Uitspraak 202004572/1/R3


Volledige tekst

202004572/1/R3.
Datum uitspraak: 21 april 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te [woonplaats],

en

de staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 12 februari 2020 heeft de minister meegedeeld dat er geen geluidwerende voorzieningen worden aangebracht bij de woning op het adres [locatie] te Zuidhorn.

Bij besluit van 7 juli 2020 heeft de staatssecretaris het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 maart 2021, waar de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. ing. N.M. Heemskerk en ing. W.J. Kiestra, is verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.       [appellant] is eigenaar van de woning op het adres [locatie] te Zuidhorn. Vanwege de vaststelling van het Tracébesluit Extra Sneltrein Groningen - Leeuwarden (2017) heeft Rijkswaterstaat een gevelisolatieonderzoek laten uitvoeren bij de woning van [appellant]. Aangezien uit het onderzoek is gebleken dat de woning in de huidige staat al voldoet aan de wettelijke normen voor het maximale geluidniveau, heeft de minister aan [appellant] medegedeeld dat geen geluidwerende voorzieningen worden aangebracht bij zijn woning. [appellant] is hiertegen in bezwaar en beroep gekomen, omdat hij betwijfelt of de uitkomsten van het gevelisolatieonderzoek juist zijn.

Procedureel

2.       [appellant] betoogt dat ten onrechte pas naar aanleiding van zijn bezwaarschrift het gevelisolatieonderzoek van ingenieursbureau Boorsma aan hem is toegestuurd. Dit was niet bijgevoegd bij het besluit van 12 februari 2020.

2.1.    De staatssecretaris stelt dat het gevelisolatieonderzoek naar aanleiding van indiening van het bezwaarschrift van [appellant] op 23 maart 2020 aan hem is verzonden, ruim twee maanden voordat hij op zijn bezwaar werd gehoord. Door dit onderzoek in dat stadium van de procedure te verstrekken heeft [appellant] naar het oordeel van de Afdeling ruim de gelegenheid gehad om in de bezwaarprocedure inhoudelijke argumenten aan te voeren over het gevelisolatieonderzoek. Van een gebrekkige totstandkoming van het besluit op bezwaar is daarom op dit punt geen sprake.

Het betoog slaagt niet.

3.       [appellant] betoogt dat pas naar aanleiding van zijn bezwaarschrift onderzoek is verricht naar de geluidbelasting in de serre/aanbouw en dat de resultaten hiervan zijn verwerkt in het besluit op bezwaar. [appellant] voert aan dat hij hier dus geen bezwaren tegen heeft kunnen richten in zijn bezwaarschrift.

3.1.    De staatssecretaris stelt dat de verplichting om gevelisolatieonderzoek te verrichten alleen geldt voor de geluidgevoelige ruimten van een woning. Een serre wordt volgens hem normaal gesproken niet gezien als geluidgevoelige ruimte, onder meer vanwege de lagere eisen die aan de bouw daarvan gesteld worden. De staatssecretaris stelt dat tijdens het horen van [appellant] in bezwaar twijfel is ontstaan of in dit geval de betreffende ruimte niet toch gezien kan worden als geluidgevoelige ruimte. Daarom is in het kader van de behandeling van het bezwaar alsnog een aanvullende berekening gemaakt voor de serre/aanbouw. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder andere in de uitspraak van 18 maart 2009, ECLI:NL:RVS:2009:BH6315), is de bezwaarschriftenprocedure bedoeld voor een volledige heroverweging. Ingevolge artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht vindt, indien het bezwaar ontvankelijk is, op grondslag van het bezwaar een heroverweging van het bestreden besluit plaats. Eventuele aan dit besluit klevende gebreken kunnen bij het besluit op bezwaar worden hersteld.

Het betoog slaagt niet.

Inhoudelijk

4.       [appellant] betoogt dat onvoldoende inzichtelijk is of het aan de serre/aanbouw verrichte onderzoek deugdelijk is verricht.

