Uitspraak 202102037/2/A3


Volledige tekst

202102037/2/A3.
Datum uitspraak: 15 april 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht; hierna: de Awb) hangende het hoger beroep van:

[verzoekster], wonend te Wenum-Wiesel, gemeente Apeldoorn,

tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Gelderland (hierna: de rechtbank) van 26 maart 2021 in zaken nrs. 21/1341 en 21/1342 in het geding tussen:

[verzoekster]

en

de burgemeester van Apeldoorn.

Procesverloop

Bij besluit van 18 december 2020 heeft de burgemeester [verzoekster] gelast de woning op het adres [locatie] te Wenum-Wiesel gedurende drie maanden gesloten te houden.

Bij besluit van 24 februari 2021 heeft de burgemeester het door [verzoekster] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 26 maart 2021 heeft de rechtbank het door [verzoekster] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [verzoekster] hoger beroep ingesteld.

Tevens heeft [verzoekster] de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 8 april 2021, waar [verzoekster], bijgestaan door mr. S. Maakal, advocaat te Heerenveen, en de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. A.J.C. Leysner en mr. drs. W.M. van de Zedde, zijn verschenen.

Overwegingen

1.       Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

Inleiding

2.       [verzoekster] is eigenares van de woning op het adres [locatie] in Wenum-Wiesel. Zij woont met haar echtgenoot en zevenjarige dochter in deze woning. Op 10 december 2020 is bij een inval van de Fiscale inlichtingen- en opsporingsdienst (FIOD) in de woning een hennepkwekerij aangetroffen. De burgemeester heeft hierover van de politie een zogenoemd hennepbericht ontvangen. Daarin staat dat in een kamer op de eerste verdieping een professioneel opgezette kweekruimte met 60 oogstrijpe hennepplanten is aangetroffen. Verder staat daarin dat in de kelder 264 in steenwol gestoken hennepstekken en een grote zak verdroogde in steenwol gestoken hennepstekken zijn aangetroffen. Volgens de politie was er vermoedelijk al twee keer hennep geoogst. In een slaapkamer op de begane grond zijn twee vuurwapens aangetroffen, waarvan één doorgeladen.

3.       Naar aanleiding van deze feiten en omstandigheden heeft de burgemeester [verzoekster] met toepassing van artikel 13b van de Opiumwet gelast de woning voor drie maanden te sluiten. Tot nu toe is de woning niet feitelijk gesloten geweest. De rechtbank heeft het besluit van de burgemeester om de woning te sluiten bij wijze van voorlopige voorziening geschorst tot 17 april 2021.

Verzoek om behandeling ter zitting met gesloten deuren

4.       [verzoekster] heeft gevraagd om de zitting achter gesloten deuren te laten plaatsvinden omdat de belangen van haar minderjarige dochter bij deze zaak betrokken zijn.

5.       Uitgangspunt is dat de zitting openbaar is (artikel 8:62, eerste lid, van de Awb). Op dit uitgangspunt kan onder meer een uitzondering worden gemaakt indien de belangen van minderjarigen dit eisen (artikel 8:62, tweede lid, van de Awb). Het gaat in deze zaak om sluiting van de woning waarin [verzoekster], haar echtgenoot en haar dochter wonen. Het gaat dus niet om een maatregel die specifiek over de dochter gaat. Zoals hierna nog aan de orde zal komen, moet wel in de beoordeling worden betrokken dat sluiting van de woning ook de minderjarige dochter raakt. Daarvoor is het echter niet nodig om uitgebreid in te gaan op bijvoorbeeld de fysieke en mentale gezondheid van de dochter. Ook hoeft de dochter niet zelf te worden gehoord. De belangen van de minderjarige dochter zijn wel bij de zaak betrokken, maar onder deze omstandigheden eisen ze geen behandeling achter gesloten deuren.

Verzoek om voorlopige voorziening

6.       [verzoekster] vraagt de voorzieningenrechter om bij wijze van voorlopige voorziening de besluiten van de burgemeester te schorsen, zodat de woning niet met ingang van 17 april 2021 zal worden gesloten. Zij voert onder meer aan dat de sluiting niet noodzakelijk en niet evenredig is.

-        Beoordelingskader

7.       Niet in geschil is dat in de woning een handelshoeveelheid drugs is aangetroffen en dat de burgemeester daarom op grond van artikel 13b van de Opiumwet bevoegd was om de woning te sluiten. [verzoekster] betwist dat de burgemeester in redelijkheid van deze bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken. In dat verband moet in de eerste plaats aan de hand van de ernst en omvang van de overtreding worden beoordeeld in hoeverre sluiting van een woning noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij de woning en het herstel van de openbare orde en in de tweede plaats of de sluiting evenredig is. Dit is overwogen in de overzichtsuitspraak van de Afdeling van 28 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2912, waarnaar de rechtbank ook heeft verwezen.

