelf niet onredelijk. Het college is met deze berekening uitgekomen op een leerlingenaantal van ongeveer 212. Gelet hierop kon het college de beschikbare onderwijscapaciteit van 220 leerlingen binnen het gebouw aan de Naritaweg 30 op dat moment voldoende achten, zodat geen noodzaak bestond voor de gewenste uitbreiding. Al hierom kon het college de aanvraag afwijzen. Dat halverwege 2019 is gebleken dat de daadwerkelijke groei groter was dan de berekening van het college, leidt niet tot een ander oordeel, aangezien op dat moment door het verstrijken van de termijnen de reguliere aanvraag niet meer op grond daarvan kon worden gehonoreerd. Met een spoedaanvraag kan in een dergelijk geval worden voorzien in een passende voorziening indien de noodzaak daartoe alsnog is gebleken.

18.     Het betoog faalt.

Conclusie

19.     Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

20.     Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. J.J. van Eck, voorzitter, en mr. J.A. Hagen en mr. R.J.J.M. Pans, leden, in tegenwoordigheid van mr. Y.M. van Soest-Ahlers, griffier.

w.g. Van Eck
voorzitter

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 21 april 2021

343.

BIJLAGE - WETTELIJKE KADER

Wet op het voortgezet onderwijs

Artikel 76b Voorziening in huisvesting door de gemeente

1. De gemeenteraad draagt onderscheidenlijk burgemeester en wethouders dragen ten behoeve van de gemeentelijke en van de andere dan gemeentelijke scholen zorg voor de voorzieningen in de huisvesting op het grondgebied van de gemeente overeenkomstig het bepaalde in dit hoofdstuk. Hij behandelt onderscheidenlijk zij behandelen daarbij de gemeentelijke en de andere dan gemeentelijke scholen op gelijke voet.

2. (…)

Artikel 76c Voorzieningen in de huisvesting

1. Voor de toepassing van dit hoofdstuk worden onder voorzieningen in de huisvesting begrepen:

a. voor blijvend onderscheidenlijk voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen, bestaande uit:

1°.nieuwbouw, een bestaand gebouw of een gedeelte daarvan, verplaatsing van een bestaand gebouw of van een gedeelte daarvan, terreinen, alsmede eerste aanschaf van leer- en hulpmiddelen en meubilair,

2°.uitbreiding van de onder 1° bedoelde voorzieningen, (…)

2. Bij algemene maatregel van bestuur worden bruto vloeroppervlakten per gelijktijdig aanwezige leerling voorgeschreven die voorzieningen in de huisvesting ten minste dienen te bevatten. Deze oppervlakten kunnen per schoolsoort verschillend worden vastgesteld.

Artikel 76d. Vaststelling door burgemeester en wethouders van bekostigingsplafond voor nieuw voorzieningen in de huisvesting

1. Burgemeester en wethouders stellen jaarlijks ten behoeve van het eerstvolgende jaar voor een door hem te bepalen tijdstip een bekostigingsplafond vast voor de bekostiging van de voorzieningen in de huisvesting voor:

(…)

d. scholen voor voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in deze wet, (…)

2. Het bekostigingsplafond wordt zodanig vastgesteld dat redelijkerwijs kan worden voorzien in de huisvesting van de in het eerste lid bedoelde scholen op het grondgebied van de gemeente.

Artikel 76e. Indiening aanvraag

1. Het bevoegd gezag van een andere dan een gemeentelijke school dat een voorziening in de huisvesting wenst, dient een aanvraag voor opneming van die voorziening op het programma, bedoeld in artikel 76f, in bij burgemeester en wethouders.

(…)

3. Burgemeester en wethouders stellen vast, voor welk tijdstip de aanvraag wordt ingediend en aan welke voorwaarden deze dient te voldoen.

(…)

Artikel 76f. Programma huisvestingsvoorzieningen

1. Burgemeester en wethouders stellen, na overleg met de bevoegde gezagsorganen van de andere dan gemeentelijke scholen op het grondgebied van de gemeente, jaarlijks ten behoeve van het onderwijs op het grondgebied van de gemeente voor een door hen te bepalen tijdstip een programma als bedoeld in het tweede lid vast. Het programma heeft betrekking op scholen als bedoeld in artikel 76d, eerste lid, onderdelen a tot en met e.

2. Het programma omvat de voorzieningen in de huisvesting, bedoeld in artikel 76c, die in het jaar na de vaststelling van het programma voor bekostiging in aanmerking zullen worden gebracht voor andere dan gemeentelijke scholen en voorzieningen die nodig zijn voor gemeentelijke scholen.

3. Burgemeester en wethouders nemen uitsluitend voorzieningen in de huisvesting in het programma op, voor zover:

a. met de voorzieningen in het kalenderjaar volgend op het jaar van vaststelling van het programma redelijkerwijs een aanvang kan worden gemaakt dan wel de voorziening wordt gerealiseerd, en

b. niet een van de weigeringsgronden, genoemd in artikel 76k, van toepassing is.