4.1.    De staatssecretaris stelt dat de op basis van het onderzoek gemaakte berekening bij het besluit op bezwaar is gevoegd, waarna [appellant] de mogelijkheid heeft gehad om de uitkomsten van deze berekening te verifiëren en zo nodig aan de orde te stellen in zijn beroepschrift. De staatssecretaris wijst erop dat het beroepschrift desondanks geen inhoudelijk argument bevat waaruit geconcludeerd zou moeten worden dat de aanvullende berekening onjuist is. De Afdeling stelt vast dat [appellant] in zijn beroepschrift inderdaad niet heeft aangegeven waarom niet van de juistheid van de aanvullende berekening kan worden uitgegaan. Gelet hierop ziet de Afdeling geen aanleiding om aan de juistheid van de berekening te twijfelen.

Het betoog slaagt niet.

5.       [appellant] betoogt dat in het primaire besluit ten onrechte is verzuimd aan te geven welke norm voor de binnenwaarde daaraan ten grondslag ligt. Hij betoogt verder dat is verzuimd aan te geven welke norm voor de maximale gevelbelasting aan het besluit ten grondslag ligt.

5.1.    In het primaire besluit staat dat op grond van de Wet milieubeheer wettelijke normen gelden voor de binnenwaarde, de voorkeurswaarde en de ten hoogste toelaatbare waarde van de geluidbelasting. Deze wettelijke normen staan in artikel 11.2 van de Wet milieubeheer. In het primaire besluit is dit artikel niet genoemd, maar daarin staat wel dat de norm voor de binnenwaarde op grond van de Wet milieubeheer in dit geval 36 dB bedraagt en dat de norm voor de maximale gevelbelasting in dit geval 57 dB bedraagt. De Afdeling is van oordeel dat de staatssecretaris hiermee voldoende inzichtelijk heeft gemaakt aan welke normen hij heeft getoetst. Van onduidelijkheid is geen sprake.

Het betoog slaagt niet.

6.       [appellant] betoogt dat in het bestreden besluit wordt gesproken over een maximaal geluidniveau binnen, terwijl het een gemiddeld geluidniveau betreft. Hij acht het besluit in zoverre onzorgvuldig. [appellant] voert verder aan dat uit zijn eigen metingen blijkt dat de geluidbelasting in zijn woning in werkelijkheid hoger is.

6.1.    De staatssecretaris stelt dat de binnenwaarde een in de wet vastgestelde norm is. Wanneer de geluidbelasting binnen boven deze waarde uitkomt, komt de woning in aanmerking voor het treffen van geluidmaatregelen. Daarom wordt in de Wet milieubeheer en ook in het bestreden besluit aangegeven dat het geluidniveau, oftewel de binnenwaarde, maximaal 36 dB mag zijn.

In de wet is bepaald dat de geluidbelasting binnen het resultaat is van de geluidbelasting op de gevel van de woning minus de geluidwerendheid van die gevel. De geluidbelasting op de gevel wordt, zoals voorgeschreven door de Wet milieubeheer, berekend in de dosismaat Lden, welke de geluidbelasting uitdrukt over een hele dag. Het betreft dus de gemiddelde geluidbelasting over een etmaal. Met maximaal geluidniveau wordt dus niet het piekniveau bedoeld, maar een geluidbelasting die gemiddeld niet boven een bepaald maximum uitkomt, waarbij in de berekeningen rekening wordt gehouden met fluctuaties in het geluidniveau over een etmaal. Omdat de geluidwaarden in de Wet milieubeheer een gemiddelde etmaalwaarde betreffen, stelt de staatssecretaris dat het dus inderdaad mogelijk is dat uit eigen metingen van [appellant] blijkt dat de geluidbelasting op sommige momenten van de dag hoger is. De op de in de Wet milieubeheer voorgeschreven berekeningswijze bepaalde belasting is echter bepalend. De Afdeling is verder van oordeel dat de in het besluit gebruikte terminologie in overeenstemming is met de toepasselijke wettelijke terminologie. Het bestreden besluit is in zoverre zorgvuldig tot stand gekomen.

Het betoog slaagt niet.

Conclusie

7.       Het beroep is ongegrond.

Proceskosten

8.       De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. J.Th. Drop, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. Priem, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 21 april 2021

646.