-        Noodzaak

8.       De noodzaak van de sluiting moet worden beoordeeld aan de hand van de ernst en de omvang van de overtreding. In de woning van [verzoekster] zijn 60 hennepplanten en 264 hennepstekken aangetroffen. Dat is aanzienlijk meer dan het aantal van 5 hennepplanten dat als hoeveelheid voor eigen gebruik wordt aangemerkt. [verzoekster] heeft erkend dat de drugs bestemd waren voor verkoop. Zij erkent daarmee dat de woning een rol vervulde binnen de keten van drugshandel. Zij stelt echter dat de woning niet werd bezocht door personen die drugs wilden kopen, omdat de drugs bestemd waren voor verkoop aan één coffeeshophouder. De burgemeester heeft desgevraagd gezegd dat er geen meldingen of andere signalen van overlast rond de woning zijn en dat feitelijke handel in of rondom de woning niet is waargenomen. In de woning zijn wel vuurwapens aangetroffen, waarvan doorgaans mag worden aangenomen dat die te relateren zijn aan drugshandel. [verzoekster] heeft voor de aanwezigheid van de wapens echter een verklaring gegeven die geen verband houdt met drugshandel. Verder zijn geen attributen zoals verpakkingsmaterialen aangetroffen die erop wijzen dat de drugs in of rondom de woning aan verschillende personen werden verhandeld. Er lijkt dus slechts in beperkte mate 'loop' naar de woning te zijn geweest. Ook lijkt de woning slechts in beperkte mate bekend te zijn geweest als drugspand. Over de omgeving van de woning heeft de burgemeester alleen in het algemeen gesteld dat ook buitengebieden - waar hij de omgeving van de woning toe rekent - kwetsbaar zijn voor drugscriminaliteit. De burgemeester heeft echter niets naar voren gebracht dat specifiek over de omgeving van de woning van [verzoekster] gaat en waaruit kan worden afgeleid dat deze omgeving kwetsbaar is voor drugscriminaliteit. Naar voorlopig oordeel zorgen deze omstandigheden ervoor dat de noodzaak van sluiting relatief gezien beperkt is.

-        Evenredigheid

9.       Bij de beoordeling van de evenredigheid van de sluiting moeten onder meer de verwijtbaarheid, de gevolgen van de sluiting en de aanwezigheid van minderjarige kinderen in aanmerking worden genomen.

Naar voorlopig oordeel heeft de rechtbank terecht overwogen dat [verzoekster] als eigenaar en bewoonster van de woning redelijkerwijs op de hoogte kon en moest zijn van de aanwezigheid van de hennepkwekerij en de hennepstekken, nu deze zich in vrij toegankelijke ruimten op de eerste verdieping en in de kelder van de woning bevonden. Er is dus geen sprake van een situatie waarvan [verzoekster] geen enkel verwijt kan worden gemaakt.

Ter zitting heeft de burgemeester desgevraagd gezegd dat de stelling van [verzoekster] juist is dat de sluiting van de woning met toepassing van de Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken zal worden ingeschreven in de openbare registers en dat de sluiting daardoor ook voor de hypotheekverstrekker kenbaar zal zijn. Op zichzelf betwist de burgemeester niet dat dit ertoe kan leiden dat de hypotheekverstrekker de hypotheekovereenkomst ontbindt en [verzoekster] plaatst op een zogenoemde zwarte lijst van de Nederlandse Vereniging van Banken. Als dit gebeurt, zijn de gevolgen van de sluiting heel verstrekkend. [verzoekster] heeft weliswaar niet concreet gemaakt hoe waarschijnlijk het is dat dit in haar geval zal gebeuren, maar het is niet duidelijk geworden welke mogelijkheden zij heeft om daar achter te komen. Deze procedure leent zich er niet voor om dat nader te onderzoeken.

[verzoekster] heeft gesteld en tot op zekere hoogte aannemelijk gemaakt dat het binnen haar financiële mogelijkheden beslist niet eenvoudig is om voor drie maanden vervangende huisvesting te regelen voor haar en haar dochter. De burgemeester heeft weliswaar gegarandeerd dat [verzoekster] en haar dochter worden opgevangen, maar het is niet uitgesloten dat zij dan in de maatschappelijke of crisisopvang terechtkomen. Ter zitting is dit door de burgemeester aangeduid als de onderkant van de opvangmogelijkheden. Met name voor een kind van zeven jaar moet verblijf in een dergelijke vorm van opvang erg ingrijpend en belastend worden geacht.

De gevolgen van de sluiting kunnen dus heel groot zijn, zeker ook voor de minderjarige dochter van [verzoekster]. Mede nu de noodzaak van de sluiting naar voorlopig oordeel beperkt is, is niet buiten twijfel dat de sluiting in de bodemprocedure evenredig zal worden geacht. Hier komt nog bij dat [verzoekster] heeft gevraagd om af te wachten waartoe de door de voorzitter van de Afdeling aan staatsraad advocaat-generaal Widdershoven gevraagde conclusie over de indringendheid van de toetsing van bestuurlijke maatregelen en de betekenis van het evenredigheidsbeginsel in dat verband zal leiden. Hierbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat twee van de drie zaken waarin de conclusie is gevraagd, ook een sluiting op grond van artikel 13b van de Opiumwet betreffen.

Conclusie

10.     Alle belangen afwegend, acht de voorzieningenrechter het algemeen belang bij onmiddellijke sluiting van de woning in dit geval minder zwaarwegend dan het belang van [verzoekster] om met haar dochter in de woning te kunnen blijven totdat de Afdeling op het hoger beroep heeft beslist.

11.     Gelet op het vorenstaande ziet de voorzieningenrechter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.

12.     De burgemeester moet de proceskosten vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        schorst bij wijze van voorlopige voorziening de besluiten van de burgemeester van Apeldoorn van 24 februari 2021 en 18 december 2020;

II.       veroordeelt de burgemeester van Apeldoorn tot vergoeding van bij [verzoekster] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.068,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

III.      gelast dat de burgemeester van Apeldoorn aan [verzoekster] het door haar voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 270,00 vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. H.G. Sevenster, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. H. Herweijer, griffier.

De voorzieningenrechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 15 april 2021

640