(…)

Artikel 76g. Overzicht

Burgemeester en wethouders stellen gelijktijdig met het programma, bedoeld in artikel 76f, ten behoeve van het onderwijs op het grondgebied van de gemeente voor een door hen te bepalen tijdstip een overzicht vast van die voorzieningen die zijn aangevraagd dan wel nodig zijn, die niet op het programma zijn opgenomen. Daarbij wordt aangegeven waarom de desbetreffende voorzieningen niet zijn opgenomen. Het overzicht wordt ter inzage gelegd. Het overzicht heeft betrekking op scholen als bedoeld in artikel 76d, eerste lid, onderdelen a tot met e.

Artikel 76i. Beschikkingen op aanvragen met een spoedeisend karakter

1. Het bevoegd gezag van een andere dan een gemeentelijke school dat een voorziening in de huisvesting wenst die niet in het programma, bedoeld in artikel 76f, is opgenomen, maar die gelet op de voortgang van het onderwijs geen uitstel kan lijden, dient een aanvraag om bekostiging van die voorziening in bij burgemeester en wethouders.

2. De beschikking kan een gedeelte van de gewenste voorziening dan wel een andere voorziening dan gewenst omvatten. Burgemeester en wethouders wijzen de aanvraag af, indien:

a. (…)

b. een van de weigeringsgronden, genoemd in artikel 76k, eerste lid, onderdelen a tot en met d en f, en tweede lid, van toepassing is.

Artikel 76k. Weigeringsgronden

1. Een voorziening in de huisvesting wordt slechts geweigerd, indien:

(…)

c. de gewenste voorziening niet gerechtvaardigd is op grond van de te verwachten ontwikkeling van het aantal leerlingen of onderwijskundige ontwikkelingen, zulks met inachtneming van het bepaalde in artikel 76m, eerste lid, onderdelen c en d,

(…)

Artikel 76m. Gemeentelijke regeling

1. De gemeenteraad stelt bij verordening een regeling vast met betrekking tot:

a.de voorzieningen die ingevolge artikel 76 c voor bekostiging in aanmerking kunnen worden gebracht,

b.de oppervlakte en de indeling van schoolgebouwen,

c.de urgentiecriteria,

d.de prognosecriteria,

(…)

Verordening huisvestingsvoorzieningen onderwijs Amsterdam 2018

Hoofdstuk 2. Aanvragen voor voorzieningen in de huisvesting

Artikel 2.1 Bekostigingsplafond

1. Het college stelt jaarlijks voor 1 december een bekostigingsplafond vast voor de bekostiging van voorzieningen voor het eerstvolgende jaar.

(…)

Artikel 2.2 Indiening aanvraag

1. Een aanvraag voor opneming van een gewenste voorziening op het programma dat betrekking heeft op het jaar volgend op het jaar van vaststelling, wordt vóór 1 februari van het jaar van vaststelling door het bevoegd gezag digitaal ingediend bij het college, door middel van het daarvoor door het college vastgestelde aanvraagformulier. (…)

Artikel 2.3 Inhoud aanvraag; aanvullen; niet behandelen; onvolledige aanvraag

1. De aanvraag vermeldt in ieder geval:

(…)

e. de noodzaak en omvang van de gewenste voorziening;

(…)

2. In aanvulling op de in het eerste lid vermelde gegevens gaat de aanvraag vergezeld van:

a. indien het een voorziening betreft als bedoeld in artikel 1.2 onder a sub 1, 2, 3, 7 en 9, de opgave van het te verwachten aantal leerlingen van de school waarvoor de voorziening is bestemd op basis van de prognose als bedoeld in bijlage II van deze Verordening dan wel een door het college, al dan niet in samenwerking met de bevoegde gezagsorganen opgestelde actuele prognose, voor zover deze door de bevoegde gezagsorganen wordt onderschreven;

(…)

3. Bij het ontbreken van één of meer gegevens deelt het college dit vóór 15 februari van het jaar van indiening schriftelijk mee aan de aanvrager. De aanvrager wordt in de gelegenheid gesteld om vóór 15 maart jaar van indiening de ontbrekende gegevens aan te vullen. Indien de aanvrager de vereiste ontbrekende gegevens niet heeft verstrekt vóór 15 maart jaar van indiening, kan het college beslissen de aanvraag niet te behandelen. (…)

Artikel 2.6 Inhoud programma

1. De aangevraagde voorzieningen waarmee in het jaar volgend op het jaar van vaststelling van het programma een aanvang kan worden gemaakt, komen in aanmerking voor plaatsing op het programma, voor zover het college de noodzaak heeft vastgesteld en geen van de in de wet opgenomen weigeringsgronden van toepassing is. (…)

Artikel 2.7 Inhoud overzicht

1. Het overzicht bevat de voorzieningen die, gelet op het bepaalde in artikel 2.6, niet in het programma zijn opgenomen.

2. Bij elk van de in het overzicht opgenomen voorziening wordt gemotiveerd waarom deze niet in het programma is opgenomen.